Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 februari 2018

Uittreksel uit arrest nr. 122/2017 van 19 oktober 2017 Rolnummer 6529 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 27ter, § 2, eerste lid, en § 3, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherm Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018200665
pub.
09/02/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 122/2017 van 19 oktober 2017 Rolnummer 6529 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 27ter, § 2, eerste lid, en § 3, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 15 april 2015 in zake René Eyckens tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 oktober 2016, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 27ter, § 2, eerste lid, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt dat de beslissingstermijn begint te lopen op de datum van de afgifte ter post van de aangetekende brief houdende een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de administratieve geldboete of een verzoek tot uitstel van betaling ? »;2. « Schendt artikel 27ter, § 3, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de in deze bepaling voorziene regel van het gegrond geacht bezwaar in geval van ontstentenis van een beslissing binnen de zes maanden, enkel toepasselijk is op de administratieve geldboeten inzake mestheffing, en niet op de administratieve geldboeten inzake rijksbelastingen ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1. Het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen werd grotendeels opgeheven door het decreet van 22 december 2006Relevante gevonden documenten type decreet prom. 22/12/2006 pub. 29/12/2006 numac 2006037097 bron vlaamse overheid Decreet houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen sluiten houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Om op de prejudiciële vragen te antwoorden, dient het Hof evenwel het eerstgenoemde decreet in aanmerking te nemen, zoals het van toepassing was voor de aanslagjaren 2003, 2004 en 2005.

B.2. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 27ter van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, zoals ingevoegd bij het decreet van 20 december 1995 tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen. Dat artikel regelt de termijnen voor zowel het indienen als het afhandelen van verzoeken tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling op basis van de artikelen 27 en 27bis van het decreet van 23 januari 1991.

Die artikelen luiden : «

Art. 27.§ 1. De ambtenaar daartoe aangewezen door de Vlaamse regering kan met de heffingsplichtige dadingen treffen, voor zover die niet leiden tot vrijstelling of vermindering van de heffingen. § 2. Hij beslist tevens over de gemotiveerde verzoeken om kwijtschelding of de vermindering van de administratieve geldboete die de heffingsplichtige per aangetekend schrijven tot hem richt. § 3. Hij beslist tevens over de gemotiveerde verzoeken tot uitstel van betaling die de heffingsplichtige per aangetekend schrijven tot hem richt.

Art. 27bis.De ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse regering beslissen over de gemotiveerde verzoeken om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de in artikel 25, § § 2, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11 en 12 bedoelde geldboeten die de betrokkene per aangetekende brief tot hen richt.

Art. 27ter.§ 1. De in de artikelen 27 en 27bis bedoelde verzoeken dienen binnen vijftien kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de in artikel 25, § 6, bedoelde aangetekende brief, gericht aan de daartoe door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren. § 2. De door de Vlaamse regering aangewezen ambtenaren nemen een beslissing binnen zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van het in § 1 bedoelde verzoek.

De beslissing van de bevoegde ambtenaren wordt bij aangetekende brief, met bericht van ontvangst, ter kennis gebracht van de indiener van het verzoekschrift.

Bij met redenen omkleed aangetekend schrijven, gericht aan de indiener van het verzoekschrift, kan de bevoegde ambtenaar de voormelde termijn eenmalig verlengen met een periode van zes maanden. § 3. Bij gebreke aan een beslissing door de bevoegde ambtenaren, binnen de in § 2 gestelde termijn, wordt het verzoekschrift geacht te zijn ingewilligd ».

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.3.1. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of artikel 27ter, § 2, eerste lid, van het decreet van 23 januari 1991 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt in zoverre het bepaalt dat de beslissingstermijn begint te lopen op de datum van de afgifte ter post van de aangetekende brief houdende verzoek tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de administratieve geldboete.

B.3.2. Het Hof heeft reeds herhaalde malen geoordeeld dat een bepaling krachtens welke de termijn waarover een persoon beschikt om een jurisdictioneel (arresten nrs. 170/2003, 166/2005, 34/2006, 43/2006 en 48/2006) of een administratief beroep (arresten nrs. 85/2007, 123/2007, 162/2007, 178/2009 en 41/2017) in te stellen tegen een beslissing aanvangt op het ogenblik van de verzending van die beslissing, niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het recht van verdediging van de geadresseerde op onevenredige wijze wordt beperkt doordat die termijn begint te lopen op een ogenblik dat de geadresseerde nog geen kennis kan hebben van de inhoud van de beslissing.

B.3.3. De in het geding zijnde bepaling dient evenwel te worden onderscheiden van de bepalingen waarover het Hof zich in voormelde arresten heeft uitgesproken. De termijn van zes maanden bepaald in artikel 27ter, § 2, eerste lid, van het decreet van 23 januari 1991 is geen beroepstermijn, maar een termijn waarover de beroepsinstantie beschikt om zich uit te spreken over de verzoeken ingediend op basis van de artikelen 27 en 27bis van het decreet.

Door van de heffingsplichtige te eisen dat hij zijn verzoek tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling indient via aangetekend schrijven, heeft de decreetgever een maatregel genomen die de heffingsplichtige in staat stelt om met zekerheid het aanvangspunt te berekenen van de termijn van zes maanden vermeld in artikel 27ter, § 2, eerste lid, van het decreet van 23 januari 1991. Hij maakt het echter mogelijk dat, op een ogenblik dat de bevoegde ambtenaar geen kennis kan hebben van het bezwaarschrift, een vervaltermijn begint te lopen waarbinnen die administratie moet beslissen om te vermijden dat het bezwaar of het verzoek tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling gegrond wordt geacht. Met toepassing van artikel 27ter, § 2, derde lid, van het decreet van 23 januari 1991 kan de bevoegde ambtenaar echter op eigen initiatief de termijn van zes maanden eenmalig bij met redenen omkleed aangetekend schrijven verlengen met een periode van zes maanden. Ook al kan het feit dat de datum van verzending van het verzoek tot kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling als aanvangspunt van de termijn wordt beschouwd, in werkelijkheid die termijn inkorten, toch wordt niet op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de mogelijkheden voor de administratie om het verzoek te beantwoorden, omdat die termijn voldoende lang blijft.

B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.5.1. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof wordt verzocht de bestaanbaarheid van de regel van het gegrond geacht bezwaar in geval van ontstentenis van een tijdige beslissing, vervat in artikel 27ter, § 3, van het decreet van 23 januari 1991, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te toetsen, in zoverre die regel enkel van toepassing is op de administratieve geldboeten inzake mestheffing, en niet op de administratieve boeten inzake rijksbelastingen.

Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing kan worden afgeleid dat de verwijzing naar de administratieve boeten inzake rijksbelastingen betrekking heeft op de administratieve beroepsprocedure vermeld in artikel 366 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor de rechter ten gronde.

B.5.2. Nu de prejudiciële vraag is gebaseerd op een vergelijking tussen de administratieve geldboeten inzake meststoffen en de administratieve geldboeten inzake rijksbelastingen, wordt het verschil in behandeling verklaard door de uitoefening, door de federale overheid en het Vlaamse Gewest, van hun respectieve bevoegdheid in een verschillende aangelegenheid. Onverminderd de mogelijke toepassing van het evenredigheidsbeginsel bij de bevoegdheidsuitoefening, zou de autonomie die de gemeenschappen en gewesten door of krachtens de Grondwet is toegekend, geen betekenis hebben indien een verschil in behandeling tussen adressaten van, enerzijds, federale regels en, anderzijds, gewestelijke regels als zodanig strijdig zou worden geacht met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 27ter, § 2, eerste lid, en § 3, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 oktober 2017.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^