Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 januari 2018

Uittreksel uit arrest nr. 112/2017 van 12 oktober 2017 Rolnummer 6428 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
cour constitutionnelle
numac
2018200004
pub.
22/01/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

COUR CONSTITUTIONNELLE


Uittreksel uit arrest nr. 112/2017 van 12 oktober 2017 Rolnummer 6428 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters A. Alen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 12 mei 2016 in zake Fernando Santin y Ogueta tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 mei 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, zoals ingevoegd bij de wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen, die de wet van 4 mei 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/1999 pub. 04/06/1999 numac 1999003329 bron ministerie van financien Wet houdende fiscale en andere bepalingen sluiten houdende fiscale en andere bepalingen wijzigt, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het een verschil in behandeling invoert tussen bepaalde categorieën van belastingplichtigen, namelijk, enerzijds, de belastingplichtigen die samen met de andere ouder het ouderlijk gezag over een gemeenschappelijk kind uitoefenen en die een geregistreerde of gehomologeerde overeenkomst of een rechterlijke beslissing kunnen overleggen en de toeslagen op de belastingvrije som voor personen ten laste kunnen verkrijgen en, anderzijds, de belastingplichtigen die samen met de andere ouder het ouderlijk gezag over een gemeenschappelijk kind uitoefenen en die mondeling zijn overeengekomen om daadwerkelijk een systeem van gelijkmatige verdeling te organiseren en in te voeren, dat zij met elk rechtsmiddel bewijzen, maar dat noch bij overeenkomst werd goedgekeurd, bekrachtigd of gehomologeerd, noch bij rechterlijke beslissing werd bevolen, en waarbij de taxatieambtenaar niet onkundig is van die feitelijke situatie, noch ze betwist ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), dat, in de versie ervan die van toepassing is op het voor het verwijzende rechtscollege hangende geschil, bepaalde : « De toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, worden verdeeld over twee belastingplichtigen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin maar samen het ouderlijk gezag uitoefenen over één of meer kinderen ten laste die recht geven op de bovenvermelde toeslagen en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over de beide belastingplichtigen : - hetzij op grond van een geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen en dat zij bereid zijn de toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen te verdelen; - hetzij op grond van een rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen.

In dat geval worden de toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, waarop die kinderen recht geven, en die worden vastgesteld ongeacht of er al dan niet andere kinderen zijn in het gezin waarvan ze deel uitmaken, voor de helft toegekend aan elk van de belastingplichtigen. In het geval bedoeld in het eerste lid wordt de in artikel 132, eerste lid, 6° bedoelde toeslag, voor de helft toegekend aan de belastingplichtige die geen aftrek vraagt van de uitgaven voor kinderoppas bedoeld in artikel 104, 7°.

Een afschrift van de rechterlijke beslissing of de overeenkomst bedoeld in het eerste lid, moet ter beschikking van de administratie worden gehouden zolang minstens één van de kinderen waarover het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld, recht geeft op de in dit artikel bedoelde toeslagen.

Dit artikel is slechts van toepassing indien uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar de in het eerste lid bedoelde overeenkomst is geregistreerd of gehomologeerd of de in het eerste lid bedoelde rechterlijke beslissing is genomen.

Dit artikel is niet van toepassing op de in [het] eerste lid bedoelde toeslagen met betrekking tot een kind waarvoor onderhoudsuitkeringen als bedoeld in artikel 104, 1°, worden afgetrokken door één van de hierboven bedoelde belastingplichtigen ».

B.1.2. De « toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6° », waarover het gaat in de in het geding zijnde bepaling, zijn de toeslagen voor kinderen ten laste op het in artikel 131 van het WIB 1992 vermelde bedrag dat wordt vrijgesteld van belasting.

B.2. Het Hof wordt verzocht om de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te onderzoeken in zoverre zij, voor het verdelen, tussen de ouders, van het fiscale voordeel waarop de kinderlast recht geeft, vereist dat het bewijs van de gelijkmatige verdeling van de huisvesting van de kinderen hetzij door een gehomologeerde of geregistreerde overeenkomst, hetzij door een rechterlijke beslissing moet worden geleverd. Het in het geding zijnde artikel 132bis van het WIB 1992 brengt aldus een verschil in behandeling teweeg tussen de belastingplichtigen die de gelijkmatige verdeling van de huisvesting van hun gemeenschappelijke kinderen op een van die wijzen kunnen bewijzen en diegenen die een van die bewijzen niet kunnen leveren, terwijl zij de gelijkmatige verdeling van de huisvesting met elk rechtsmiddel kunnen bewijzen en terwijl die feitelijke situatie niet wordt betwist. Voor de eerste categorie worden de toeslagen op de belastingvrije som verdeeld tussen beide ouders, terwijl zulks niet het geval is voor de tweede categorie.

B.3.1. Artikel 132bis werd in het WIB 1992 ingevoerd bij artikel 4 van de wet van 4 mei 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/05/1999 pub. 04/06/1999 numac 1999003329 bron ministerie van financien Wet houdende fiscale en andere bepalingen sluiten houdende fiscale en andere bepalingen. In de oorspronkelijke redactie ervan bepaalde het dat de toeslagen op de belastingvrije som voor gemeenschappelijke kinderen ten laste over de gescheiden ouders werden verdeeld, « op voorwaarde dat zij daartoe gezamenlijk een schriftelijke aanvraag indienen » en dat die « bij hun aangifte van de inkomstenbelastingen [wordt] gevoegd ». Die aanvraag gold maar voor één aanslagjaar, zodat zij elk jaar moest worden herhaald.

B.3.2. Met die bepaling wou de wetgever de fiscale situatie van gescheiden belastingplichtigen met gemeenschappelijke kinderen aanpassen in samenhang met artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek dat voorzag in de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag (Parl.

St., Kamer, 1998-1999, nr. 2073/1, p. 1).

B.4.1. De wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen (I) heeft artikel 132bis van het WIB 1992 vervangen door de in B.1.1 aangehaalde bepaling teneinde de redactie ervan aan te passen aan bepaalde evoluties van het burgerlijk recht, de formaliteiten te vereenvoudigen die de belastingplichtigen moeten vervullen en de verdeling van de bijkomende toeslag voor de kinderen ten laste die niet de leeftijd van drie jaar hebben bereikt, bedoeld in artikel 132, eerste lid, 6°, van het WIB 1992, eveneens mogelijk te maken (Parl.

St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2760/001, pp. 167-169).

B.4.2. In verband met de vereiste om het bewijs van de gelijkmatige verdeling van de huisvesting te leveren door hetzij een rechterlijke beslissing, hetzij een geregistreerde of gehomologeerde overeenkomst voor te leggen, wordt in de parlementaire voorbereiding vermeld : « Er wordt tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om de formaliteiten die de belastingplichtigen moeten vervullen te vereenvoudigen. Ze zullen niet langer jaarlijks een gezamenlijke schriftelijke aanvraag bij hun aangifte in de inkomstenbelasting moeten voegen. Het volstaat dat ze in hun aangifte vermelden dat één of meer van hun kinderen zich in een situatie bevindt die wordt bedoeld in artikel 132bis, WIB 92.

Anderzijds moeten in de nieuwe regeling op vraag van de administratie bepaalde verantwoordingsstukken worden voorgelegd. Als een rechter heeft beslist om de huisvesting van de kinderen op een gelijkmatige manier over de ouders te verdelen, moeten de belastingplichtigen een afschrift van die beslissing kunnen voorleggen. Als de huisvesting van de kinderen gelijkmatig wordt verdeeld over beide ouders op grond van een overeenkomst, moet de overeenkomst gehomologeerd zijn door een rechter (bijvoorbeeld in het kader van een echtscheiding met onderlinge toestemming) of kosteloos geregistreerd zijn opdat ze een vaste datum heeft.

Zowel de overeenkomst als de rechterlijke beslissing moeten uitdrukkelijk vermelden dat de huisvesting van de kinderen gelijkmatig wordt verdeeld over beide ouders. Deze voorwaarde wordt ingevoerd om te vermijden dat ambtenaren moeten oordelen of een tussen de ouders overeengekomen verblijfsregeling wel als gelijkmatig verdeelde huisvesting kan worden beschouwd » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2760/001, pp. 168-169).

B.5. Bij zijn arrest nr. 152/2011 van 13 oktober 2011 heeft het Hof geantwoord op een prejudiciële vraag betreffende artikel 132bis van het WIB 1992, in de versie vóór de vervanging ervan bij de voormelde wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten. Het Hof heeft voor recht gezegd : « Artikel 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing vóór de vervanging ervan bij artikel 279 van de wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen (I), schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre niet erin is voorzien dat de toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, van dat Wetboek kunnen worden verdeeld over de ouders die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin, wanneer uit een rechterlijke beslissing blijkt dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun gemeenschappelijke kinderen ten laste en er het gezamenlijke ' hoederecht ' over hebben ».

B.6. Er kan worden aangenomen dat de wetgever heeft willen voorkomen dat de fiscale administratie zou moeten oordelen over de vraag of beide ouders het ouderlijk gezag al dan niet gezamenlijk uitoefenen en of de verblijfsregeling van de kinderen als een gelijkmatig verdeelde huisvesting kan worden beschouwd. Ten aanzien van die doelstelling is het pertinent dat de belastingplichtige slechts gebruik kan maken van de regeling vervat in de in het geding zijnde bepaling, wanneer aan de fiscale administratie het bewijs wordt geleverd dat de huisvesting van de kinderen op gelijkmatige wijze tussen de ouders wordt verdeeld.

B.7. Krachtens artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek wordt de huisvesting van de gemeenschappelijke kinderen, wanneer de ouders niet samenleven, hetzij via een akkoord tussen de ouders, hetzij, indien er geen akkoord wordt bereikt, bij een beslissing van de familierechtbank georganiseerd.

Indien de zaak door de ouders aanhangig wordt gemaakt bij de familierechtbank, homologeert zij het tussen hen bereikte akkoord, tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind.

Indien de zaak niet door de ouders aanhangig werd gemaakt bij de rechtbank, wordt de overeenkomst waarbij de huisvesting van de gemeenschappelijke kinderen wordt georganiseerd, niet gehomologeerd.

B.8.1. Wanneer de gelijkmatig verdeelde huisvesting van de gemeenschappelijke kinderen hetzij bij een rechterlijke beslissing, hetzij via een door de familierechtbank gehomologeerde overeenkomst tussen de ouders wordt georganiseerd, kunnen de belastingplichtigen de verdeling van de toeslagen op de belastingvrije som verkrijgen door de rechterlijke beslissing aan de belastingadministratie voor te leggen.

Wanneer het akkoord tussen de ouders niet het voorwerp van een rechterlijke homologatie heeft uitgemaakt, kunnen zij het in het geding zijnde fiscale voordeel ook verkrijgen, op voorwaarde dat hun akkoord schriftelijk werd vastgelegd en ter registratie werd aangeboden. De gehomologeerde of geregistreerde overeenkomst moet bovendien uitdrukkelijk vermelden dat de belastingplichtigen bereid zijn om de toeslagen op de belastingvrije som onder elkaar te verdelen.

B.8.2. De registratie van de overeenkomst met het minnelijk akkoord maakt het mogelijk een vaste datum eraan te verlenen en maakt het tegenstelbaar aan derden, ook aan de belastingadministratie. Het betreft een gemakkelijke en kosteloze formaliteit waarmee de belastingplichtige het bewijs kan leveren van de gelijkmatige verdeling van de huisvesting van de kinderen en van het akkoord tussen de ouders over de verdeling van de toeslagen op de belastingvrije som.

Die bewijsvorming maakt het mogelijk te vermijden dat de administratie zelf de diverse bewijzen dient te beoordelen die haar zouden kunnen worden voorgelegd betreffende de wijze waarop de kinderen worden gehuisvest, de periode waarop de gelijkmatig verdeelde huisvesting betrekking heeft en het akkoord van de ouders met betrekking tot de verdeling van het in het geding zijnde fiscale voordeel.

B.9.1. Door de verdeling van het fiscale voordeel tussen niet-samenlevende ouders van kinderen ten laste afhankelijk te stellen van het voorleggen van hetzij een rechterlijke beslissing, hetzij een gehomologeerde of geregistreerde overeenkomst waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat de huisvesting van de kinderen gelijkmatig verdeeld is en dat zij bereid zijn om dat voordeel onder elkaar te verdelen, heeft de wetgever dus een maatregel genomen die pertinent is ten opzichte van het in B.6 in herinnering gebrachte doel. Rekening houdend met de mogelijkheid om het bewijs van de gelijkmatig verdeelde huisvesting van de kinderen te leveren via een geregistreerde overeenkomst, brengt die maatregel geen onevenredige gevolgen voor de belastingplichtigen met zich mee.

B.9.2. Het verschil in behandeling dat daaruit voortvloeit tussen de belastingplichtigen die aan de belastingadministratie een rechterlijke beslissing, een gehomologeerde overeenkomst of een geregistreerde overeenkomst kunnen voorleggen en die welke dat niet kunnen, is bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.10. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals vervangen bij artikel 279 van de wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen (I), schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 oktober 2017.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^