Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 januari 2018

Uittreksel uit arrest nr. 111/2017 van 12 oktober 2017 Rolnummer 6393 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 134 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Aa Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018200003
pub.
12/01/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 111/2017 van 12 oktober 2017 Rolnummer 6393 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 134 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Aarlen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters A. Alen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 6 april 2016 in zake Benoît Bams en Carine Marliere tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 april 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Aarlen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 134 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, in die zin geïnterpreteerd dat het de aanrekening van de toeslag op de belastingvrije som voor een kind ten laste bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen oplegt, zelfs wanneer dat inkomen is vrijgesteld krachtens een internationaalrechtelijke bepaling die voorziet in de vrijstelling ervan onder progressievoorbehoud, waardoor dat fiscale voordeel aldus verloren gaat, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 134 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), in die zin geïnterpreteerd dat het de aanrekening van de toeslag op de belastingvrije som voor een kind ten laste bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen oplegt, zelfs wanneer dat inkomen is vrijgesteld krachtens een internationaalrechtelijke bepaling die voorziet in de vrijstelling ervan onder progressievoorbehoud, waardoor dat fiscale voordeel aldus verloren gaat.

B.2.1. Uit de feiten van het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil blijkt dat de vraag betrekking heeft op artikel 134 van het WIB 1992, in de versie die van toepassing is op het aanslagjaar 2013.

Het bepaalt : « § 1. De belastingvrije som wordt vastgesteld als het totaal van het, eventueel verhoogde, basisbedrag en de toeslagen vermeld in de artikelen 132 en 133. § 2. De belastingvrije som wordt aangerekend op de opeenvolgende inkomensschijven, te beginnen met de eerste. § 3. Het deel van de belastingvrije som dat na toepassing van de §§ 1 en 2 niet is aangerekend, wordt in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.

Het belastingkrediet is gelijk aan het deel van de belastingvrije som dat met toepassing van het eerste lid kan worden omgezet, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf, met een maximum van 250 EUR per kind ten laste.

Deze paragraaf is niet van toepassing : - op de belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten; - op de echtgenoot van een in het eerste streepje vermelde belastingplichtige die overeenkomstig artikel 126, § 2, eerste lid, 4°, alleen wordt belast. § 4. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt als volgt gehandeld : 1° de belastingvrije som wordt per echtgenoot vastgesteld;2° de toeslagen vermeld in artikel 132 worden aangerekend bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen;3° wanneer het belastbare inkomen van één van beide echtgenoten lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som van de andere echtgenoot gevoegd;4° het deel van de belastingvrije sommen van de echtgenoten dat na toepassing van het 1° tot 3° niet is aangerekend, wordt in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet;5° het belastingkrediet is gelijk aan het deel van de belastingvrije som dat met toepassing van het 4° kan worden omgezet, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen, met een maximum van 250 EUR per kind ten laste ». B.2.2. Artikel 132 van het WIB 1992, waarnaar in de in het geding zijnde bepaling wordt verwezen, voorziet in een verhoging van het basisbedrag van de belastingvrije som voor kinderen ten laste. Die verhoging is vastgesteld als volgt : « 1° voor een kind : 870 EUR; 2° voor twee kinderen : 2.240 EUR; 3° voor drie kinderen : 5.020 EUR; 4° voor vier kinderen : 8.120 EUR; 5° voor meer dan vier kinderen : 8.120 EUR plus 3.100 EUR per kind boven het vierde; 6° een bijkomende toeslag van 325 EUR voor ieder kind dat de leeftijd van 3 jaar niet heeft bereikt op 1 januari van het aanslagjaar, met dien verstande dat deze toeslag niet kan samengaan met de in artikel 14535 vermelde vermindering voor kinderoppas; [...] ».

B.3. Uit het verwijzende vonnis blijkt dat het geschil betrekking heeft op een echtpaar waarvan de echtgenoot met de hoogste inkomsten ambtenaar is bij de internationale organisatie Eurocontrol. Zijn wedden en lonen zijn dus vrijgesteld van de Belgische belasting overeenkomstig artikel 3 van bijlage III bij het Protocol van 27 juni 1997 (hierna : het Protocol van 27 juni 1997) tot consolidatie van het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart « Eurocontrol » van 13 december 1960, dat bepaalt : « 1. De Directeur-generaal van het Agentschap en de personeelsleden van de Organisatie worden overeenkomstig de door de algemene Vergadering gestelde regels en voorwaarden onderworpen aan een belasting ten bate van de Organisatie op de hen door deze Organisatie betaalde salarissen en lonen. De salarissen en lonen zijn vrijgesteld van nationale inkomstenbelasting.

De Lid-Staten kunnen de aldus vrijgestelde salarissen en lonen echter in aanmerking nemen bij de vaststelling van de voor de overige inkomsten van de salaris- en loontrekkenden geldende belasting. [...] ».

B.4.1. Het belastbaar inkomen wordt gedefinieerd in artikel 6 van het WIB 1992 : « Het belastbare inkomen wordt gevormd door het totale netto-inkomen, verminderd met de aftrekbare bestedingen.

Het totale netto-inkomen is de som van de netto-inkomens van de volgende categorieën : 1° inkomen van onroerende goederen;2° inkomen van roerende goederen en kapitalen;3° beroepsinkomen;4° divers inkomen ». B.4.2. De in het geding zijnde bepaling dient in samenhang te worden gelezen met artikel 155 van het WIB 1992 betreffende de belastingvermindering voor inkomsten van buitenlandse oorsprong. Zoals het op het aanslagjaar 2013 van toepassing is, bepaalt dat artikel : « Inkomsten die krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld, komen in aanmerking voor het bepalen van de belasting, maar deze wordt verminderd naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten.

Dit is eveneens het geval voor : - inkomsten vrijgesteld krachtens andere internationale verdragen of akkoorden, voor zover zij een clausule van progressievoorbehoud bevatten; - beroepsinkomsten betaald of toegekend aan leden en voormalige leden van het Europees Parlement of hun rechthebbenden en die worden onderworpen aan de Europese Gemeenschapsbelasting.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de vermindering per belastingplichtige op zijn totale netto-inkomen berekend ».

B.4.3. Bij zijn arrest van 30 oktober 2015Relevante gevonden documenten type arrest prom. 30/10/2015 pub. 03/12/2015 numac 2015031796 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de leidend ambtenaar tot aanstelling als met het toezicht belaste personeelsleden bij het Brussels Instituut voor Milieubeheer sluiten (F.14.0160.F) heeft het Hof van Cassatie in verband met de voormelde bepalingen geoordeeld : « Krachtens artikel 6 WIB92 wordt het belastbare inkomen van de personenbelasting gevormd door de totale netto-inkomsten, verminderd met de aftrekbare bestedingen. Het totale netto-inkomen is de som van de netto-inkomsten van de volgende categorieën : 1° inkomsten van onroerende goederen; 2° inkomsten van roerende goederen en kapitalen; 3° beroepsinkomsten;4° diverse inkomsten.

Volgens artikel 23, § 2, van dat wetboek wordt onder het nettobedrag van beroepsinkomsten verstaan het totale bedrag van die inkomsten met uitsluiting van de vrijgestelde inkomsten en na achtereenvolgende aftrek van de beroepskosten en van de beroepsverliezen.

Krachtens artikel 3, eerste lid, van het Additioneel Protocol van 6 juli 1970 bij het Internationale Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart ' Eurocontrol ' van 13 december 1960, gewijzigd door artikel 1 van het Protocol van 21 november 1978, worden de personeelsleden van de organisatie onderworpen aan een belasting ten bate van de organisatie op de hen door deze organisatie betaalde salarissen en lonen. Vanaf de datum van toepassing van deze belasting worden de salarissen en lonen vrijgesteld van nationale inkomstenbelasting. De Verdragsluitende Staten kunnen de aldus vrijgestelde salarissen en lonen echter in aanmerking nemen bij de vaststelling van de voor de overige inkomsten geldende belasting.

Gebruikmakend van die mogelijkheid bepaalt artikel 155 WIB92, in de versie ervan die van toepassing is op het aanslagjaar 2006, in het tweede lid in samenhang gelezen met het eerste lid, dat inkomsten die vrijgesteld worden krachtens internationale verdragen of akkoorden, voor zover ze een clausule van progressievoorbehoud bevatten, in aanmerking komen voor het bepalen van de Belgische inkomstenbelasting, maar dat deze verminderd wordt naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten, en in het derde lid dat, wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, de vermindering per belastingplichtige op diens totale netto-inkomen wordt berekend.

Uit die bepalingen volgt dat, hoewel de salarissen en lonen die door de internationale organisatie Eurocontrol worden betaald aan een personeelslid dat Rijksinwoner is, vrijgesteld moeten worden van de Belgische personenbelasting, die vrijstelling, zoals artikel 23, § 2, WIB92 bepaalt, voor beroepsinkomsten die worden vrijgesteld zonder voorbehoud betreffende de berekening van de belasting inzake overige inkomsten, niet wordt toegepast door een uitsluiting ervan uit de belastbare grondslag van de betrokkene, maar wel, wegens het met die vrijstelling gepaard gaand progressievoorbehoud, door de toekenning aan laatstgenoemde van een belastingvermindering.

Die wijze van vrijstelling impliceert dat, voor de bepaling van de personenbelasting, de door Eurocontrol betaalde salarissen en lonen in een eerste fase beschouwd worden als belastbare beroepsinkomsten van hun verkrijger van inkomsten in de zin van de bepalingen van het WIB92 die op die belasting van toepassing zijn en dat pas nadien, wanneer de belasting die op die grond is vastgesteld, de belastingvermindering zal worden toegepast naar rata van de vrijgestelde salarissen en lonen.

Het arrest, dat eerst vaststelt dat de verweerder een personeelslid was van de internationale organisatie Eurocontrol en dat hij, zoals de verweerster, de hoedanigheid had van Rijksinwoner die onderworpen is aan de personenbelasting voor het aanslagjaar 2006, schendt de voornoemde artikelen 6, 23, § 2, en 155 wanneer het overweegt dat de salarissen en lonen die hij van die organisatie heeft ontvangen geen deel uitmaken van zijn belastbare inkomsten voor de toepassing van de artikelen 134, § 1, tweede lid, en 145 WIB92 en op die grond beslist dat, ondanks de gezamenlijke aangifte van de verweerders, de belastingverminderingen voor kinderen ten laste en die voor met dienstencheques betaalde prestaties, uitsluitend op de inkomsten van de verweerster moeten worden toegepast ».

B.5.1. Het in het geding zijnde artikel 134 van het WIB 1992, in samenhang gelezen met artikel 155 van het WIB 1992, heeft tot gevolg de toeslag op de belastingvrije som voor kinderen ten laste aan te rekenen bij de belastingplichtige met het hoogste belastbare inkomen, waardoor, volgens de verwijzende rechter, ingezeten echtparen voor wie een gemeenschappelijke belasting is gevestigd en waarvan een van de echtgenoten - in voorkomend geval de persoon die daadwerkelijk het hoogste inkomen ontvangt - vanwege een internationale organisatie wedden ontvangt die bij overeenkomst zijn vrijgesteld onder progressievoorbehoud, het belastingvoordeel voor kinderen ten laste verliezen.

B.5.2. De verwijzende rechter leidt hieruit twee verschillen in behandeling af die voortvloeien uit het criterium dat de wetgever heeft gekozen om te bepalen welke echtgenoot het belastingvoordeel voor kinderen ten laste kan genieten : een eerste verschil in behandeling zou bestaan tussen de voormelde ingezeten echtparen en die waarvan geen enkele echtgenoot vrijgestelde inkomsten ontvangt en die de verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste kunnen genieten.

Een tweede verschil in behandeling zou voortvloeien uit artikel 134, tussen de voormelde ingezeten echtparen en die waarvan een echtgenoot inkomsten ontvangt die bij overeenkomst zijn vrijgesteld onder progressievoorbehoud afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie, maar die het belastingvoordeel voor kinderen ten laste niet hoeven te verliezen, daar, voor hen, artikel 134 van het WIB 1992 buiten toepassing moet worden gelaten ten gevolge van het arrest Imfeld-Garcet van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-303/12, van 12 december 2013) en van het arrest van het Hof nr. 68/2014 van 24 april 2014.

B.6.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 augustus 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2001 pub. 20/09/2001 numac 2001003402 bron ministerie van financien Wet houdende hervorming van de personenbelasting type wet prom. 10/08/2001 pub. 01/09/2001 numac 2001022579 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende maatregelen inzake gezondheidszorg sluiten « houdende hervorming van de personenbelasting », dat aan de oorsprong van artikel 134 van het WIB 1992 ligt, blijkt dat een van de krachtlijnen van het ontwerp erin bestond een doelstelling van « neutraliteit ten opzichte van de samenlevingsvorm » na te streven (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/001, pp. 7 en 68; ibid., DOC 50-1270/006, p. 7; Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-832/3, p. 3).

De fiscale hervorming beoogde : « de maatregelen die ongunstig zijn voor de gehuwden te schrappen en voorziet erin samenwonenden die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd, te laten genieten van de voordelen die aan het huwelijk zijn verbonden.

Concreet houdt de hervorming in : [...] gelijke belastingvrije sommen voor gehuwden, samenwonenden en alleenstaanden; [...] » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/001, p. 7; ibid., DOC 50-1270/006, pp. 9-10). « De fiscaalwettelijke gelijkschakeling heeft als gevolg dat de fiscale voordelen die gehuwden hadden op samenwonenden, nu ook gelden voor de wettelijke samenwonenden » (ibid., DOC 50-1270/001, p. 8).

In de commentaar bij de in het geding zijnde bepaling staat te lezen : « Artikel 26 herschrijft artikel 134, WIB 92 volledig. In § 1 wordt bepaald hoe per belastingplichtige de belastingvrije som wordt samengesteld. Nu de integrale decumul voor elke echtgenoot een eigen belastbaar inkomen bepaalt, is het logisch dat de toeslagen voor kinderen en andere gezinslasten worden verrekend bij de echtgenoot of partner met het hoogste belastbare inkomen. Tot nu toe gebeurde dit bij diegene met het hoogste beroepsinkomen. Met belastbare inkomen wordt het inkomen per belastingplichtige bedoeld zoals bepaald in artikel 6, WIB 92. [...] » (ibid., p. 22).

B.6.2. Het voormelde artikel 134 is vervangen bij artikel 15 van de wet van 13 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/12/2012 pub. 20/12/2012 numac 2012003381 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende fiscale en financiële bepalingen sluiten houdende fiscale en financiële bepalingen. De daarin aangebrachte wijzigingen zijn met name als volgt verantwoord : « In het kader van de gehele decumul in de personenbelasting vanaf aanslagjaar 2005 werden door de wet van 10 augustus 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2001 pub. 20/09/2001 numac 2001003402 bron ministerie van financien Wet houdende hervorming van de personenbelasting type wet prom. 10/08/2001 pub. 01/09/2001 numac 2001022579 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende maatregelen inzake gezondheidszorg sluiten houdende hervorming van de personenbelasting een aantal wijzigingen aangebracht aan artikel 134, § 1, WIB 92. De gewijzigde tekst blijkt evenwel aanleiding te geven tot een aantal toepassingsproblemen in verband met de overheveling van de belastingvrije sommen tussen echtgenoten. De regering stelt derhalve voor om artikel 134, WIB 92 te herschrijven en in een nieuwe § 4 de regels voor de aanrekening van de belastingvrije sommen en de toeslagen erop in geval van een gemeenschappelijke aanslag te expliciteren, in de geest van de hervorming van de personenbelasting die in 2001 werd doorgevoerd.

Daarnaast wordt ook een wijziging aan de berekening van het belastingkrediet voor kinderlast voorgesteld. Omdat heel wat gezinnen - en dan vooral kinderrijke gezinnen - de belastingvrijstelling voor kinderen ten laste niet ten volle kunnen genieten wegens het geringe bedrag van hun inkomsten, werd door de wet van 10 augustus 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2001 pub. 20/09/2001 numac 2001003402 bron ministerie van financien Wet houdende hervorming van de personenbelasting type wet prom. 10/08/2001 pub. 01/09/2001 numac 2001022579 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende maatregelen inzake gezondheidszorg sluiten houdende hervorming van de personenbelasting een verrekenbaar en terugbetaalbaar belastingkrediet voor kinderen ten laste ingevoerd vanaf aanslagjaar 2003. Op die manier kunnen deze gezinnen ook effectief een belastingvoordeel voor kinderlast genieten, ook al betalen ze geen inkomstenbelastingen.

Artikel 134, § 3, tweede lid, WIB 92 bepaalt momenteel dat het belastingkrediet voor kinderlast gelijk is aan het deel van de belastingvrije som dat niet op het inkomen is aangerekend en betrekking heeft op de toeslagen voor kinderlast, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf, met een maximum evenwel van 250 euro (te indexeren bedrag) per kind ten laste. Vermits het belastingkrediet wordt berekend tegen het tarief van de corresponderende inkomensschijf, is het mogelijk dat het bedrag van het verleende belastingkrediet voor twee gezinnen met hetzelfde aantal kinderen ten laste en hetzelfde inkomen op gezinsniveau bekeken, toch verschillend is en dit ten gevolge van een verschillende verdeling van dat gezinsinkomen over de twee echtgenoten. Vermits het inkomen van deze gezinnen in beginsel hetzelfde is, is de regering van oordeel dat ook het belastingkrediet voor kinderlast dat aan deze gezinnen wordt verleend hetzelfde moet zijn. Derhalve wordt voorgesteld om het belastingkrediet voortaan te berekenen tegen een uniform tarief van 25 pct.

Het belastingkrediet voor kinderlast wordt in de huidige stand van de wetgeving ook verleend aan internationale ambtenaren die beroepsinkomsten verwerven die zijn vrijgesteld zonder progressievoorbehoud, ook al hebben deze belastingplichtigen een aanzienlijk inkomen en behoren ze derhalve niet tot het doelpubliek van de maatregel. Dit ' oneigenlijk ' gebruik van het belastingkrediet door haar werknemers werd zelfs reeds in vraag gesteld door een internationale instelling. Gelet op de belangrijkheid van de beroepsinkomsten die internationale ambtenaren verwerven en het ontegensprekelijk verband tussen de hoogte van het inkomen en het belastingkrediet voor kinderlast, acht de regering dat de verwijzing naar de categorie van internationale ambtenaren op zich voldoende is om het verschil in behandeling te motiveren.

De overeenkomsten met internationale organisaties of instellingen bepalen doorgaans dat hun ambtenaren niet (direct of indirect) mogen worden belast op de bezoldigingen die ze van die organisatie of instelling ontvangen. Dit impliceert evenwel niet dat het fiscaal gelijkheidsbeginsel buiten spel zou worden gezet. Internationale ambtenaren mogen weliswaar niet zwaarder worden belast omwille van het verkrijgen van hun vrijgesteld inkomen, maar dit betekent evenwel niet dat een staat aan internationale ambtenaren (of hun echtgenoten) bepaalde belastingvoordelen zou moeten toekennen die verband houden met draagkracht en de persoonlijke en gezinssituatie wanneer andere belastingplichtigen in dezelfde situatie daar geen recht op hebben. In bepaalde gevallen lijkt het derhalve wel aangewezen om rekening te houden met de beroepsinkomsten van internationale ambtenaren. De regering stelt dan ook voor om belastingplichtigen die beroepsinkomsten verwerven die zonder progressievoorbehoud zijn vrijgesteld uit te sluiten van het belastingkrediet voor kinderlast.

Hetzelfde geldt voor de echtgenoten van deze belastingplichtigen die op grond van artikel 126, § 2, eerste lid, 4°, WIB 92 alleen worden belast.

Het artikel 134, WIB 92 in ontwerp treedt in werking vanaf aanslagjaar 2013 » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2458/001, pp. 10 tot 12).

B.7. Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling heeft de regel inzake de aanrekening van de toeslag op de belastingvrije som voor kinderen ten laste bij de echtgenoot met de hoogste inkomsten, tot doel het voordeel ten gunste van het echtpaar in zijn geheel maximaal te benutten, de samenlevingsvorm van het echtpaar te neutraliseren, de belastingplichtigen die beroepsinkomsten ontvangen die zijn vrijgesteld zonder progressievoorbehoud uit te sluiten van dat voordeel en te vermijden dat sommige belastingplichtigen de vermindering voor kinderen ten laste twee keer kunnen genieten.

B.8. Gelet op de regel van de progressiviteit van de belasting is de toekenning van een verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste voor diegene met de hoogste inkomsten, voordeliger dan indien die verhoging gelijkelijk of verhoudingsgewijs zou worden verdeeld onder de echtgenoten.

De verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste voor de persoon met de hoogste inkomsten, terwijl die inkomsten zijn vrijgesteld met toepassing van artikel 3 van bijlage III van het Protocol van 27 juni 1997, kan echter, rekening houdend met die vrijstelling, niet ten goede komen aan de echtgenoot welke die inkomsten ontvangt, noch aan de persoon die lagere inkomsten geniet dan die van die echtgenoot, terwijl die in België belastbaar zijn, hetgeen tot gevolg heeft de betrokken echtparen minder gunstig te behandelen dan de echtparen waarvan geen enkele echtgenoot vrijgestelde inkomsten geniet.

B.9.1. De Ministerraad voert aan dat het verschil in behandeling tussen de twee beoogde categorieën van echtparen onbestaande zou zijn, aangezien rekening wordt gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaren van Eurocontrol voor het bepalen van hun nettoloon, op basis van de belastingreglementering waarin is voorzien voor de ambtenaren van de Europese instellingen. Dat nettoloon zou immers hoger liggen doordat de toepasselijke reglementering voorziet in een lagere belasting voor de personeelsleden die kinderen ten laste hebben. De toekenning van een verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste zou bijgevolg ertoe leiden een dubbel belastingvoordeel toe te kennen aan de echtparen waarvan de echtgenoot met het hoogste inkomen ambtenaar bij Eurocontrol is.

B.9.2. Het in het geding zijnde artikel 134 van het WIB 1992 legt geen enkel onderling verband tussen de belastingvoordelen die worden toegekend aan de ambtenaren van Eurocontrol en de verhoging van de belastingvrije som die de belastingplichtigen in beginsel kunnen genieten wanneer zij kinderen ten laste hebben. De echtparen waarvan de echtgenoot met het hoogste inkomen ambtenaar bij Eurocontrol is, kunnen de toeslag op de belastingvrije som voor kinderen ten laste niet genieten, niet omdat zij een gelijkwaardig voordeel krachtens de op hen toepasselijke reglementering genieten, maar alleen omdat het voordeel ervan wordt geneutraliseerd door de wijze van aanrekening waarin het genoemde artikel 134 voorziet. Het gegeven dat de betrokken echtparen automatisch worden uitgesloten van het voordeel van de verhoging voor kinderen ten laste, zonder rekening te houden met de omvang van het belastingvoordeel dat met toepassing van hun statuut wordt toegekend, waarborgt de betrokken echtparen niet dat hun gezinssituatie op identieke wijze zal worden behandeld als die van de echtparen die geen vrijgestelde inkomsten ontvangen.

B.10. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat de maatregel vervat in het in het geding zijnde artikel 134 van het WIB 1992 niet redelijk verantwoord is ten opzichte van de door de wetgever nagestreefde doelstelling om het belastingvoordeel bestaande in de verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste ten gunste van het echtpaar maximaal te benutten, aangezien hij de betrokken echtparen dat belastingvoordeel ontzegt.

B.11. In zoverre de in het geding zijnde bepaling de ingezeten echtparen voor wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en waarvan een van de echtgenoten - te dezen diegene die daadwerkelijk de hoogste inkomsten ontvangt - wedden die afkomstig zijn van een internationale organisatie ontvangt en die bij overeenkomst zijn vrijgesteld onder progressievoorbehoud, de verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste ontzegt, terwijl de echtparen waarvan geen enkele echtgenoot vrijgestelde inkomsten ontvangt, die wel kunnen genieten, is die bepaling, zoals geïnterpreteerd door de verwijzende rechter, niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.12. Aan het Hof wordt eveneens een vraag gesteld over het verschil in behandeling dat bestaat tussen de eerste categorie van voormelde echtparen en de echtparen waarvan een echtgenoot inkomsten ontvangt die bij overeenkomst zijn vrijgesteld onder progressievoorbehoud en afkomstig zijn uit een lidstaat van de Europese Unie, maar die het belastingvoordeel voor kinderen ten laste niet verliezen doordat, voor hen, artikel 134 van het WIB 1992 buiten toepassing moet worden gelaten ten gevolge van het arrest Imfeld-Garcet van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-303/12, 12 december 2013) en het arrest van het Hof nr. 68/2014 van 24 april 2014.

B.13. Bij zijn voormelde arrest nr. 68/2014 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 134 van het WIB 1992, zoals het van toepassing was op het aanslagjaar 2007, afbreuk doet aan het vrije verkeer van de werknemers, als fundamentele vrijheid gewaarborgd bij artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en derhalve niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De motieven van het Hof steunden op de oplossing waarvan het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn voormelde arrest Imfeld-Garcet heeft gekozen.

B.14. Aangezien het antwoord op dat tweede onderdeel van de prejudiciële vraag niet kan leiden tot een ruimere vaststelling van schending dan die welke uit het antwoord op het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag voortvloeit, dient het daarin aangeklaagde verschil in behandeling niet te worden onderzocht.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre het de ingezeten echtparen voor wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en waarvan een van de echtgenoten - te dezen diegene die daadwerkelijk de hoogste inkomsten ontvangt - wedden ontvangt die afkomstig zijn van een internationale organisatie en die bij overeenkomst zijn vrijgesteld onder progressievoorbehoud, de verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste ontzegt, schendt artikel 134 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 oktober 2017.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^