Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 april 2019

Uittreksel uit arrest nr. 162/2018 van 22 november 2018 Rolnummers 6860, 6861, 6863 en 6951 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 78, vijfde lid, 92, § 1, eerste lid, en 101, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019201701
pub.
25/04/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 162/2018 van 22 november 2018 Rolnummers 6860, 6861, 6863 en 6951 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 78, vijfde lid, 92, § 1, eerste lid, en 101, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arresten van 20 februari 2018 respectievelijk in zake Daniel Ceausu en de vennootschap naar Roemeens recht « Beautrans VBR », in zake Lodewijk Peters en de nv « Aertssen Transport » en in zake Chantal Maes, Jules Van Roosbroeck en de bvba « J.Van Roosbroeck-Maes », waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 27 februari 2018, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 78, vijfde lid, 92, § 1, eerste lid, en 101, § 2, derde lid Gerechtelijk Wetboek, aldus uitgelegd dat een kamer met drie rechters van de rechtbank van eerste aanleg die in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechtbank kennis neemt van een overtreding van de wetten en verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, en, in geval van samenloop of samenhang, van genoemde overtredingen samen met een of meer overtredingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, geen gespecialiseerde vorming moeten ontvangen zoals bedoeld in artikel 78, vijfde lid, Gerechtelijk Wetboek, of niet samengesteld is uit onder meer één rechter in de arbeidsrechtbank, terwijl de alleensprekende rechter die overeenkomstig artikel 76, § 2, tweede lid, van dit wetboek in een gespecialiseerde kamer van diezelfde rechtbank zetelt om kennis te nemen van dezelfde overtredingen, deze vorming wel dient te ontvangen en de correctionele kamer van het hof van beroep die kennis neemt van dezelfde aangelegenheden, is samengesteld onder meer uit één raadsheer in het arbeidshof, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». b. Bij arrest van 12 juni 2018 in zake David Torreele, Pierre Noël, Ahmed Hichou Haj en de nv « Vanheede Environmental Logistics », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 juni 2018, heeft het Hof van Cassatie dezelfde prejudiciële vraag gesteld. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6860, 6861, 6863 en 6951 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit verschillende kamers, die tot één van de volgende vier secties behoren : de burgerlijke rechtbank, de correctionele rechtbank, de familie- en jeugdrechtbank en de strafuitvoeringsrechtbank (artikel 76, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek).

Ten minste één correctionele kamer neemt in het bijzonder kennis van de overtredingen van de wetten en verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, en, in geval van samenloop of samenhang, van genoemde overtredingen samen met een of meer overtredingen die niet behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten (artikel 76, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek).

B.2. De kamers van de rechtbank van eerste aanleg bestaan uit één of drie rechters (artikel 78, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Krachtens artikel 78, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek - dat ten tijde van het cassatieberoep voor de verwijzende rechter nog het vijfde lid was - ontvangt de alleenrechtsprekende rechter van de in B.1 bedoelde correctionele kamer een gespecialiseerde vorming georganiseerd door het Instituut voor gerechtelijke opleiding. Dat zesde lid bepaalt : « Elke kamer voor minnelijke schikking bestaat uit een alleenrechtsprekende rechter die de door het Instituut voor gerechtelijke opleiding verstrekte gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd ».

B.3. De verwijzende rechter vergelijkt de voormelde situatie, meer bepaald de vereiste dat de alleenrechtsprekende rechter een bijzondere opleiding heeft gevolgd, met de situatie waarin de kamer uit drie rechters bestaat. In burgerlijke en strafzaken worden de vorderingen toegewezen aan kamers met één rechter, behalve in de gevallen van artikel 92 (artikel 91, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Artikel 92, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De strafzaken betreffende misdaden waarop een straf staat van meer dan twintig jaar opsluiting en het hoger beroep tegen vonnissen gewezen in strafzaken door de politierechtbank, worden toegewezen aan een kamer met drie rechters ».

Wanneer de in B.1 bedoelde correctionele kamer uit drie rechters bestaat, is niet uitdrukkelijk vereist dat één van de rechters een bijzondere opleiding heeft gevolgd noch dat één van hen rechter is in de arbeidsrechtbank.

B.4. In de hoven van beroep zijn er kamers voor burgerlijke zaken, kamers voor correctionele zaken, jeugdkamers en familiekamers. Ten minste één correctionele kamer neemt kennis van het hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de in B.1 bedoelde correctionele kamer (artikel 101, § 1, eerste en tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Artikel 101, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De in § 1, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer is samengesteld uit twee raadsheren in het hof van beroep, de voorzitter daaronder begrepen, en uit één raadsheer in het arbeidshof ».

B.5. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of de artikelen 78, zesde lid, 92, § 1, eerste lid, en 101, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek een niet te verantwoorden verschil in behandeling tussen beklaagden doen ontstaan naargelang zij voor een alleenrechtsprekende strafrechter (situatie vermeld in B.2) of voor een correctionele kamer van drie raadsheren van het hof van beroep (situatie vermeld in B.4) verschijnen, dan wel voor een kamer van drie rechters van de correctionele rechtbank (situatie vermeld in B.3).

In de eerste twee gevallen heeft de rechter een bijzondere opleiding gevolgd (situatie vermeld in B.2) of maakt een raadsheer uit het arbeidshof deel uit van de betrokken kamer (situatie vermeld in B.4).

In het laatste geval heeft de beklaagde niet de waarborg dat één van de rechters van de betrokken kamer een bijzondere opleiding heeft gevolgd in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten behoren of minstens rechter is in de arbeidsrechtbank.

B.6. Vóór de wijziging van artikel 78 van het Gerechtelijk Wetboek bij de wet van 19 oktober 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/10/2015 pub. 22/10/2015 numac 2015009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten « houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie » bepaalde het vijfde lid ervan : « Wanneer de in artikel 76, § 2, tweede lid, bedoelde gespecialiseerde correctionele kamer bestaat uit drie rechters, is zij samengesteld uit twee rechters van de rechtbank van eerste aanleg en een rechter in de arbeidsrechtbank ».

Artikel 56, 3°, van de wet van 19 oktober 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/10/2015 pub. 22/10/2015 numac 2015009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten heeft het voormelde lid opgeheven. In zijn memorie stelt de Ministerraad dat die opheffing evenwel op een vergissing berust. De wetgever ging ervan uit dat de gespecialiseerde correctionele kamer van drie rechters geen bestaansreden meer had door de invoering van het principe van de alleenrechtsprekende rechter. Hij verloor daarbij uit het oog dat die kamer nog steeds moet oordelen over de beroepen ingesteld tegen vonnissen van de politierechtbank in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank behoren.

De politierechtbank neemt met name kennis, zoals in de bodemgeschillen het geval is, van inbreuken op de regelgeving inzake rij- en rusttijden en het gebruik van de tachograaf (zie artikel 2, § 1, laatste lid, van de wet van 18 februari 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/02/1969 pub. 25/04/2012 numac 2012000279 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg en artikel 46 van het koninklijk besluit van 17 oktober 2016 inzake de tachograaf en de rij- en rusttijden). Die regelgeving betreft een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken behoort (Cass., 18 december 2007, P.07.0958.N).

B.7. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat er geen redelijke verantwoording bestaat voor het in het geding zijnde verschil in behandeling. In zoverre artikel 78 van het Gerechtelijk Wetboek niet erin voorziet dat wanneer de in B.1 bedoelde correctionele kamer uit drie rechters bestaat, één van de rechters een bijzondere opleiding heeft gevolgd in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten behoren of dat één van hen rechter is in de arbeidsrechtbank, is die bepaling niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

B.9. Krachtens artikel 28, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof wijst het Hof, zo het dit nodig oordeelt, bij wege van algemene beschikking, die gevolgen van de ongrondwettig bevonden bepalingen aan welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden voor de termijn die het vaststelt.

Teneinde rechtsonzekerheid te vermijden, dienen de gevolgen van artikel 78 van het Gerechtelijk Wetboek te worden gehandhaafd zoals aangegeven in het dictum.

B.10. Aangezien de vaststelling van de in B.7 vermelde lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepalingen toe te passen met inachtneming van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, staat het aan de voorzitter van elke rechtbank, in afwachting van een optreden van de wetgever, een gespecialiseerde correctionele kamer in te richten die zal oordelen over de beroepen ingesteld tegen vonnissen van de politierechtbank in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank behoren.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 78 van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het niet erin voorziet dat, wanneer de in artikel 76, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde correctionele kamer uit drie rechters bestaat, één van de rechters een bijzondere opleiding heeft gevolgd of dat één van hen rechter is in de arbeidsrechtbank. - De gevolgen van die bepaling worden gehandhaafd ten aanzien van alle vonnissen die vóór de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad zijn gewezen in omstandigheden als vermeld in de prejudiciële vragen.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 22 november 2018.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux A. Alen

^