Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 november 2018

Uittreksel uit arrest nr. 83/2018 van 5 juli 2018 Rolnummer 6485 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Aat-Lessen. Het Grondwettelijk Hof, sa wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2018205769
pub.
29/11/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 83/2018 van 5 juli 2018 Rolnummer 6485 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Aat-Lessen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 13 juli 2016 in zake Norbert Dhayer tegen Bernadette Paulet, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 juli 2016, heeft de Vrederechter van het kanton Aat-Lessen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek, dat bepaalt dat ' het recht om de wortels weg te hakken of de takken te doen afsnijden [...] niet [verjaart] ', de artikelen 10 en/of 11 van de Grondwet in zoverre het de omvang van de door verjaring verkregen voortdurende zichtbare erfdienstbaarheid waardoor beplantingen op een kortere afstand dan de in artikel 35 van het Veldwetboek bedoelde afstand kunnen worden behouden, in die zin beperkt dat het het behoud uitsluit van takken of wortels die sedert meer dan 30 jaar over het aangrenzend onroerend goed hangen of erop doorschieten, terwijl het dertigjarige bezit van een uitzicht met overstek, door een balkon, een uitsprong of dergelijke, op het aanpalend erf het mogelijk maakt een actieve erfdienstbaarheid te verkrijgen krachtens welke de constructies die feitelijk uitsteken boven het naburige erf, behouden zullen blijven ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het Hof wordt verzocht om de bestaanbaarheid te onderzoeken van artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.1.2. Het in het geding zijnde artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek maakt deel uit van de bepalingen die de afstand voor beplantingen regelen.

Artikel 35 bepaalt : « Hoogstammige bomen mogen slechts op een door vast en erkend gebruik bepaalde afstand geplant worden; bij ontstentenis van zodanig gebruik mogen hoogstammige bomen slechts op twee meter, andere bomen en levende hagen slechts op een halve meter van de scheidingslijn tussen twee erven worden geplant.

Fruitbomen van welke soort ook mogen als leibomen, aan elke kant van de muur tussen twee erven, geplant worden zonder dat een afstand in acht wordt genomen.

Is die muur niet gemeen, dan heeft alleen de eigenaar het recht hem als steun voor zijn leibomen te gebruiken ».

Artikel 36 bepaalt : « De nabuur kan de rooiing eisen van bomen, hagen, heesters en struiken die op een kortere afstand geplant zijn dan de wet bepaalt ».

Artikel 37 bepaalt : « Degene over wiens eigendom takken van bomen van een nabuur hangen, kan de nabuur noodzaken die takken af te snijden.

Vruchten die vanzelf op het eigendom van de nabuur vallen, behoren de nabuur toe.

Degene op wiens erf wortels doorschieten, mag ze aldaar zelf weghakken.

Het recht om de wortels weg te hakken of de takken te doen afsnijden verjaart niet ».

B.1.3. Uit de formulering van de prejudiciële vraag en uit de motieven van de verwijzingsbeslissing vloeit voort dat de verwijzende rechter aan het Hof een vraag stelt over een verschil in behandeling dat door de in het geding zijnde bepaling zou worden ingesteld tussen, enerzijds, de eigenaar van een boom die sedert meer dan 30 jaar op een kortere afstand dan de bij artikel 35 van het Veldwetboek bepaalde afstand is geplant en, anderzijds, de eigenaar van een bouwwerk dat sedert meer dan 30 jaar is voorzien van een niet-conform uitzicht met overstek, door een balkon, een uitsprong of dergelijke, op het aanpalend erf, in zoverre de eerstgenoemde de boomtakken of -wortels die sedert meer dan 30 jaar over het naburige erf hangen of erop doorschieten, niet kan behouden op grond van een erfdienstbaarheid die door verjaring is verkregen, terwijl de laatstgenoemde de constructie die feitelijk uitsteekt boven het naburige erf, krachtens een dergelijke erfdienstbaarheid wel kan behouden.

B.2. In hun memorie van antwoord suggereren de tussenkomende partijen aan het Hof om de in het geding zijnde bepaling niet alleen ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te onderzoeken, maar ook ten aanzien van de artikelen 7bis en 23 van de Grondwet. Zij suggereren ook om het onderzoek van de prejudiciële vraag te beperken tot het minder vaak voorkomende geval waarin de boom over zichtbare luchtwortels en gestelwortels beschikt, aangezien de situatie van dat soort van wortels de enige is die kan worden vergeleken met die van andere uitwendige bouwwerken.

De partijen vermogen niet de draagwijdte van de door het verwijzende rechtscollege gestelde prejudiciële vraag te wijzigen of te laten wijzigen.

Het Hof beperkt zijn onderzoek bijgevolg tot een toetsing aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.3. Artikel 35, eerste lid, van het Veldwetboek legt de wettelijke verplichting vast om hoogstammige bomen op een afstand van twee meter van de scheidingslijn tussen twee erven te planten (Cass., 16 oktober 2014, Arr. Cass., 2014, nr. 613).

Krachtens artikel 36 van hetzelfde Wetboek kan de houder van een zakelijk recht met betrekking tot de naburige grond de rooiing eisen van bomen die op een kortere afstand dan de wettelijke afstand zijn geplant.

Krachtens artikel 37 van hetzelfde Wetboek mag hij de wortels van de bomen van de nabuur die op zijn erf doorschieten, zelf weghakken (derde lid), en heeft hij het recht van de nabuur te eisen dat hij de takken afsnijdt die uitsteken boven zijn erf (eerste lid). Vruchten die vanzelf op zijn grond vallen, behoren hem toe (tweede lid). Het recht om de wortels weg te hakken of de takken te doen afsnijden verjaart niet (vierde lid).

B.4. De artikelen 675 tot 680 van het Burgerlijk Wetboek regelen de afstand die in acht moet worden genomen door de eigenaar die lichtopeningen en uitzichten op het eigendom van de nabuur maakt.

B.5. De in artikel 35 van het Veldwetboek bedoelde erfdienstbaarheden van beplantingen en de in de artikelen 675 tot 680 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde erfdienstbaarheden van lichtopeningen en van uitzichten zijn wettelijke erfdienstbaarheden die rusten op, naar gelang van het geval, het erf waarop de boom is geplant of het erf waarop de lichtopeningen of de uitzichten worden gemaakt, ten voordele van het naburige erf of de naburige erven.

Aangezien geen van die bepalingen van openbare orde is, is het mogelijk af te wijken van de bij die bepalingen vastgestelde wettelijke afstanden.

B.6. Volgens de verwijzende rechter kan een eigenaar door de dertigjarige verkrijgende verjaring, zoals voorzien in artikel 690 van het Burgerlijk Wetboek, een erfdienstbaarheid verkrijgen die, naar gelang van het geval, bestaat in het recht om bomen te hebben die op een kortere afstand dan de in artikel 35, eerste lid, van het Veldwetboek bedoelde afstand zijn geplant of in het recht om een uitzicht te behouden dat niet in overeenstemming is met de bij de artikelen 675 tot 680 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde afstanden.

B.7. Krachtens artikel 690 van het Burgerlijk Wetboek worden voortdurende zichtbare erfdienstbaarheden verkregen door dertigjarig bezit.

De eigenaar van een boom die sedert meer dan 30 jaar op een niet-conforme afstand is geplant en de eigenaar van een bouwwerk dat sedert meer dan 30 jaar is voorzien van een niet-conform uitzicht met overstek, door een balkon, een uitsprong of dergelijke, op het aanpalend erf, kunnen beiden, door dertigjarige verjaring, het recht verkrijgen om, naar gelang van het geval, de boom of de desbetreffende constructie te behouden.

Volgens de verwijzende rechter wordt de omvang van de erfdienstbaarheid die de eigenaar van de boom door verjaring heeft verkregen, in het eerste geval evenwel beperkt, in die zin dat de in het geding zijnde bepaling, doordat zij het onverjaarbare karakter vastlegt van het recht van de nabuur om de wortels weg te hakken of de takken te doen afsnijden, uitsluit dat de door de eigenaar van de boom verkregen erfdienstbaarheid zich uitstrekt tot de overhangende takken en de doorschietende wortels.

B.8. Het werk met een niet-conform uitzicht is een door de mens tot stand gebracht materieel werk dat op ieder ogenblik kan worden waargenomen en dat niet in omvang wijzigt louter ingevolge het verstrijken van de tijd. De verkrijgende verjaring van een dergelijke erfdienstbaarheid van uitzicht loopt in de regel van de dag van de voltooiing van het werk waardoor de erfdienstbaarheid wordt uitgeoefend (Cass., 25 mei 1990, Arr. Cass., 1989-1990, nr. 559).

De omvang van een boom is daarentegen geen vaststaand gegeven doch verandert louter ingevolge het verstrijken van de tijd. De groei van boomtakken en -wortels wordt voornamelijk veroorzaakt door de natuur, waarbij de last voor het naburige erf door overhangende takken of doorschietende wortels zal toenemen ingevolge die natuurlijke groei en waarbij het zeer moeilijk of zelfs onmogelijk is om exact te bepalen op welke datum de dertigjarige verjaring ten aanzien van die takken of die wortels zou ingaan.

B.9. Gelet op die verschillende kenmerken van, enerzijds, een bouwwerk met een niet-conform uitzicht dat feitelijk uitsteekt boven het naburige erf en, anderzijds, een boom met overhangende takken of doorschietende wortels, berust het verschil in behandeling tussen de respectievelijke eigenaars wat betreft de bij de in het geding zijnde bepaling opgelegde beperking van de omvang van de erfdienstbaarheid die door verjaring is verkregen, op een objectief en pertinent criterium van onderscheid.

B.10. Voor het overige moet het recht van de nabuur om de wortels weg te hakken en de takken te doen afsnijden van een boom waarvan de eigenaar het recht heeft verkregen om hem op een kortere afstand dan de wettelijke afstand te behouden, steeds worden uitgeoefend binnen de perken van het rechtsmisbruik en van de theorie van de burenhinder.

Het verschil in behandeling brengt dus geen onevenredige gevolgen met zich mee.

B.11. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 37, vierde lid, van het Veldwetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 5 juli 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^