Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 maart 2021

Uittreksel uit arrest nr. 5/2021 van 14 januari 2021 Rolnummers 7295, 7316, 7318, 7320, 7324 en 7326 In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 april 2019 « tot wijziging van het Energie Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021200340
pub.
01/03/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 5/2021 van 14 januari 2021 Rolnummers 7295, 7316, 7318, 7320, 7324 en 7326 In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 april 2019 « tot wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de uitrol van digitale meters en tot wijziging van artikel 7.1.1, 7.1.2 en 7.1.5 van hetzelfde decreet », ingesteld door de autonome dienst met rechtspersoonlijkheid « Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits- en Gasmarkt », door Inti De Bock en anderen, door de vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven », door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, door de vzw « Liga voor Mensenrechten » en door de Ministerraad.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 november 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 november 2019, heeft de autonome dienst met rechtspersoonlijkheid « Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits- en Gasmarkt », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.D. Verhoeven, Mr.

F. Judo, Mr. T. Souverijns en Mr. J. Van Orshoven, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 17, partim, en 31 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 april 2019 « tot wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de uitrol van digitale meters en tot wijziging van artikel 7.1.1, 7.1.2 en 7.1.5 van hetzelfde decreet » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 juni 2019). b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 2 december 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 3 december 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 17, 18, 19, 20, 21 en 35 van hetzelfde decreet door Inti De Bock, Vera De Moor, Ilias Sfikas, Jean Albert Solon en Marleen Verbruggen, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.M. Deweirdt, advocaat bij de balie van West-Vlaanderen. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 december 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 december 2019, heeft de vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.P. Peeters en Mr. P. Gérard, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 43 van hetzelfde decreet. d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 4 december 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 december 2019, heeft de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.P. de Bandt en Mr. J. Dewispelaere, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 42 en, in ondergeschikte orde, van artikel 31 van hetzelfde decreet. e. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 december 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 6 december 2019, heeft de vzw « Liga voor Mensenrechten », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.F. Carron, advocaat bij de balie van West-Vlaanderen, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van hetzelfde decreet. f. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 december 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 december 2019, heeft de Ministerraad, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.G. Block en Mr. K. Wauters, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 42 van hetzelfde decreet.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7295, 7316, 7318, 7320, 7324 en 7326 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1. De beroepen zijn gericht tegen verschillende bepalingen van het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 april 2019 « tot wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de uitrol van digitale meters en tot wijziging van artikel 7.1.1, 7.1.2 en 7.1.5 van hetzelfde decreet ». Het Energiedecreet, dat bij het bestreden decreet wordt gewijzigd, is het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 « houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid ».

Anders dan mechanische meters, slaan digitale meters het verbruik op.

Zij meten niet alleen, maar registreren ook de energiestromen. De gegevens kunnen lokaal en op afstand worden gelezen, « zodat de meter in staat is om op basis van de gegevens die hij lokaal of van op afstand ontvangt bepaalde acties uit te voeren » (artikel 1.1.3, 25°/2, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 2, 4°, van het bestreden decreet). Om die reden wordt ook de benaming « slimme meter » gebruikt.

Traditioneel wordt elektriciteit vervoerd vanuit een centrale productie-installatie. Productie van elektriciteit op basis van hernieuwbare bronnen zoals zonne-energie en windenergie wordt daarentegen « decentrale productie » genoemd (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1654/1, p. 4). De invoering van de digitale meter past in de transitie naar een decentraal energiesysteem : « De digitale meter is een cruciale bouwsteen voor deze transitie. Een efficiënt beheer van dit energiesysteem vraagt dan ook een veelomvattende set data. Om er voor te zorgen dat investeringen in het net op een zo efficiënt mogelijke manier gebeuren moeten we kunnen ' meten ' waar de problemen zich dreigen voor te doen. Dit geeft ook de mogelijkheid om snel te kunnen ingrijpen voordat de problemen zich daadwerkelijk voordoen, onafhankelijk van investeringen of in afwachting van investeringen. Verder zal actieve vraagsturing nodig zijn om optimaal gebruik te maken van het wisselende aanbod van groene stroom. Hierdoor kunnen stromen die op verschillende plaatsen en in verschillende grootte ontstaan, geregeld worden. Door de technologische vooruitgang op het vlak van metering bieden er zich nieuwe kansen aan om de marktwerking en de dienstverlening aan de klanten te verbeteren, zoals bijvoorbeeld een beter inzicht in eigen verbruik » (ibid.).

B.2. Het is de derde elektriciteitsrichtlijn (richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 « betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG ») die de lidstaten ertoe verplicht heeft de slimme meter in te voeren. Zij mochten de invoering aan een kosten-batenanalyse onderwerpen.

Uit die analyse bleek dat in het Vlaamse Gewest de grootste baten te verwachten zijn bij een gefaseerde volledige uitrol van de digitale meter (ibid., p. 43). Het bestreden decreet organiseert die uitrol. De belangrijkste beleidskeuzes, waaronder het beginsel van een universele uitrol en een reeks voorschriften ter bescherming van gegevens, zijn in het decreet zelf opgenomen. Bepaalde uitvoeringsmaatregelen worden aan de Vlaamse Regering opgedragen.

B.3. De uitrol van de digitale meter gaat gepaard met de overgang, voor prosumenten, van het bestaande compensatiemechanisme naar een opkoopsysteem.

Een prosument is een « elektriciteitsdistributienetgebruiker met toegangspunt voor afname, al dan niet rechtstreeks op een transformator aangesloten, en met een decentrale productie-eenheid met een maximaal AC-vermogen kleiner dan of gelijk aan 10 kVA die hem in staat stelt elektriciteit te injecteren op het elektriciteitsdistributienet » (artikel 1.1.3, 104°, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 2, 14°, van het bestreden decreet). De afkorting AC staat voor Alternating Current of wisselstroom. Dat is de vorm van elektriciteit zoals die via het elektriciteitsnet aan huishoudens en industrie wordt geleverd. De afkorting kVA staat voor kilovoltampère en drukt het elektrisch vermogen uit.

Het compensatiemechanisme houdt in dat de afgenomen hoeveelheid energie, uitgedrukt in kilowattuur (kWh), wordt gecompenseerd door de op het net geïnjecteerde hoeveelheid energie. De afnemer betaalt enkel voor zijn nettoverbruik. De mechanische meter, met zogenaamde « terugdraaiende teller », meet dat verbruik. Ter compensatie van dat voordeel betalen de prosumenten in dat geval een supplement bovenop de tarieven voor het nettoverbruik, het zogenaamde prosumententarief.

De vierde elektriciteitsrichtlijn (richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 « betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (herschikking) ») bepaalt dat na 31 december 2023 geen nieuwe rechten onder dergelijke compensatiemechanismen mogen worden toegekend. Alle afnemers die vallen onder een bestaande regeling moeten ook de mogelijkheid hebben om te kiezen voor een nieuwe regeling waarin de elektriciteit die op het net wordt geïnjecteerd en de elektriciteit die uit het net wordt verbruikt, apart worden verrekend als basis voor de berekening van nettarieven (artikel 15, lid 4).

De digitale meter registreert beide energiestromen afzonderlijk. De afnemer betaalt voor zijn brutoverbruik. Voor de elektriciteit die op het net wordt geïnjecteerd, voorziet het bestreden decreet in een opkoopsysteem. De Vlaamse Regering dient de nadere modaliteiten van dat systeem te bepalen, en wie tegen welke vergoeding moet opkopen (artikel 43 van het bestreden decreet). Het prosumententarief heeft in dat geval geen bestaansreden meer.

B.4. De grieven van de verzoekende partijen hebben betrekking op : - de tijdelijke instandhouding van het compensatiemechanisme en het prosumententarief; - de invoering van een opkoopsysteem; - de toewijzing van bepaalde kosten aan de netgebruikers; - de bescherming tegen elektromagnetische straling; - de bescherming tegen het afsluiten van de toevoer van elektriciteit; - de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.5.1. De Vlaamse Regering betwist het belang van de vzw « Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven » (FEBEG), verzoekende partij in de zaak nr. 7318, bij de vernietiging van artikel 43 van het bestreden decreet.

B.5.2. Zoals in B.3 is vermeld, voorziet artikel 43 in een opkoopsysteem dat het compensatiemechanisme zal vervangen. Het voegt in het Energiedecreet een artikel 15.3.5/13 in, dat bepaalt : « Voor productie-installaties voor zonne-energie met een maximaal AC-vermogen van 10 kVA die geïnstalleerd worden vanaf 1 januari 2021 moet de elektrische productie die geïnjecteerd wordt op het distributienet worden opgekocht.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten, en wie tegen welke minimumvergoeding moet opkopen ».

B.5.3. Na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, op 15 oktober 2020, van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 september 2020 « houdende wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft de invoering van een premie voor de installatie van fotovoltaïsche zonnepanelen en wijzigingen met betrekking tot de REG-premies », heeft de verzoekende partij een verzoek tot afstand van haar beroep tot vernietiging ingediend.

Niets verzet zich ertegen dat het Hof de afstand toewijst.

De andere beroepen bevatten geen grieven ten aanzien van artikel 43 van het bestreden decreet. De invoering van een opkoopsysteem valt derhalve buiten het verdere onderzoek van het Hof.

B.6. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7316 vorderen de vernietiging van de artikelen 2, 17, 18, 19, 20, 21 en 35 van het bestreden decreet. Zij voeren evenwel enkel middelen aan tegen de artikelen 17, 21 en 35.

Het beroep is niet ontvankelijk in zoverre het gericht is tegen de artikelen 2, 18, 19 en 20.

B.7. De verzoekende partij in de zaak nr. 7324 vordert de vernietiging van het ganse bestreden decreet. Zij voert evenwel enkel een middel aan tegen artikel 17.

Het beroep is niet ontvankelijk in zoverre het gericht is tegen de overige bepalingen van het bestreden decreet.

Ten aanzien van de tijdelijke instandhouding van het compensatiemechanisme en het prosumententarief B.8. Artikel 42 van het bestreden decreet houdt tijdelijk het compensatiemechanisme in stand voor de afnemers die ook elektriciteit produceren door middel van bepaalde installaties, de zogenaamde prosumenten. Het voegt in het Energiedecreet een artikel 15.3.5/12 in, dat bepaalt : « Bij bestaande decentrale productie-installaties met een maximaal AC-vermogen van 10 kVA en decentrale productie-installaties met een maximaal AC-vermogen van 10 kVA die geïnstalleerd worden tot en met 31 december 2020, wordt gedurende vijftien jaar vanaf de indienstname van de installatie de elektrische productie van de installatie die geïnjecteerd wordt op het distributienet, jaarlijks in mindering gebracht van de afname. Als de termijn van vijftien jaar verstrijkt voor 31 december 2020, wordt die elektrische productie in mindering gebracht tot en met die datum.

Het in mindering brengen, vermeld in het eerste lid, gebeurt maximaal ten belope van de afname. Voor de bepaling van de vermelde vermogensgrens wordt geen rekening gehouden met een softwarematige beperking van het vermogen.

Het in mindering brengen, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de distributienettarieven.

De gebruikers van de productie-installaties, vermeld in het eerste lid, kunnen er echter op elk moment voor kiezen om over te stappen naar het systeem dat geldt voor dezelfde decentrale productie-installaties geïnstalleerd vanaf 1 januari 2021, vermeld in artikel 15.3.5/13. Deze afstand van het recht, vermeld in het eerste lid, is onherroepelijk.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot het in mindering brengen van de productie door decentrale productie-installaties, vermeld in het eerste lid ».

Op grond van de bestreden bepaling blijft het compensatiemechanisme dus tijdelijk in stand, gedurende vijftien jaar vanaf de indienstname van de installatie, voor productie-installaties met een maximaal AC-vermogen van 10 kVA, die vóór 1 januari 2021 zijn geïnstalleerd, tenzij de gebruikers opteren voor het nieuwe systeem.

B.9.1. In het eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7326 voert de Ministerraad aan dat die bepaling een inbreuk vormt op de federale bevoegdheid inzake transmissietarieven.

B.9.2. In het marktmodel dat in België is ingevoerd bij de liberalisering van de energiesector, concurreren verschillende marktdeelnemers met elkaar om de consument elektriciteit en gas te leveren. De leverancier koopt energie van de producent of van de invoerder. Om die te kunnen leveren aan de consument, moet de leverancier gebruik maken van de transmissie- en distributienetten.

Die netten maken het mogelijk de energie van de producent of van de invoerder fysiek te vervoeren tot bij de eindafnemer.

B.9.3. Vóór de bij de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (Belgisch Staatsblad, 31 januari 2014) doorgevoerde hervorming werd de aangelegenheid van de tarieven voor de distributie van elektriciteit en gas geregeld door de federale wetgever.

Sedert 1 juli 2014, datum van inwerkingtreding van de bijzondere wet van 6 januari 2014, zijn de gewesten bevoegd voor de gewestelijke aspecten van de energie, krachtens artikel 6, § 1, VII, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij artikel 19 van die bijzondere wet van 6 januari 2014. De gewestelijke aspecten van de energie omvatten : « a) De distributie en het plaatselijke vervoer van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70 000 volt, met inbegrip van de distributienettarieven voor elektriciteit, met uitzondering van de tarieven van de netten die een transmissiefunctie hebben en die uitgebaat worden door dezelfde beheerder als het transmissienet; b) De openbare gasdistributie, met inbegrip van de nettarieven voor de openbare distributie van gas, met uitzondering van de tarieven van de netwerken die ook een aardgasvervoersfunctie hebben en die worden uitgebaat door dezelfde beheerder als het aardgasvervoersnet; [...] ».

Tot de bevoegdheid inzake distributie van energie behoort in beginsel ook het uitrollen van de nieuwe, digitale meters en het beheer van de gegevens die worden verzameld door middel van (digitale, analoge of elektronische) meters (zie het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State bij het voorontwerp van decreet dat tot het bestreden decreet heeft geleid, Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1654/1, p. 186).

B.9.4. Krachtens het tweede lid van artikel 6, § 1, VII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zoals gewijzigd bij artikel 19 van de bijzondere wet van 6 januari 2014, is de federale overheid echter bevoegd voor de aangelegenheden die wegens hun technische en economische ondeelbaarheid een gelijke behandeling op nationaal vlak behoeven, waaronder : « d) de tarieven, met inbegrip van het prijsbeleid, onverminderd de gewestelijke bevoegdheid inzake de tarieven bedoeld in het eerste lid, a) en b) ». B.9.5. De gewesten zijn dus bevoegd voor de distributienettarieven. De federale overheid is bevoegd voor de transmissienettarieven.

De federale overheid is ook meer algemeen bevoegd voor het prijsbeleid, « met uitzondering van de regeling van de prijzen in de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gewesten en de gemeenschappen behoren, onder voorbehoud van hetgeen bepaald is in artikel 6, § 1, VII, tweede lid, d) » (artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980).

B.9.6. De bestreden bepaling staat toe dat de afnemer, gedurende een overgangsperiode die maximaal vijftien jaar duurt, enkel voor zijn nettoverbruik betaalt. De bepaling ontslaat de afnemer met andere woorden van de betaling van het verschil tussen zijn nettoverbruik en zijn brutoverbruik.

B.9.7. Volgens het zogenoemde systeem van de « tariefcascade » factureert de transmissienetbeheerder zijn tarieven aan de distributienetbeheerder. Die laatste factureert op zijn beurt zijn eigen tarieven, die de kosten voor het gebruik van het transmissienet omvatten, aan de leverancier. De leverancier doet hetzelfde door aan de eindafnemer een factuur te richten die alle kosten van de energielevering omvat, namelijk de waarde van de verbruikte energie, de transmissie- en distributietarieven en de taksen en heffingen. De eindafnemer ontvangt dus een unieke factuur, ondanks het optreden van verscheidene deelnemers in het proces van de energielevering.

B.9.8. Door de afnemer toe te staan enkel voor zijn nettoverbruik te betalen, verleent de bestreden bepaling een gedeeltelijke vrijstelling van de vermelde tarieven. Hij betaalt die immers niet op het verschil tussen zijn nettoverbruik en zijn brutoverbruik, terwijl elk verbruik het gebruik van het transmissienet impliceert, zelfs indien niet elk onderdeel van dat verbruik op het transmissienet heeft gecirculeerd.

De decreetgever is enkel bevoegd, zoals in B.9.5 is vermeld, om de afnemer vrij te stellen van de distributietarieven, niet van de transmissietarieven. De bestreden bepaling schendt derhalve artikel 6, § 1, VII, tweede lid, d), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

B.9.9. Door de afnemer toe te staan enkel voor zijn nettoverbruik te betalen, verleent de bestreden bepaling ook een gedeeltelijke vrijstelling van de belastingen op het gebruik van het net.

Naast de bijdrage die bij de wet van 22 juli 1993 « tot instelling van een bijdrage op de energie ter vrijwaring van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid » werd ingevoerd, is bij artikel 21bis van de wet van 29 april 1999 « betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt », ingevoegd bij artikel 63 van de wet van 20 juli 2005 « houdende diverse bepalingen », een « federale bijdrage » ingevoerd ter financiering van sommige openbaredienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en de controle op de elektriciteitsmarkt. Die federale bijdrage is verschuldigd door de op het Belgische grondgebied gevestigde eindafnemers op elke kilowattuur (kWh) die ze voor eigen gebruik van het net afnemen. Bovendien is de levering van elektriciteit onderworpen aan de btw. Krachtens artikel 26, eerste lid, van het BTW-Wetboek, wordt de btw berekend over alles wat de leverancier van het goed als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van degene aan wie het goed wordt geleverd.

De bevoegdheid van de gewesten inzake het invoeren van de digitale meter staat hun niet toe afbreuk te doen aan de belastingen die de federale Staat heeft ingevoerd op grond van de fiscale bevoegdheid die hem is toegewezen bij artikel 170, § 1, van de Grondwet. De uitoefening van die federale fiscale bevoegdheid staat immers los van de materiële bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten. Bijgevolg is enkel de federale wetgever bevoegd om de afnemer vrij te stellen van de federale taksen en heffingen en de belastbare grondslag daarvan te wijzigen. De bestreden bepaling schendt derhalve artikel 170, § 1, van de Grondwet.

B.9.10. In weerwil van wat de Vlaamse Regering betoogt, vindt de bestreden bepaling geen bevoegdheidsgrondslag in artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, dat bepaalt : « De decreten kunnen rechtsbepalingen bevatten in aangelegenheden waarvoor de Parlementen niet bevoegd zijn, voor zover die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheid ».

Opdat artikel 10 toepassing kan vinden, is vereist dat de aangenomen wetgeving noodzakelijk is voor de uitoefening van de bevoegdheden van het gewest, dat de aangelegenheid zich leent tot een gedifferentieerde regeling en dat de weerslag van de bestreden bepaling op die aangelegenheid slechts marginaal is.

De tijdelijke instandhouding van het compensatiemechanisme kan evenwel niet noodzakelijk worden geacht, nu de digitale meter toelaat - anders dan voorheen bij de terugdraaiende teller het geval was - om beide energiestromen (afname en injectie) afzonderlijk te registreren, zodat het brutoverbruik aan alle tarieven, taksen en heffingen kan worden onderworpen en geen afbreuk wordt gedaan aan de federale bevoegdheden.

De aangelegenheid leent zich ook niet tot een gedifferentieerde regeling aangezien de federale belastingen op dezelfde wijze moeten worden geheven in alle deelgebieden. Bovendien is de weerslag van de bestreden bepaling niet louter marginaal, maar raakt zij het wezen zelf van de bevoegdheid van de federale overheid inzake de transmissietarieven en belastingen, doordat zij bepaalde gebruikers die energie op het net injecteren gedurende een lange periode vrijstelt van de federale tarieven en taksen, terwijl de energietarieven een zo getrouw mogelijke weergave dienen te zijn van de werkelijke kosten.

B.9.11. Het middel dat is afgeleid uit een schending van artikel 170, § 1, van de Grondwet en artikel 6, § 1, VII, tweede lid, d), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, is gegrond.

Artikel 42 van het bestreden decreet dient te worden vernietigd.

Er is geen aanleiding om in te gaan op het tweede en het derde middel in de zaak nr. 7326 en het eerste middel in de zaak nr. 7320, aangezien het onderzoek van die middelen niet tot een ruimere vernietiging zou kunnen leiden.

Om de aanzienlijke administratieve problemen en de financiële lasten van de vernietiging voor de afnemers, leveranciers en distributienetbeheerders te beperken, handhaaft het Hof met toepassing van artikel 8, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof de gevolgen van de vernietigde bepaling voor wat de vóór de datum van bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad gefactureerde bedragen betreft. Er is geen aanleiding om de gevolgen van de vernietigde bepaling ook voor de toekomst te handhaven.

B.10.1. In het tweede middel in de zaak nr. 7320 voert de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) aan dat artikel 31 van het bestreden decreet een soortgelijke inbreuk vormt op de federale bevoegdheid inzake transmissietarieven als artikel 42 van het bestreden decreet.

B.10.2. Artikel 31 van het bestreden decreet voorziet in een voortzetting, voor de overgangsperiode bedoeld in artikel 42, van het zogenaamde prosumententarief, dat beoogt het voordeel van de afnemer die enkel voor zijn nettoverbruik betaalt te neutraliseren. Het voegt in het Energiedecreet een artikel 4.1.30/1 in, dat bepaalt : « In afwijking van artikel 4.1.31, § 3, 2°, is gedurende een periode van 15 jaar na indienstneming van de installatie voor prosumenten met een installatie die uiterlijk in dienst genomen is op 31 december 2020, de tariefdrager het vermogen van de installatie uitgedrukt in kilowatt of in het geval van een installatie op basis van zonne-energie het maximale AC-vermogen van de omvormer uitgedrukt in kilowatt. Indien de nettoafname van de prosument tussen twee afrekeningsfacturen groter is dan 0 kWh, wordt voor dat gedeelte van de afname de tariefdrager bepaald op afname uitgedrukt in kilowattuur.

De prosument met een installatie die uiterlijk in dienst genomen is op 31 december 2020 heeft echter op elk gewenst moment de mogelijkheid om voor de periode van 15 jaar na indienstneming van de installatie onherroepelijk te kiezen voor een door de VREG bepaalde tariefstructuur, al dan niet met een andere tariefdrager, die gebaseerd is op de werkelijke afname. Deze wordt dan van toepassing na de eerstvolgende meteropname na de aanvraag bij de distributienetbeheerder.

Onverminderd hetgeen bepaald is in het eerste en het tweede lid, kan de prosument met een installatie die uiterlijk in dienst genomen is op 31 december 2020, op elk gewenst moment onherroepelijk kiezen voor een derde door de VREG te bepalen tariefstructuur, al dan niet met een andere tariefdrager. Deze wordt dan van toepassing na de eerstvolgende meteropname na de aanvraag bij de distributienetbeheerder.

Onverminderd hetgeen bepaald is in het eerste en het tweede lid, bepaalt de VREG de tariefdrager voor de kosten van de activiteit van het meten, inbegrepen de verzameling, validatie en transmissie van de gemeten data ».

B.10.3. De voortzetting van het prosumententarief vindt haar bestaansreden in de tijdelijke instandhouding van het vermelde compensatiemechanisme.

Aangezien artikel 31 aldus onlosmakelijk verbonden is met het vernietigde artikel 42 van het bestreden decreet, dient het eveneens te worden vernietigd.

Er is geen aanleiding om in te gaan op het eerste middel in de zaak nr. 7295, aangezien het onderzoek van dat middel niet tot een ruimere vernietiging zou kunnen leiden.

Om de aanzienlijke administratieve problemen en de financiële lasten van de vernietiging voor de afnemers, leveranciers en distributienetbeheerders te beperken, handhaaft het Hof de gevolgen van de vernietigde bepaling met toepassing van artikel 8, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 voor wat de vóór de datum van bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad gefactureerde bedragen betreft. Er is geen aanleiding om de gevolgen ook voor een periode in de toekomst te handhaven.

Ten aanzien van de toewijzing van bepaalde kosten aan de netgebruikers B.11. In het tweede middel in de zaak nr. 7295 voert de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) aan dat artikel 17 van het bestreden decreet zijn onafhankelijkheid als regulator en zijn exclusieve bevoegdheid inzake distributietarieven schendt, doordat het bepaalt wie moet instaan voor de kosten van de plaatsing en indienststelling van de digitale meter en van de productiemeter.

Artikel 17 van het bestreden decreet voegt in het Energiedecreet een artikel 4.1.22/2 in, dat bepaalt : « De netbeheerder plaatst een digitale meter bij netgebruikers met een laagspanningsaansluiting < 56 kVA en in de volgende gevallen met voorrang : 1° bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie;2° bij verplichte metervervanging;3° bij installatie van nieuwe decentrale productie-installaties met een maximaal AC-vermogen van 10 kVa;4° bij vervanging van bestaande actieve budgetmeters en plaatsing van nieuwe budgetmeters;5° bij bestaande prosumenten;6° bij vervanging van de meters die geplaatst werden in het proefproject slimme meters en in het proefproject digitale budgetmeter van de distributienetbeheerders;7° op verzoek van de netgebruiker. Indien de meter wordt geplaatst op verzoek van de netgebruiker, zal deze instaan voor de kosten van de plaatsing en indienststelling van deze meter.

Op expliciete vraag van de netgebruiker in de situatie, vermeld in punt 3° en 5°, wordt de productiemeter vervangen door de netbeheerder en desgevallend gekoppeld aan de digitale meter. De netgebruiker staat in voor de kosten van deze productiemeter, de plaatsing en de indienststelling.

De Vlaamse Regering kan op basis van de kosten-batenanalyse bijkomende gevallen bepalen waarin de netbeheerder een digitale meter met voorrang plaatst.

De Vlaamse Regering bepaalt de timing en de modaliteiten voor het plaatsen van de meters, vermeld in het eerste en vierde lid ».

B.12.1. De bepaling voorziet in de verplichte installatie van digitale meters, alsook in een voorrangsregeling bij die installatie. De grief heeft betrekking op het tweede lid en de tweede zin van het derde lid van de bepaling.

De plaatsing van een digitale meter is niet afhankelijk van het verzoek van de netgebruiker, maar als die om de plaatsing verzoekt, dan moet de digitale meter « met voorrang » worden geplaatst (eerste lid, 7°). In dat geval dient de netgebruiker in te staan voor de kosten van de plaatsing en indienststelling van de meter (tweede lid).

Als de netgebruiker daarenboven de netbeheerder vraagt de productiemeter te vervangen en aan de digitale meter te koppelen, dient hij in te staan voor de kosten van de productiemeter, alsook van de plaatsing en indienststelling ervan (derde lid). Een productiemeter is een afzonderlijke meter, die onder de categorie « submeter » valt en die « stroomafwaarts van de hoofdmeter opgesteld is en energiestromen in een beperkt deel van een energienetwerk kan meten en registreren » (artikel 1.1.3, 114°/3, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 2, 17°, van het bestreden decreet).

B.12.2. Bij zijn arrest nr. 71/2016 van 25 mei 2016, ten aanzien van het decreet van het Waalse Gewest van 11 april 2014 « tot wijziging van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt », heeft het Hof reeds eerder in herinnering gebracht dat de Europese Unie de functionele onafhankelijkheid van de nationale energieregulator, in casu voor de elektriciteitsmarkt, heeft willen bewerkstelligen. Die onafhankelijkheid bij de uitvoering van de taken van de regulator wordt niet alleen ten opzichte van de marktspelers, maar ook ten aanzien van alle overheden gewaarborgd.

De vereiste van volledige functionele onafhankelijkheid van de nationale energieregulator in de zin dat hij niet onderhevig mag zijn aan enige beïnvloeding van buitenaf, is van wezenlijk belang voor het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn 2009/72/EG, waaronder de verwezenlijking van een competitieve interne energiemarkt (arrest nr. 71/2016, B.9.1 en B.9.2).

B.12.3. De regulator heeft met name als taak het « vaststellen of goedkeuren, volgens transparante criteria, van transmissie- of distributietarieven of de berekeningsmethodes hiervoor » (artikel 37, lid 1, a), van richtlijn 2009/72/EG). Hij is bevoegd voor de vaststelling of de voldoende ruim aan de inwerkingtreding voorafgaande goedkeuring van ten minste de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake « de aansluiting op en toegang tot nationale netten, inclusief de transmissie- en distributietarieven of de methode daarvoor » (artikel 37, lid 6, a), van dezelfde richtlijn).

Die taak en bevoegdheid worden bevestigd in artikel 57, lid 1, a), en lid 7, a), van de vierde elektriciteitsrichtlijn (richtlijn (EU) 2019/944).

Het Energiedecreet voorziet in de omzetting van die Europese regelgeving door te bepalen dat de VREG met name als taak heeft « de regulering van toegang tot en de werking van de elektriciteits- en gasmarkt, inclusief de distributienettarieven voor elektriciteit en aardgas of overgangsmaatregelen hierover, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet » (artikel 3.1.3, eerste lid, 2°, van het Energiedecreet). Daartoe beschikt de VREG over de bevoegdheid tot « het goedkeuren van distributienettarieven voor elektriciteit en aardgas en het vaststellen van de berekeningsmethodes hiervoor, volgens transparante criteria of het nemen van overgangsmaatregelen hierover, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet » (artikel 3.1.4, § 2, 12°, van hetzelfde decreet). Krachtens artikel 4.1.29 van hetzelfde decreet maken « de aansluiting op en het gebruik van het distributienet voor de afname en/of injectie van elektriciteit, aardgas of biogas, de activiteiten inzake databeheer, in voorkomend geval, de ondersteunende diensten en de openbaredienstverplichtingen », het voorwerp uit van gereguleerde tarieven.

B.12.4. De toewijzing aan de netgebruiker van de kosten van de plaatsing en indienststelling van de digitale meter heeft een weerslag op de distributietarieven die op de eindverbruikers worden toegepast.

Doordat artikel 4.1.22/2, tweede lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij de bestreden bepaling, bepaalt dat de netgebruiker zal instaan voor de kosten van de plaatsing en indienststelling van de meter, doet de decreetgever afbreuk aan de onafhankelijkheid van de regulator.

B.12.5. De vervanging van de productiemeter, die stroomafwaarts van de hoofdmeter opgesteld is, en de koppeling ervan aan de digitale meter staan daarentegen niet in rechtstreeks verband met het distributienetbeheer.

Weliswaar omvat het beheer van het distributienet « het ter beschikking stellen, de plaatsing, de activering, de desactivering, het onderhoud, het herstellen en het actief beheren van digitale, elektronische en analoge meters en tellers » (artikel 4.1.6, § 2, van het Energiedecreet), maar uit die bepaling kan niet worden afgeleid dat de « submeters » ook deel uitmaken van het beheer van het distributienet.

Doordat artikel 4.1.22/2, derde lid, tweede zin, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij de bestreden bepaling, bepaalt dat de netgebruiker zal instaan voor de kosten van de productiemeter, alsook van de plaatsing en indienststelling ervan, doet de decreetgever geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de regulator.

Evenmin is het discriminerend de netgebruiker die om de vervanging van de productiemeter vraagt, te laten instaan voor de kosten daarvan.

B.12.6. Het middel is gegrond in zoverre het betrekking heeft op artikel 4.1.22/2, tweede lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 17 van het bestreden decreet.

Het middel is niet gegrond in zoverre het betrekking heeft op artikel 4.1.22/2, derde lid, tweede zin, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 17 van het bestreden decreet.

Artikel 17 dient te worden vernietigd, in zoverre het artikel 4.1.22/2, tweede lid, van het Energiedecreet invoegt.

Ten aanzien van de bescherming tegen elektromagnetische straling B.13. In het eerste middel in de zaak nr. 7316 voeren de verzoekende partijen aan dat artikel 17 van het bestreden decreet de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, in samenhang gelezen met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, schendt doordat het, zonder overgangsregeling, tot gevolg heeft dat de netgebruiker aan de elektromagnetische straling van de draadloze digitale meter wordt blootgesteld.

B.14.1. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; [...] ».

Die bepaling bevat een standstill-verplichting die de bevoegde wetgever verbiedt het door de toepasselijke wetgeving geboden beschermingsniveau aanzienlijk te verminderen zonder dat daartoe redenen van algemeen belang bestaan.

B.14.2. Zoals in B.12.1 is vermeld, voorziet artikel 17 van het bestreden decreet in de verplichte installatie van digitale meters. De digitale meter wordt door de decreetgever omschreven als « een elektronische meter die energiestromen en aanverwante fysische grootheden meet en registreert en die uitgerust is met een tweerichtingscommunicatiemiddel, dat ervoor zorgt dat de gegevens niet alleen lokaal, maar ook op afstand uitgelezen kunnen worden zodat de meter in staat is om op basis van de gegevens die hij lokaal of van op afstand ontvangt bepaalde acties uit te voeren » (artikel 1.1.3, 25°/2, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 2, 4°, van het bestreden decreet).

Zoals de Vlaamse Regering opmerkt, kan uit die omschrijving niet worden afgeleid of het communicatiemiddel waarmee de digitale meter is uitgerust via bekabeling of draadloos communiceert.

Artikel 4.1.22/3, derde lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 18 van het bestreden decreet, draagt aan de Vlaamse Regering op de nadere voorwaarden te bepalen waaraan de digitale meters moeten voldoen.

B.14.3. Uit het besluit van de Vlaamse Regering blijkt dat in de regel een digitale meter wordt geplaatst die draadloos communiceert, maar dat elke netgebruiker « uiterlijk vanaf 1 januari 2023 het recht [heeft] te kiezen voor de plaatsing van een digitale meter die communiceert met de distributienetbeheerder via bekabeling » (artikel 3.1.52, § 1, elfde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 « houdende algemene bepalingen over het energiebeleid », zoals ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2019 « tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft de uitrol van digitale meters » en gewijzigd bij artikel 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2020 « tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft de maximale uitrol van digitale meters »).

Het Hof is niet bevoegd om zich uit te spreken over een besluit van de Vlaamse Regering. De machtiging aan de Vlaamse Regering dient evenwel grondwetsconform te worden uitgelegd.

B.14.4. Zoals vermeld kan uit het bestreden decreet zelf niet worden afgeleid of het communicatiemiddel waarmee de digitale meter is uitgerust via bekabeling of draadloos communiceert.

De mogelijke blootstelling aan elektromagnetische straling kan voor de categorie van personen die daardoor een gezondheidsrisico lopen een aanzienlijke achteruitgang betekenen van het bestaande beschermingsniveau inzake een gezond leefmilieu. Voor personen die gevoelig zijn aan elektromagnetische velden kan het noodzakelijk zijn om de blootstelling daaraan reeds bij aanvang zoveel mogelijk te beperken.

Voor die aanzienlijke achteruitgang, door toedoen van de digitale meters, bestaat geen redelijke verantwoording, nu de elektromagnetische straling eenvoudig kan worden weggenomen door in de mogelijkheid te voorzien van een communicatie via bekabeling in plaats van een draadloze communicatie.

B.14.5. De bestreden bepaling schendt bijgevolg artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet indien zij aldus wordt begrepen dat de verplichte installatie van digitale meters niet voor elke netgebruiker in de mogelijkheid moet voorzien om te kiezen voor een communicatie via bekabeling in plaats van een draadloze communicatie.

B.14.6. De bestreden bepaling kan evenwel ook op grondwetsconforme wijze worden begrepen, in de zin dat de verplichte installatie van digitale meters voor elke netgebruiker in de mogelijkheid moet voorzien om te kiezen voor een communicatie via bekabeling in plaats van een draadloze communicatie.

Uit het onderzoek van het tweede middel in de zaak nr. 7295 vloeit voort dat het niet aan de decreetgever, noch aan de Vlaamse Regering, maar aan de regulator staat de eventuele kosten van die keuze te bepalen.

B.14.7. Het middel is niet gegrond, onder voorbehoud van de in B.14.6 vermelde interpretatie.

Ten aanzien van de bescherming tegen het afsluiten van de toevoer van elektriciteit B.15. In het tweede middel in de zaak nr. 7316 voeren de verzoekende partijen aan dat artikel 35 van het bestreden decreet de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 3°, van de Grondwet schendt doordat het ertoe leidt dat een netgebruiker die de plaatsing van een digitale meter verhindert, van het elektriciteitsnet kan worden afgesloten zonder advies van de lokale adviescommissie.

B.16.1. Vóór de wijziging bij artikel 35 van het bestreden decreet bepaalde artikel 6.1.2, § 1, van het Energiedecreet : « De netbeheerder kan de toevoer van elektriciteit of aardgas alleen in de volgende gevallen afsluiten : 1° bij een onmiddellijke bedreiging van de veiligheid, zolang die toestand duurt;2° bij een leegstaande woning, na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald; 3° bij energiefraude als vermeld in artikel 1.1.3, 40°/1, a), b), c), d) en g) van de huishoudelijke afnemer, na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald;4° als de huishoudelijke afnemer geen wanbetaler is en weigert om een leveringscontract te sluiten, na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald;5° als de huishoudelijke afnemer weigert om aan de netbeheerder toegang te geven tot de ruimte waarin de elektriciteits- of aardgasmeter is opgesteld en waarover hij het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, voor de plaatsing, de inschakeling, de controle of de meteropname van de elektriciteitsmeter, inclusief de budgetmeter voor elektriciteit en de stroombegrenzer of van de aardgasmeter, inclusief de budgetmeter voor aardgas;6° als de huishoudelijke afnemer weigert om aan de netbeheerder toegang te geven tot de ruimte waarin de budgetmeter voor elektriciteit is opgesteld en waarover hij het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, voor het uitschakelen van de stroombegrenzer in de budgetmeter voor elektriciteit;7° als de huishoudelijke afnemer weigert om met de netbeheerder een afbetalingsplan te sluiten of als hij het gesloten afbetalingsplan met de netbeheerder niet naleeft, onder de voorwaarden die door de Vlaamse Regering worden bepaald, en na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald;8° als het leveringscontract van de huishoudelijke afnemer werd opgezegd om een andere reden dan wanbetaling en als de huishoudelijke afnemer binnen een periode die door de Vlaamse Regering wordt vastgelegd, geen leveringscontract heeft gesloten, tenzij de betreffende afnemer kan aantonen dat hij geen leveringscontract heeft kunnen sluiten. In de gevallen, vermeld in 5°, 6°, 7° en 8°, van het eerste lid, kan de afsluiting pas na een advies van de lokale adviescommissie.

In de gevallen, vermeld in 5°, 6°, 7° en 8°, van het eerste lid, kan de Vlaamse Regering de afsluiting van de elektriciteits- of aardgastoevoer in bepaalde periodes beperken of verbieden.

De netbeheerder kan alleen in het voordeel van de huishoudelijke afnemer afwijken van het advies van de lokale adviescommissie ».

B.16.2. Artikel 35 van het bestreden decreet bepaalt : « In artikel 6.1.2, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 24 februari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 5° worden de woorden ' of voor werken aan de aansluiting ' toegevoegd;2° in punt 6° worden de woorden ' voor het uitschakelen van de stroombegrenzer in de budgetmeter voor elektriciteit ' vervangen door de woorden ' voor technische ingrepen aan de meter die nodig zijn om de opgelegde regelingen in het kader van de sociale openbaredienstverplichtingen mogelijk te maken en die niet vanop afstand uitgevoerd kunnen worden ';3° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : ' In de gevallen, vermeld in punt 6°, 7° en 8°, van het eerste lid, kan de afsluiting pas na een advies van de lokale adviescommissie.'; 4° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : ' In het geval, vermeld in het eerste lid, 5°, kan de afsluiting pas na een advies van de lokale adviescommissie, met uitzondering van de gevallen, vermeld in artikel 4.1.22/2, eerste lid, en onverminderd de bepalingen van toepassing op budgetmeters, vermeld in artikel 4.1.22, eerste lid, 4°, in fine. ' ».

B.16.3. Sedert de wijziging bij artikel 35 van het bestreden decreet luidt artikel 6.1.2, § 1, van het Energiedecreet : « De netbeheerder kan de toevoer van elektriciteit of aardgas alleen in de volgende gevallen afsluiten : 1° bij een onmiddellijke bedreiging van de veiligheid, zolang die toestand duurt;2° bij een leegstaande woning, na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald; 3° bij energiefraude als vermeld in artikel 1.1.3, 40°/1, a), b), c), d) en g) van de huishoudelijke afnemer, na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald;4° als de huishoudelijke afnemer geen wanbetaler is en weigert om een leveringscontract te sluiten, na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald;5° als de huishoudelijke afnemer weigert om aan de netbeheerder toegang te geven tot de ruimte waarin de elektriciteits- of aardgasmeter is opgesteld en waarover hij het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, voor de plaatsing, de inschakeling, de controle of de meteropname van de elektriciteitsmeter, inclusief de budgetmeter voor elektriciteit en de stroombegrenzer of van de aardgasmeter, inclusief de budgetmeter voor aardgas of voor werken aan de aansluiting;6° als de huishoudelijke afnemer weigert om aan de netbeheerder toegang te geven tot de ruimte waarin de budgetmeter voor elektriciteit is opgesteld en waarover hij het eigendoms- of gebruiksrecht heeft, voor technische ingrepen aan de meter die nodig zijn om de opgelegde regelingen in het kader van de sociale openbaredienstverplichtingen mogelijk te maken en die niet vanop afstand uitgevoerd kunnen worden;7° als de huishoudelijke afnemer weigert om met de netbeheerder een afbetalingsplan te sluiten of als hij het gesloten afbetalingsplan met de netbeheerder niet naleeft, onder de voorwaarden die door de Vlaamse Regering worden bepaald, en na het volgen van een procedure die door de Vlaamse Regering wordt bepaald;8° als het leveringscontract van de huishoudelijke afnemer werd opgezegd om een andere reden dan wanbetaling en als de huishoudelijke afnemer binnen een periode die door de Vlaamse Regering wordt vastgelegd, geen leveringscontract heeft gesloten, tenzij de betreffende afnemer kan aantonen dat hij geen leveringscontract heeft kunnen sluiten. In de gevallen, vermeld in punt 6°, 7° en 8°, van het eerste lid, kan de afsluiting pas na een advies van de lokale adviescommissie.

In het geval, vermeld in het eerste lid, 5°, kan de afsluiting pas na een advies van de lokale adviescommissie, met uitzondering van de gevallen, vermeld in artikel 4.1.22/2, eerste lid, en onverminderd de bepalingen van toepassing op budgetmeters, vermeld in artikel 4.1.22, eerste lid, 4°, in fine.

In de gevallen, vermeld in 5°, 6°, 7° en 8°, van het eerste lid, kan de Vlaamse Regering de afsluiting van de elektriciteits- of aardgastoevoer in bepaalde periodes beperken of verbieden.

De netbeheerder kan alleen in het voordeel van de huishoudelijke afnemer afwijken van het advies van de lokale adviescommissie ».

B.16.4. Artikel 6.1.2, § 1, van het Energiedecreet maakt het in bepaalde gevallen mogelijk voor de netbeheerder om de toevoer van elektriciteit of aardgas af te sluiten. In sommige van die gevallen kan de afsluiting pas plaatsvinden na een advies van de lokale adviescommissie.

Krachtens artikel 7, § 1, van het decreet van 20 december 1996 « tot regeling van de rol van de lokale adviescommissie in het kader van het recht op minimumlevering van elektriciteit, gas en water en de levering van thermische energie », wordt in iedere gemeente een lokale adviescommissie opgericht. Die geeft binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek en na een contradictoir onderzoek een antwoord op de vraag of de huishoudelijke afnemer niet in een situatie verkeert waardoor afsluiting onverantwoord zou zijn. Artikel 7, § 2, van het vermelde decreet bepaalt : « Voor wat de ononderbroken toevoer van elektriciteit en aardgas betreft, vermeld in artikel 6.1.1 van het Energiedecreet, geeft de lokale adviescommissie binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek en na een contradictoir onderzoek dat een antwoord geeft op de vraag of de huishoudelijke afnemer niet in een situatie verkeert waardoor afsluiting onverantwoord zou zijn, een advies over onderstaande gevallen : a) het verzoek van de netbeheerder om de huishoudelijke afnemer af te sluiten, in de gevallen die vermeld zijn in artikel 6.1.2, § 1, eerste lid, 5°, 6°, 7° en 8°, van het Energiedecreet; b) het verzoek tot heraansluiting van de huishoudelijke afnemer, na beëindiging van de gevallen, vermeld in artikel 6.1.2, § 1, eerste lid, van het Energiedecreet.

Bij ontstentenis van een advies binnen de voormelde termijn wordt het advies over het verzoek van de netbeheerder, vermeld in het eerste lid, a), geacht negatief te zijn.

Bij ontstentenis van een advies binnen de voormelde termijn wordt het advies over het verzoek tot heraansluiting van de huishoudelijke afnemer, vermeld in het eerste lid, b), geacht positief te zijn ».

Krachtens artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 september 1997 « betreffende de samenstelling en de werking van de lokale adviescommissie omtrent de minimale levering van elektriciteit, gas en water en de levering van thermische energie » is de lokale adviescommissie samengesteld uit : « 1° de hoofd-maatschappelijk assistent(e) van de Sociale Dienst van het OCMW, of diens afgevaardigde, die het voorzitterschap van de commissie waarneemt; 2° één lid van het Bijzonder Comité voor de Sociale Dienst van het OCMW van de gemeente waar de huishoudelijke afnemer, huishoudelijke aardgasafnemer of huishoudelijke abonnee, naargelang van het geval zijn woonplaats heeft;3° één vertegenwoordiger van de betrokken netbeheerder, aardgasnetbeheerder, exploitant of warmte- of koudeleverancier, naargelang van het geval;4° één vertegenwoordiger van de erkende instelling voor schuldbemiddeling, als de huishoudelijke afnemer, huishoudelijke aardgasafnemer, huishoudelijke abonnee of de huishoudelijke afnemer van thermische energie, naargelang van het geval voor zijn sociale begeleiding een beroep gedaan heeft op een dergelijke instelling ». B.16.5. De grief van de verzoekende partijen heeft betrekking op de vijfde hypothese waarin de netbeheerder krachtens artikel 6.1.2, § 1, van het Energiedecreet, zoals gewijzigd bij de bestreden bepaling, de toevoer van elektriciteit of aardgas mag afsluiten, namelijk wanneer de huishoudelijke afnemer weigert om aan de netbeheerder toegang te geven tot de ruimte waarin de elektriciteits- of aardgasmeter is opgesteld, voor de plaatsing, de inschakeling, de controle of de meteropname.

De bestreden bepaling beoogt in de eerste plaats te verduidelijken dat die hypothese ook de werken aan de aansluiting omvat : « In het kader van de sociale openbaredienstverplichtingen (SODV) wordt in artikel 6.1.2, § 1, van het Energiedecreet aan punt 5° toegevoegd dat de netbeheerder de toevoer van elektriciteit of aardgas kan afsluiten als de huishoudelijke afnemer weigert om aan de netbeheerder toegang te geven voor werken aan de aansluiting. Dit kan bijvoorbeeld zijn voor de plaatsing van een digitale meter of voor metervervangingen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1654/1, p. 56).

De bestreden bepaling beoogt bovendien die vijfde hypothese uit te zonderen van de verplichting om het advies van de lokale adviescommissie in te winnen in alle gevallen waarin met voorrang een digitale meter wordt geplaatst. Dat zijn de gevallen bedoeld in artikel 4.1.22/2 van het Energiedecreet, zoals in B.11 is vermeld. Die wijziging heeft als gevolg « dat betrokkene niet naar de [lokale adviescommissie] verwezen wordt indien toegang geweigerd wordt voor het plaatsen van een digitale meter die niet in budgetmetermodus opereert of vervangen van een reeds actieve budgetmeter door een digitale meter in budgetmetermodus » (ibid.).

De opheffing van de verplichting, in geval van weigering van de toegang om de digitale meter te plaatsen, om het advies van de lokale adviescommissie in te winnen vooraleer de netbeheerder de energietoevoer mag afsluiten, betekent een aanzienlijke vermindering van het voorheen bestaande beschermingsniveau inzake het recht op een behoorlijke huisvesting.

B.16.6. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; [...] ».

Zoals in B.14.1 is vermeld, bevat die bepaling een standstill-verplichting die de bevoegde wetgever verbiedt het door de toepasselijke wetgeving geboden beschermingsniveau aanzienlijk te verminderen zonder dat daartoe redenen van algemeen belang bestaan.

B.16.7. De Vlaamse Regering voert weliswaar aan dat een kostenefficiënte uitrol van de digitale meter vereist dat distributienetbeheerders die uitrol op een rationele en doelmatige wijze kunnen faseren. Zij maakt evenwel niet aannemelijk dat het inwinnen van het advies van de lokale adviescommissie, die binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek moet antwoorden, die uitrol ernstig zou kunnen verstoren.

Bovendien bepaalt artikel 7, § 2, eerste lid, a), van het decreet van 20 december 1996, vermeld in B.16.4, nog steeds dat de lokale adviescommissie een advies geeft « in de gevallen die vermeld zijn in artikel 6.1.2, § 1, eerste lid, 5°, 6°, 7° en 8°, van het Energiedecreet ».

B.16.8. Het middel is gegrond.

Artikel 35, 3° en 4°, van het bestreden decreet dient te worden vernietigd.

Ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer B.17.1. In het enige middel in de zaak nr. 7324 voert de verzoekende partij aan dat artikel 17 van het bestreden decreet de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet schendt, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De digitale meter vormt naar het oordeel van de verzoekende partij een onevenredige inmenging in de persoonlijke levenssfeer, doordat de netgebruiker de installatie ervan niet kan weigeren (eerste onderdeel). Bovendien zou de bestreden bepaling een te ruime machtiging verlenen aan de Vlaamse Regering (tweede onderdeel).

De verzoekende partij zet niet uiteen in welk opzicht de bestreden bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt, zodat het middel niet ontvankelijk is in zoverre het op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet steunt.

B.17.2. In het derde middel in de zaak nr. 7316 voeren de verzoekende partijen aan dat artikel 21 van het bestreden decreet artikel 22 van de Grondwet schendt, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 7, 8 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De bestreden bepaling vormt naar het oordeel van de verzoekende partijen een onevenredige inmenging in de persoonlijke levenssfeer, doordat zij een ruime toegang verleent tot de gegevens die de digitale meter verstrekt.

De verzoekende partijen voeren tevens de schending aan van artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met andere unierechtelijke bepalingen, maar zij ontlenen geen concrete grieven aan die bepalingen. Het middel is bijgevolg niet ontvankelijk in zoverre het op die unierechtelijke bepalingen is gesteund. Het eruit afgeleid verzoek tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie is zonder voorwerp.

B.17.3. Beide middelen hebben in hoofdzaak betrekking op het recht op eerbiediging van het privéleven. Zij viseren de verplichte installatie van de digitale meter (eerste onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 7324) en de ruime toegang tot de gegevens die de digitale meter verstrekt (derde middel in de zaak nr. 7316).

Het enige middel in de zaak nr. 7324 (tweede onderdeel) heeft daarnaast betrekking op het wettigheidsbeginsel.

B.18.1. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».

B.18.2. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». B.18.3. De Grondwetgever heeft gestreefd naar een zo groot mogelijke concordantie tussen artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 997/5, p. 2).

De draagwijdte van dat artikel 8 is analoog aan die van de voormelde grondwetsbepaling, zodat de waarborgen die beide bepalingen bieden, een onlosmakelijk geheel vormen.

B.18.4. Het recht op eerbiediging van het privéleven, zoals gewaarborgd in de voormelde grondwets- en verdragsbepalingen, heeft als essentieel doel de personen te beschermen tegen inmengingen in hun privéleven.

Dat recht heeft een ruime draagwijdte en omvat, onder meer, de bescherming van persoonsgegevens en van persoonlijke informatie.

B.19.1. Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie ».

B.19.2. Artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens. 2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet.Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan. 3. Een onafhankelijke autoriteit ziet erop toe dat deze regels worden nageleefd ». B.19.3. Artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ».

B.19.4. Artikel 52, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt ».

B.19.5. Het recht op eerbiediging van het privéleven is niet absoluut.

De aangehaalde grondwets- en verdragsbepalingen sluiten een overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven niet uit, maar vereisen dat zij wordt toegestaan door een voldoende precieze wettelijke bepaling, dat zij beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte in een democratische samenleving en dat zij evenredig is met de daarmee nagestreefde wettige doelstelling.

De wetgever beschikt ter zake over een appreciatiemarge. Die appreciatiemarge is evenwel niet onbegrensd : opdat een wettelijke regeling verenigbaar is met het recht op eerbiediging van het privéleven, is vereist dat de wetgever een billijk evenwicht heeft gevonden tussen alle rechten en belangen die in het geding zijn.

B.20.1. De digitale meter kan energiestromen en de kwaliteit ervan meten en registreren, kan op afstand communiceren met de distributienetbeheerder, bezit de technische mogelijkheid tot communiceren met applicaties van andere marktpartijen en kan op afstand het toegangsvermogen instellen en de toegang tot het distributienet verlenen en onderbreken (artikel 4.1.22/3, eerste lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 18 van het bestreden decreet).

De registratie en communicatie van de meetgegevens van een digitale meter kunnen betrekking hebben op persoonlijke informatie van de netgebruiker.

B.20.2. De invoering van de digitale meter is « een cruciale bouwsteen » voor de transitie naar een decentraal energiesysteem (Parl. St., Vlaams Parlement, 2017-2018, nr. 1654/1, p. 4). Het was een legitieme keuze van de decreetgever, na een kosten-batenanalyse, om te opteren voor een verplichte installatie van de digitale meter. Zoals is vermeld in B.2, bleek uit die kosten-batenanalyse dat de grootste baten te verwachten zijn bij een gefaseerde volledige uitrol van de digitale meter. De doorstroming van de meetgegevens is van essentieel belang voor een efficiënt beheer van het decentraal energiesysteem, dat deels door hernieuwbare energiebronnen wordt gevoed.

Het Hof dient evenwel nog na te gaan of de bestreden regeling geen onevenredige inmenging in de persoonlijke levenssfeer inhoudt doordat zij de toegang tot de meetgegevens van de digitale meter onvoldoende zou beschermen.

B.20.3. De activiteiten inzake databeheer omvatten : (1) het af- en uitlezen van de digitale, elektronische en analoge meters en tellers op de toegangspunten van het distributienet, voor onder meer facturatie en netbeheer; (2) het beheren van het toegangsregister; (3) het beheren, verwerken, beveiligen en bewaren van de technische, relationele en meetgegevens met betrekking tot de toegangspunten van het distributienet, en het instaan voor de waarachtigheid en nauwkeurigheid ervan; (4) de bepaling en de validatie van de injectie en de afname van de producenten en afnemers die aangesloten zijn op het distributienet; (5) het verstrekken van de nodige gegevens aan andere netbeheerders, de beheerder van het transmissienet, de vervoeronderneming en de beheerder van het plaatselijke vervoersnet in het kader van netbeheer en operationele veiligheid; (6) het faciliteren van de ontwikkeling van innovatieve diensten en producten als dat in overeenstemming is met de regelgeving met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens; (7) het verstrekken van de nodige gegevens aan onder meer de producenten, de evenwichtsverantwoordelijken, de bevrachters, de tussenpersonen, de leveranciers, de beheerder van het plaatselijke vervoersnet, de transmissienetbeheerder en de aanbieders van energiediensten, voor het vervullen van hun taken of om de energiemarkt te faciliteren; (8) het verstrekken van de nodige gegevens aan overheden voor het uitoefenen van hun taak; (9) het verstrekken van geanonimiseerde gegevens voor wetenschappelijk onderzoek (artikel 4.1.8/2, eerste lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 11 van het bestreden decreet).

De netbeheerder is verantwoordelijk voor het verzekeren van het recht van toegang en het recht van verbetering voor wat betreft de gegevens die hij beheert, verwerkt, valideert en bewaart (artikel 4.1.8/2, tweede lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 11 van het bestreden decreet).

De netbeheerder en zijn werkmaatschappij kunnen de gegevens verkregen bij de uitoefening van zijn taken inzake databeheer, vermeld in artikel 4.1.8/2, niet gebruiken om commerciële diensten aan te bieden (artikel 4.1.8/4 van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 13 van het bestreden decreet). Een werkmaatschappij is « de privaatrechtelijke vennootschap waarin de distributienetbeheerder participeert of de publiekrechtelijke rechtspersoon die participeert in de distributienetbeheerder, die in naam en voor rekening van de distributienetbeheerder belast is met de exploitatie van zijn net en de toepassing van openbaredienstverplichtingen » (artikel 1.1.3, 138°, van het Energiedecreet).

De netbeheerder is, onverminderd de toepassing van artikel 82 van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 « betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) » (hierna : de Algemene Verordening Gegevensbescherming), aan de betrokkene vergoeding verschuldigd van de schade die de betrokkene lijdt als gevolg van een inbreuk in verband met de persoonsgegevens die de netbeheerder beheert, valideert en bewaart. De betrokkene dient hiervoor enkel de schade en het oorzakelijk verband tussen de inbreuk en de schade te bewijzen (artikel 4.1.11/6, eerste lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 14 van het bestreden decreet). De betrokkene behoudt de zeggenschap over zijn persoonsgegevens uit de digitale meter, de elektronische meter en de analoge meter « conform de diverse rechten en plichten voorzien door de wetgever, tenzij op basis van de gevallen en onder de voorwaarden en waarborgen, bepaald door of krachtens wet of decreet » (artikel 4.1.22/4 van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 20 van het bestreden decreet).

B.20.4. Wat inzonderheid de toegang tot de vergaarde gegevens betreft, bepaalt artikel 4.1.22/5 van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 21 van het bestreden decreet : « De netbeheerder of zijn werkmaatschappij verleent, met inachtneming van het tweede lid en hetgeen bepaald is in artikel 4.1.8/2, aan de volgende partijen toegang tot de gegevens verzameld uit de digitale, elektronische of analoge meter : 1° de overheden voor de gegevens die ze gemachtigd zijn te kennen uit hoofde van een wet, een decreet of een ordonnantie;2° de instellingen en de natuurlijke personen of rechtspersonen voor de informatie die ze nodig hebben om de opdrachten van algemeen belang te vervullen die hun zijn toevertrouwd door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie;3° distributienetbeheerders en hun werkmaatschappij, beheerders van een gesloten distributienet, de beheerder van het transmissienet, de vervoeronderneming, de beheerder van het plaatselijk vervoernet, producenten, leveranciers, tussenpersonen, bevrachters, evenwichtsverantwoordelijken en de VREG;4° de netgebruiker en in voorkomend geval de natuurlijke persoon van wie de persoonsgegevens worden verwerkt;5° een andere partij, op voorwaarde dat de netgebruiker en in voorkomend geval de natuurlijke persoon van wie de persoonsgegevens worden verwerkt, toestemming heeft gegeven aan die partij;6° elke partij voor zover de gegevens die worden verwerkt volledig geanonimiseerd zijn. De netbeheerder of zijn werkmaatschappij verleent de partijen, vermeld in het eerste lid, alleen toegang tot die gegevens die strikt noodzakelijk zijn om hun respectieve taken uit te oefenen. Die gegevens zijn toereikend, ter zake dienend en niet overmatig ten opzichte van de doeleinden waarvoor ze gebruikt zullen worden.

De Vlaamse Regering kan nadere voorwaarden en modaliteiten vastleggen met betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen netbeheerder of zijn werkmaatschappij en de andere gelegitimeerde partijen ».

Uit die bestreden bepaling blijkt dat de toegang tot de meetgegevens aan strikte voorwaarden is onderworpen. In bepaalde gevallen is een wettelijke machtiging vereist. In alle gevallen is alleen toegang toegestaan tot de gegevens die strikt noodzakelijk zijn om bepaalde taken uit te oefenen. Bovendien moeten de verstrekte gegevens toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn ten opzichte van de doeleinden waarvoor ze zullen worden gebruikt.

De decreetgever heeft daarnaast bepaald dat de marktpartijen waarmee de digitale meter kan communiceren alleen de gegevens mogen verwerken die strikt noodzakelijk zijn om hun diensten te verlenen en waarover een overeenkomst werd afgesloten met de betrokkene. Ook die gegevens moeten toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn ten opzichte van de doeleinden waarvoor ze gebruikt zullen worden (artikel 4.1.22/3, tweede lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 18 van het bestreden decreet).

B.20.5. Als een digitale meter wordt geplaatst, dient de netbeheerder ervoor te zorgen dat de netgebruiker en in voorkomend geval de betrokkene voldoende geïnformeerd en geadviseerd worden over (1) de verplichte informatie met betrekking tot de verwerking van hun persoonsgegevens die op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming verstrekt moet worden en over (2) het volledige potentieel dat de meter heeft, over het gebruik van de gegevens van de digitale meter en over de mogelijkheid om hun energieverbruik te controleren (artikel 4.1.22/13, eerste lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 29 van het bestreden decreet).

B.20.6. Ten slotte dienen alle betrokken partijen de Algemene Verordening Gegevensbescherming na te leven. Zij is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen (artikel 2, lid 1, van de genoemde verordening).

Voor de verwerking van persoonsgegevens zijn de netbeheerders, de leveranciers, de aanbieders van energiediensten en de andere betrokken particuliere of publiekrechtelijke rechtspersonen de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, punt 7), van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Zij stellen een continurisicobeheersingssysteem met betrekking tot de waarschijnlijkheid en ernst van de uiteenlopende risico's voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen op. Zij brengen de betrokkenen op de hoogte van de periode waarin hun persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of, als dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen. Als zij gebruik maken van onderzoekstechnieken zoals datamining, profilering en geautomatiseerde besluitvorming, vermelden ze dat uitdrukkelijk en geven ze inzage in de gebruikte methodologische keuzes (artikel 4.1.22/13, tweede lid, van het Energiedecreet, zoals ingevoegd bij artikel 29 van het bestreden decreet).

B.20.7. Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat de wetgever, wat de toegang betreft tot de gegevens die de digitale meter verstrekt, in een voldoende precieze regeling heeft voorzien en een billijk evenwicht tot stand heeft gebracht tussen het recht op eerbiediging van het privéleven en de nagestreefde doelstellingen van efficiënt en duurzaam energiebeheer.

B.20.8. Het eerste onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 7324 en het derde middel in de zaak nr. 7316 zijn niet gegrond.

B.21.1. Doordat artikel 22 van de Grondwet aan de bevoegde wetgever de bevoegdheid voorbehoudt om vast te stellen in welke gevallen en onder welke voorwaarden afbreuk kan worden gedaan aan het recht op eerbiediging van het privéleven, waarborgt het aan elke burger dat geen enkele inmenging in dat recht kan plaatsvinden dan krachtens regels die zijn aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

Een delegatie aan een andere macht is evenwel niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld.

B.21.2. Het middelonderdeel dat betrekking heeft op het wettigheidsbeginsel is enkel gericht tegen artikel 17 van het bestreden decreet. De bepaling voorziet in de verplichte installatie van digitale meters, alsook in een voorrangsregeling bij die installatie. Zij machtigt de Vlaamse Regering om « op basis van de kosten-batenanalyse bijkomende gevallen [te] bepalen waarin de netbeheerder een digitale meter met voorrang plaatst » en om « de timing en de modaliteiten » voor het plaatsen van de digitale meters te bepalen.

B.21.3. Uit het onderzoek van het eerste middelonderdeel in de zaak nr. 7324 en van het derde middel in de zaak nr. 7316 blijkt dat de bescherming van de meetgegevens op nauwkeurige wijze door de decreetgever is geregeld.

Het bepalen van de timing en de modaliteiten voor het plaatsen van de digitale meters houdt op zichzelf geen inmenging in de persoonlijke levenssfeer in, evenmin als het toevoegen van gevallen waarin de plaatsing bij voorrang dient te gebeuren. De delegatie van de bevoegdheid om die maatregelen te nemen, schendt artikel 22 van de Grondwet niet.

B.21.4. Het tweede onderdeel van het enige middel in de zaak nr. 7324 is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof 1. vernietigt : - artikel 17 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 26 april 2019 « tot wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de uitrol van digitale meters en tot wijziging van artikel 7.1.1, 7.1.2 en 7.1.5 van hetzelfde decreet », in zoverre het artikel 4.1.22/2, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009 « houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid » invoegt; - de artikelen 31, 35, 3° en 4°, en 42 van hetzelfde decreet van 26 april 2019; 2. onder voorbehoud van de in B.14.6 vermelde interpretatie van artikel 17 van hetzelfde decreet, verwerpt de beroepen voor het overige; 3. handhaaft de gevolgen van de artikelen 31 en 42 van hetzelfde decreet voor wat de vóór de datum van bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad gefactureerde bedragen betreft. Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 14 januari 2021.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux L. Lavrysen

^