Etaamb.openjustice.be
Arrest van 08 juli 2021
gepubliceerd op 04 augustus 2021

Besluit van het Verenigd College tot vaststelling van de erkenningsnormen waaraan de diensten van het niet-dringend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van brussel-hoofdstad
numac
2021021604
pub.
04/08/2021
prom.
08/07/2021
ELI
eli/besluit/2021/07/08/2021021604/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD


8 JULI 2021. - Besluit van het Verenigd College tot vaststelling van de erkenningsnormen waaraan de diensten van het niet-dringend ziekenvervoer moeten voldoen om erkend te worden


Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Gelet op de ordonnantie van 21 maart 2018 betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer, meer bepaald artikel 5;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 8 november 2018 tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en de werking van de Permanente Overlegcommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer;

Gelet op het advies van de Permanente Overlegcommissie, gegeven op 1 oktober 2019;

Gelet op het evaluatieverslag van de impact van het ontwerpbesluit op de situatie van personen met een handicap, overeenkomstig artikel 4, § 3 van de ordonnantie van 23 december 2016 houdende integratie van de handicapdimensie in de beleidslijnen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

Gelet op het evaluatieverslag van de impact van het ontwerpbesluit op de respectieve situatie van vrouwen en de mannen, overeenkomstig artikel 3, 2° van de ordonnantie van 16 mei 2014 `houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

Gelet op het advies 67.919/3 en 69.287/3 van de Raad van State, gegeven op 25 september 2020 en 26 mei 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Op voordracht van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Naast de in artikel 2 van de ordonnantie van 21 maart 2018 betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer omschreven begrippen, wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder: 1° "ordonnantie": de ordonnantie van 21 maart 2018 betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer;2° "de Leden van het Verenigd College": de Leden van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd voor het Gezondheidsbeleid;3° "de Commissie" de in artikel 2, 9° van de ordonnantie bedoelde Permanente Overlegcommissie;4° "de administratie"': de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;5° "dienst": een dienst voor niet-dringend ziekenvervoer zoals nader bepaald in artikel 2, 5° van de ordonnantie;6° "attest": een document waaruit blijkt dat het nodig is voor een patiënt om niet-dringend ziekenvervoer te gebruiken en dat, in voorkomend geval, bepaalde wenselijke omstandigheden tijdens dit vervoer bepaalt. Dit is ofwel een medisch voorschrift, ofwel een attest opgesteld door iemand met een gemachtigd gezondheidszorgberoep, op grond van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/05/2015 pub. 01/07/2015 numac 2015009276 bron federale overheidsdienst justitie Wet die naturalisaties verleent type wet prom. 10/05/2015 pub. 01/07/2015 numac 2015009275 bron federale overheidsdienst justitie Wet die naturalisaties verleent type wet prom. 10/05/2015 pub. 01/07/2015 numac 2015009277 bron federale overheidsdienst justitie Wet die naturalisaties verleent sluiten betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, om de transportnoden van de patiënt te beoordelen; 7° "medewerker": een persoon die niet-dringend ziekenvervoer uitvoert voor een dienst;8° "medewerker opgeleid in de "assistentietechnieken": de medewerker die een opleiding volgde in een door de Franse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap of de Duitstalige Gemeenschap erkende instelling waarvan de inhoud minstens de volgende elementen omvatte: a) eerste hulp bij ongevallen;b) het relationeel aspect;c) de verkeersregels en aangepaste rijtechnieken;d) de hygiëneregels; privacywetgeving. HOOFDSTUK II. - De erkenningsnormen Afdeling 1. - Werking en interne organisatie

Art. 2.§ 1. Elke erkende dienst stelt procedures op met betrekking tot: 1° de hygiëne van de medewerkers en hun kledij;2° de identificatie van de patiënten;3° de veiligheid en het comfort van de patiënten tijdens het vervoer;4° de opvang van patiënten met een besmettingsrisico;5° de reiniging en ontsmetting van de voertuigen en het aan boord aanwezige materiaal;6° de verwijdering van afval, inclusief afval van patiënten met een besmettingsrisico;7° de klachtenbehandeling. Met het oog op klachtenbehandeling kan het uur en de plaats van vertrek en aankomst voor iedere rit worden geobjectiveerd. De klachtenprocedure is onderdeel van het kwaliteitssysteem van de dienst en omvat minstens: a) de registratie van de klacht;b) de registratie van het type klacht;c) het onderzoek naar de gegrondheid van de klacht;d) de correctieve maatregelen die genomen worden naar aanleiding van de klacht;e) de communicatie over de klacht met de klager;f) de verdere stappen die kunnen worden genomen als de klachtenbehandeling geen afdoend resultaat heeft opgeleverd voor de klager. § 2. Er is een absoluut en algemeen verbod om te roken (inclusief e-sigaretten), alcohol of verboden stoffen te verbruiken in de voertuigen voor alle inzittenden, ook in de stuurcabine, zelfs in afwezigheid van een patiënt.

Art. 3.In alle gevallen waarin het voorziene vervoer verschilt van datgene aangegeven in het attest of in de gevallen waarin dit attest niet wordt voorgelegd door de patiënt, zijn diensten, die een patiënt voor de eerste maal vervoeren, verplicht: a) de patiënt te informeren over de regelgeving betreffende het niet-dringend ziekenvervoer;b) de patiënt een door de Leden van het Verenigd College bepaald document te laten ondertekenen, waaruit blijkt dat de in punt a) bedoelde informatie naar behoren meegedeeld werd.

Art. 4.Diensten die de zuurstofbehandeling van patiënten voortzetten tijdens het vervoer, sluiten een samenwerkingsovereenkomst af met een apotheker voor de bevoorrading van de zuurstofflessen.

Art. 5.De diensten sluiten een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid af voor hun dienst en elk van hun medewerkers, overeenkomstig artikel 5, § 2, 9° van de ordonnantie.

Ze zijn in orde met de sociale zekerheid en belastingen.

Art. 6.De diensten zijn de eigenaars van de gebruikte voertuigen, behalve: 1° wanneer een voertuig het voorwerp uitmaakt van een verkoopovereenkomst op afbetaling, een leasingovereenkomst of een huurkoopovereenkomst;2° wanneer het gaat om een tijdelijk vervangingsvoertuig ter vervanging van een niet beschikbaar voertuig als gevolg van een ongeval, een mechanisch defect, brand of diefstal; Het gebruik van een voertuig dat het voorwerp uitmaakt van een verkoopovereenkomst op afbetaling, een leasingovereenkomst of een huurkoopovereenkomst of van een vervangingsvoertuig moet vóór de inbedrijfstelling ervan aangegeven worden bij de administratie.

Die aangifte mag gebeuren per gewone brief of via e-mail.

Art. 7.De diensten vermelden op alle facturen en officiële documenten dat het gaat om een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkende dienst en vermelden hun erkenningsnummer, overeenkomstig artikel 7, § 1, tweede lid van de ordonnantie.

Art. 8.De diensten verzekeren een telefonische wachtdienst minstens elke dag van 06.00 tot 20.00 uur, met uitzondering van zon- en feestdagen. Deze wachtdienst mag gedelegeerd worden aan een derde partij.

Diensten die alleen over lichte ziekenwagens beschikken, bieden minimaal een telefonische permanentie op werkdagen, van 9 uur tot 16 uur.

Art. 9.§ 1. De diensten nemen de nodige maatregelen om de wachttijden voor de patiënten zo kort mogelijk te houden, met voor 80% van de opdrachten maximaal 30 minuten ten opzichte van het tijdstip dat bij de aanvraag is afgesproken voor de heenrit en 45 minuten ten opzichte van het tijdstip dat bij de aanvraag is afgesproken voor de terugrit. § 2. De zorgverstrekker, van bij wie het patiëntenvervoer vertrekt of bij wie het aankomt, neemt de nodige maatregelen om de wachttijden voor de patiënten zo kort mogelijk te houden. § 3. Als de wachttijd langer is dan 30 minuten voor de heenrit of 45 minuten voor de terugrit, zal de dienst proactief contact opnemen met de patiënt of de persoon die het vervoer heeft aangevraagd, om een nieuw uur voor het vervoer van de patiënt af te spreken of om voor te stellen de vervoersaanvraag te annuleren.

Art. 10.Er mag altijd een naaste of mantelzorger van de patiënt meerijden als de patiënt wordt vervoerd. Dat mag niet leiden tot bijkomende kosten als die persoon geen extra zorgaandacht van de medewerkers van de dienst vraagt.

De patiënt bepaalt welke naaste of mantelzorger mag meerijden.

Art. 11.Overeenkomstig artikel 5, § 2, 8° van de ordonnantie verstrekken de erkende diensten elk jaar op een door de Leden van het Verenigd College bepaalde datum aan de administratie een activiteitenverslag.

Dit verslag vermeldt met name: 1° het aantal uitgevoerde ritten met een ambulance;2° het aantal uitgevoerde ritten met een lichte ziekenwagen;3° het aantal afgelegde kilometers per type voertuig;4° de gemiddelde wachttijd;5° het type en aantal door de medewerkers gevolgde opleidingen;6° het aantal ontvangen klachten en de soorten gevolgen die hieraan gegeven werden.

Art. 12.De dienst die gebruik maakt van een ziekenwagen stelt een medisch verantwoordelijke aan, die een arts of een verpleegkundige gespecialiseerd in intensieve zorg en spoedgevallenzorg is, met als verantwoordelijkheden: 1° de procedures voor technische prestaties en hygiënemaatregelen voor het niet-dringend ziekenvervoer valideren;2° toezicht houden op de inhoud en frequentie van de permanente vorming van de medewerkers van de dienst;3° de ontsmettingsmiddelen waarmee de dienst werkt, bepalen. De arts of gespecialiseerde verpleegkundige kan voor verschillende diensten de functie van medisch verantwoordelijke opnemen.

Diensten die alleen over lichte ziekenwagens beschikken, stellen dezelfde schriftelijke procedures vast die zij voor advies aan de Commissie voor raadpleging voorleggen.

Het verzoek om advies wordt uiterlijk één jaar na het verkrijgen van de erkenning ingediend.

De procedures worden om de vijf jaar herzien.

Art. 13.De dienst stelt een algemeen verantwoordelijke aan die minstens de volgende taken heeft: 1° erop toezien dat alle activiteiten van de dienst beantwoorden aan de erkenningsnormen van dit besluit;2° het register bijhouden van de personeelsleden en hun arbeidsovereenkomsten;3° het register bijhouden met de medische attesten van rijgeschiktheid en alle opleidingen en bijscholingen van de medewerkers;4° het register met alle standplaatsen bijhouden;5° het register bijhouden met alle voertuigen met daarin per voertuig een kopie van het inschrijvingsbewijs, het gelijkvormigheidsattest, het geldende verzekeringsbewijs en het geldige keuringsbewijs;6° het register bijhouden met, per rit, de identiteitsgegevens van de medewerkers, alsook van de patiënt die is vervoerd;7° het klachtenregister bijhouden;8° toezicht houden op de kwaliteit van het vervoer, inclusief de klachtenbehandeling;9° interne audits organiseren om na te gaan of de opgestelde procedures nageleefd worden. Afdeling 2. - Uiterlijke kenmerken van de ambulances en lichte

ziekenwagens

Art. 14.§ 1. De ambulances en de lichte ziekenwagens hebben als basiskleur wit. § 2. De betrokkenheid bij de medische zorg wordt aangegeven door vlakken: - in de kleuren geel en groen; - in retroreflecterend materiaal (klasse 2); - geplaatst in een dubbele rij van vierkanten (met zijden van 100 mm), afwisselend fluorescent geel/groen en groen; - evenwijdig aan het grondoppervlak op een hoogte waarbij de bovenrand van de bovenste rij vierkanten overeenkomt met de gemiddelde hoogte van de onderrand van het venster van het voorste portier; - de onderste rij vierkanten wordt zo aangebracht dat onder een blok van de basiskleur een blok van de contrasterende kleur komt en omgekeerd. § 3. Langs de omtrek van de ambulance wordt een witte markering aangebracht in retroreflecterend materiaal (klasse 2). De omtrekmarkering is 50 mm breed en loopt parallel met de omtreklijnen van het voertuig.

Langs de omtrek van een lichte ziekenwagen mag eventueel ook een witte markering worden aangebracht in retroreflecterend materiaal (klasse 2). De omtrekmarkering is 50 mm breed en loopt parallel met de omtreklijnen van het voertuig. § 4. De rand van deuren van ambulances en lichte ziekenwagens kan optioneel voorzien worden van witte microprismatische, retroreflecterende, fluorescente markeringen (klasse 2), zodat de omtrek van openstaande deuren steeds duidelijk zichtbaar is. § 5. Op de achterzijde van de ambulances wordt een visgraatmotief aangebracht, dat vertrekt van de onderste rand van de ambulance en loopt tot de hoogte van de bovenste rij vierkanten.

Het visgraatmotief wordt aangebracht in retroreflecterend materiaal (klasse 2) van 100 mm breedte, afwisselend in de kleuren fluorescent geel/groen en fluorescent oranje.

Op de achterzijde van lichte ziekenwagens mag een visgraatmotief worden aangebracht, dat vertrekt van de onderste rand van de ambulance en loopt tot de hoogte van de bovenste rij vierkanten.

Als dit wordt aangebracht, moet het visgraatmotief bestaan uit retroreflecterend materiaal (klasse 2) van 100 mm breedte, afwisselend in de kleuren fluorescent geel/groen en fluorescent oranje. § 6. De aanduiding "ambulance'" wordt op de achterzijde van het voertuig aangebracht in rood retroreflecterend materiaal.

De aanduiding "niet-dringend ziekenvervoer" wordt op de achterzijde van de lichte ziekenwagen aangebracht in rood retroreflecterend materiaal. § 7. Op de achterzijde, rechts onderaan de voertuigen, wordt een uniek identificatienummer, afgegeven door de administratie, aangebracht, vervaardigd uit zwarte, zelfklevende cijfers in het lettertype `Segoe UI bold', met een hoogte van 75 mm.

Het identificatienummer wordt aangebracht zodat er rechts en onder dit nummer 50 mm afstand is ten opzichte van de dichtstbij gelegen rand van het koetswerk.

Art. 15.§ 1. Naast de in artikel 14 voorziene elementen mag het volgende aangegeven staan op de zijkant van de voertuigen: a) het logo van de dienst;b) het logo voor niet-dringend ziekenvervoer, voor zover dit bestaat;c) de naam van de dienst. Het logo en de naam van de dienst zijn vervaardigd uit zelfklevende folie die geen reflecterende of fluorescente eigenschappen heeft.

Het logo en de naam van de dienst worden evenwijdig met het dambordpatroon aangebracht.

De grootte van het logo mag de afmetingen van een vierkant met zijden van 400 mm niet overschrijden.

Horizontaal gezien moet het logo zo geplaatst worden dat er 100 mm ruimte is tussen het logo en de dakstijl en de aangebrachte omtrekmarkering. Het logo van de dienst wordt bij voorkeur aan de linker- en rechterzijde van het voertuig op dezelfde plaats aangebracht.

De tekens gebruikt voor de naam van de dienst worden vervaardigd in het lettertype `Segoe UI bold' en mogen zeker niet groter zijn dan 100 mm. De kleur van de tekens is dezelfde als de contrasterende kleur in het dambordpatroon als de naam van de dienst wordt aangebracht op het koetswerk, of in het wit als de naam van de dienst aangebracht moet worden ter hoogte van een venster.

De logo's of de naam van de dienst mogen nooit over het dambordpatroon of de omtrekmarkering geplaatst.

De afstand tussen de onderrand van de naam van de dienst en de bovenzijde van het dambordpatroon bedraagt 100 mm. Er moet minimaal 50 mm afstand zijn tussen de bovenzijde van de letters in de naam van de dienst en de onderzijde van de aangebrachte logo's. § 2. Het telefoonnummer van de dienst mag worden aangebracht op de achterzijde en/of voorzijde van het voertuig.

Het telefoonnummer van de dienst is vervaardigd uit zelfklevende folie die geen reflecterende en/of fluorescente eigenschappen heeft.

De tekens gebruikt voor het telefoonnummer van de dienst zijn uitgevoerd in het lettertype `Segoe UI bold' en mogen niet groter zijn dan 100 mm.

Art. 16.§ 1. Het is verboden om de ambulances en lichte ziekenwagens uit te rusten met prioritaire signalen, zoals blauwe knipperlichten of een speciaal geluidstoestel. § 2. Het is om veiligheidsredenen toegelaten deze voertuigen uit te rusten met permante signalisatie van oranje knipperlichten. Deze knipperlichten mogen enkel gebruikt worden als het voertuig stilstaat of geparkeerd is. Afdeling 3. - Technische kenmerken en uitrusting van de ambulances

Art. 17.De ambulance beantwoordt minimaal aan de volgende technische kenmerken: 1° de ambulance moet uitgerust zijn met een communicatietoestel dat te allen tijde mondelinge tweerichtingscommunicatie mogelijk maakt tussen de ambulance en de plaats waar patiëntenvervoer wordt gepland, naast een zender die de geolokalisatie van de ambulance door de dispatching toelaat tijdens de diensturen;2° de ambulance staat ingeschreven onder de categorie "ambulance";3° de ambulance is voorzien van een antiblokkeersysteem of van een op zijn minst gelijkwaardig remsysteem.4° de ambulance is uitgerust met minstens twee batterijen van 12 V om continu één elektrische installatie in de sanitaire cel te laten werken.Het elektrische systeem beschikt steeds over voldoende reserves om de motor te starten; 5° aan de buitenkant van de ambulance wordt voorzien in een aansluiting op een externe elektrische bron van 220 volt.Een beveiligingssysteem zorgt ervoor dat de ambulance niet kan starten zolang er een aansluiting is; 6° de ambulance is uitgerust met een hoofdschakelaar waarmee de hele elektrische installatie in alle omstandigheden uitgeschakeld kan worden;7° de ambulance is uitgerust met een batterijlader met beschermingsgraad IP44-7.Hij wordt aan de primaire stroomkring enkel aan 220 V gevoed zonder "aan/uit"-schakelaar. Hij moet een laadstroom van minstens 8 A (= minimaal één tiende en maximaal één derde van de capaciteit (in Ah)) kunnen leveren bij de zeer lage spanning voorzien op de chassis; 8° deze lader kan eveneens gedurende onbepaalde tijd blijvend gevoed worden aan 220 V zonder de batterijen te beschadigen;9° de batterijlader kan makkelijk en vlug in- en uitgeschakeld worden door middel van een aansluitsokkel 16A (IP44-7), die buiten het voertuig aan de kant van de bestuurder wordt geplaatst.Bij gebrek aan een aansluitstuk wordt de sokkel voorzien van een dop of van een deksel. Een zekering zorgt ervoor dat de ambulance niet kan starten tijdens het gebruik van de aansluitsokkel; 10° de sanitaire cel van de ambulance is voorzien van minstens twee aansluitpunten van 12 V en van één aansluitpunt van 220 volt;11° alle van het hoofdcircuit afgeleide elektrische stroomkringen in de sanitaire cel zijn beschermd met smeltzekeringen voor de juiste stroomsterkte.De smeltzekeringen zijn samengebracht op één vlot toegankelijk zekeringspaneel. De functie van elke stroomkring wordt duidelijk aangegeven; 12° in de sanitaire cel kan het chassis niet als onderdeel van de stroomkring gebruikt worden;13° in de sanitaire cel zijn minstens twee aparte stroomkringen aanwezig zodat er bij het uitvallen van één stroomkring spanning blijft op de andere;14° de communicatiemiddelen worden aangesloten op een aparte stroomkring, afgeleid van het hoofdcircuit van de oorspronkelijke installatie van de ambulance;15° de bekabeling van alle elektrische circuits is zo geplaatst dat deze beschermd zijn tegen beschadiging door trilling en wrijving;16° als de ambulance over meerdere stroomkringen met verschillende voltages beschikt, zijn de aansluitpunten zo aangebracht dat elke verbindingsfout uitgesloten is;17° alle elektrische componenten, met inbegrip van die voor telecommunicatie, werken zonder elkaar wederzijds te storen;18° de ambulance is uitgerust met een ventilatiesysteem dat de lucht in de sanitaire cel minstens 20 keer per uur ververst, terwijl de motor stationair draait;19° de sanitaire cel is uitgerust met: a) een apart verwarmingssysteem, met het nodige vermogen om de temperatuur van de sanitaire cel bij een buitentemperatuur van -10 ° C binnen hoogstens 15 minuten op + 5 ° C en binnen hoogstens 30 minuten op + 22 ° C kan worden gebracht;b) een apart verkoelingssysteem met het nodige vermogen om de binnentemperatuur met 6 tot maximaal 10 ° C te laten dalen ten opzichte van de buitentemperatuur;20° de binnenverlichting in de sanitaire cel bedraagt minimaal 100 lx in het gedeelte waar de patiënt ligt en minimaal 30 lx in het omringende gedeelte;21° de geluidsdemping in de sanitaire cel is zo sterk dat het geluid gemeten in de sanitaire cel bij een snelheid van 120 km/uur lager is dan 78 dB(A).Bij het meten van het geluid is de communicatieapparatuur uitgeschakeld.

Art. 18.De ambulance is ten minste uitgerust met: 1° een hoofdbrancard of een hoofdbrancard op onderstel met matras en drie riemen, die minstens het bekken en de schouders van de patiënt kan fixeren;2° een schepbrancard of equivalent;3° een evacuatiestoel;4° een zitplaats in de sanitaire cel om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren.Alle zitplaatsen zijn uitgerust met hoofdsteunen, rugleuningen, veiligheidsgordels en voorzien van een bekleding die kan worden ontsmet; 5° een draagzeil, transfermatras of transferplank;6° een daadwerkelijke gecumuleerde zuurstofvoorraad van ten minste 250 liter bestaande uit: a) een vaste zuurstoffles met een capaciteit van ten minste 2000 liter, of het equivalent daarvan, met een reduceerventiel en een debietregelaar met regelkraan, die een maximumdebiet van minstens 15 liter per minuut mogelijk maakt;b) een draagbare zuurstoffles met een capaciteit van ten minste 400 liter met een reduceerventiel en een debietregelaar met regelkraan, die een maximumdebiet van minstens 15 liter per minuut mogelijk maakt;7° een manuele beademingsballon met zuurstofaansluiting en zuurstofreservoir, met een gezichtsmasker voor volwassenen en een gezichtsmasker voor kinderen;8° zuurstofmaskers voor verhoogde zuurstofconcentratie voor volwassenen en kinderen;9° zuurstofbrillen voor volwassenen en kinderen;10° een draagbaar manueel of elektrisch aspiratietoestel met aspiratiesondes van minstens de volgende maten: a) 8 CH;b) 12 CH;c) 14 CH;11° een CE-goedgekeurde, geautomatiseerde, externe defibrillator type 1 of hoger, met elektroden voor volwassenen;12° dekens;13° hygiënische bescherming van de brancard, die na elke patiënt vervangen wordt, zoals stoffen lakens en/of wegwerplakens;14° een hoofdkussen dat kan worden ontsmet;15° reinigings- en ontsmettingsmateriaal om na het vervoer van een patiënt met een besmettingsrisico de ambulance te ontsmetten;16° ontsmettende handgel;17° niet-steriele medische handschoenen voor eenmalig gebruik;18° wegwerpnierbekkens;19° een vuilnisbakje;20° een container voor scherpe voorwerpen en naalden;21° steriele kompressen van minstens 7,5 bij 7,5 cm;22° absorberende verbanden van 20 bij 10 cm;23° elastische verbanden van verschillende breedtes;24° een brede rol pleister;25° ontsmettingsmiddel voor levend weefsel in unidosisverpakking;26° ontsmettingsmiddel voor inert materiaal;27° een verbandschaar;28° een beschermset te gebruiken bij patiënten met een besmettingsrisico, die bestaat uit een beschermingspak, een beschermbril, chirurgische maskers en FFP2-maskers;29° een bedpan met deksel, een eenmalig te gebruiken bedpan met deksel of elk ander alternatief voor eenmalig gebruik;30° een onbreekbaar urinaal, een urinaal voor eenmalig gebruik of elk ander alternatief voor eenmalig gebruik;31° wegwerphanddoekjes;32° een communicatiemiddel, zoals een gsm of een mobiele zendontvanger;33° een zak om besmet materiaal op te bergen.

Art. 19.De dienst beschikt over of is aangesloten bij een gewestelijke dispatching die beschikt over een traceersysteem voor de ambulances en kan de locatiegegevens koppelen aan de gegevens van de patiënt, zodat de dienst deze gegevens transparant kan communiceren met de patiënt: - de ophaallocatie van de patiënt en het tijdstip van aankomst ter plaatse; - het tijdstip dat het patiëntenvervoer start; - de aankomstlocatie van de patiënt en het tijdstip van aankomst ter plaatse; - het tijdstip van beschikbaarheid; het aantal afgelegde kilometers tussen de ophaal- en aankomstlocatie.

Art. 20.De inhoud en de uiterlijke kenmerken van de ambulances die occasioneel kunnen worden geïntegreerd binnen de dringende geneeskundige hulpverlening moeten minimaal voldoen aan de voorwaarden die worden opgelegd aan de middelen die routinematig actief zijn binnen de dringende geneeskundige hulpverlening.

Als een dergelijk voertuig voor het vervoer van een patiënt met een tijdkritische pathologie wordt ingeschakeld, moet een melding gebeuren aan het territoriaal bevoegde hulpcentrum 112/100 of de medische dispatching. Afdeling 4. - Technische kenmerken en uitrusting van de lichte

ziekenwagens

Art. 21.De lichte ziekenwagen beantwoordt minstens aan de volgende technische kenmerken: 1° de lichte ziekenwagen moet uitgerust zijn met een communicatietoestel dat te allen tijde tweezijdige mondelinge communicatie mogelijk maakt tussen het voertuig en de plaats waar patiëntenvervoer wordt gepland en/of georganiseerd, naast een zender die de geolokalisatie van het voertuig door de dispatching toelaat tijdens de diensturen;2° de lichte ziekenwagen is voorzien van een antiblokkeersysteem of van een op zijn minst gelijkwaardig remsysteem.3° de bekabeling van alle elektrische circuits is zo geplaatst dat deze beschermd zijn tegen beschadiging door trilling en wrijving;4° alle elektrische componenten, met inbegrip van die voor telecommunicatie, werken zonder elkaar wederzijds te storen;5° de ruimte waar de patiënt tijdens het vervoer verblijft is uitgerust met een: a) verwarmingssysteem met het nodige vermogen om de temperatuur van de sanitaire cel bij een buitentemperatuur van -10° C binnen hoogstens 15 minuten op +5 ° C en binnen hoogstens 30 minuten op +22° C kan worden gebracht;b) een verkoelingssysteem met het nodige vermogen om de binnentemperatuur met 6 tot maximaal 10 ° C te laten dalen ten opzichte van de buitentemperatuur;6° de ruimte waar de patiënt tijdens het vervoer verblijft, is voorzien van wanden die kunnen ontsmet worden;7° als de lichte ziekenwagen aangepast is om patiënten in een rolstoel te vervoeren, dan is het voertuig uitgerust met: a) een gehomologeerde automatische rolstoellift/ rolstoelplatform of een gehomologeerde laadbrug voor rolstoelen;b) een gehomologeerd rolstoelvergrendelsysteem om de rolstoel te verankeren aan de fixatiepunten van het voertuig; gehomologeerde veiligheidsgordels om patiënten in een rolstoel te beveiligen.

Art. 22.De lichte ziekenwagen is ten minste uitgerust met: 1° een zitplaats om een persoon comfortabel en veilig te vervoeren. Alle zitplaatsen zijn uitgerust met hoofdsteunen, rugleuningen en veiligheidsgordels en zijn voorzien van een bekleding die kan worden ontsmet; 2° dekens;3° reinigings- en ontsmettingsmateriaal om na het vervoer van een patiënt met een besmettingsrisico het voertuig te ontsmetten;4° ontsmettende handgel;5° niet-steriele medische handschoenen voor eenmalig gebruik;6° wegwerpnierbekkens;7° materiaal nodig om de eerste hulp te verstrekken;8° ontsmettingsmiddel voor levend weefsel in unidosisverpakking;9° ontsmettingsmiddel voor inert materiaal;10° een beschermset te gebruiken bij patiënten met een besmettingsrisico, die bestaat uit een beschermingspak, een beschermbril, chirurgische maskers en FFP2-maskers;11° een bedpan met deksel, een eenmalig te gebruiken bedpan met deksel of elk ander alternatief voor eenmalig gebruik;12° een onbreekbaar urinaal, een urinaal voor eenmalig gebruik of elk ander alternatief voor eenmalig gebruik;13° wegwerphanddoekjes;14° een communicatiemiddel, zoals een gsm of een mobiele zendontvanger;15° een zak om besmet materiaal op te bergen.16° een vuilnisbakje.

Art. 23.De dienst beschikt over een dispatching of beschikt over of is aangesloten bij een gewestelijke dispatching die beschikt over een traceersysteem voor de lichte ziekenwagens en kan de locatiegegevens koppelen aan de gegevens van de patiënt zodat de dienst deze gegevens transparant kan communiceren met de patiënt: - de ophaallocatie van de patiënt en het tijdstip van aankomst ter plaatse; - het tijdstip dat het patiëntenvervoer start; - de aankomstlocatie van de patiënt en het tijdstip van aankomst ter plaatse; - het tijdstip van beschikbaarheid; het aantal afgelegde kilometers tussen ophaal- en aankomstlocatie.

Sectie 5. - Dienstkledij van de medewerkers

Art. 24.§ 1. De dienstkledij voor de medewerkers die actief zijn in het kader van het niet-dringend ziekenvervoer mag enkel bestaan uit volgende kleuren: - geel, conform de norm EN 20471; - enamel blauw, pantone 18-4733 TCX; § 2. De dienstkledij bevat minimaal volgende onderdelen: - parka met zomerjas; - lange broek; - T-shirt of polo; - veiligheidsschoenen, conform de norm EN 20345 klasse S3. § 3. De drager van de dienstkledij mag zelf bepalen welke combinatie hij draagt, zolang er voldaan wordt aan de zichtbaarheid klasse 3, zoals beschreven in de norm EN 20471 betreffende de hogezichtbaarheidskleding. § 4. Het gebruik van de zilvergrijze "Star of Life", grootte van 75 mm bij 75 mm op de rechterborst en 150 mm bij 150 mm centraal op de rug, is enkel toegelaten voor personen erkend als ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer, conform het Koninklijk besluit van 14 mei 2019Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/05/2019 pub. 11/06/2019 numac 2019012957 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit betreffende het beroep van ambulancier niet dringend patiëntenvervoer type koninklijk besluit prom. 14/05/2019 pub. 11/06/2019 numac 2019012960 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van het inwerkingtreden van het Koninklijk besluit van 18 november 2004 betreffende de erkenning van de beoefenaars van de paramedische beroepen, voor het beroep van ambulancier niet dringend patiëntenvervoer sluiten betreffende het beroep van ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer. § 5. De medewerker die niet-dringend ziekenvervoer uitvoert, is steeds identificeerbaar, minimaal aan de hand van de naam en/of het logo van de dienst, waarbij de drager van de identificatie minimaal 40 bij 80 mm groot is. Afdeling 6. - Normen inzake begeleiding bij niet-dringend

ziekenvervoer

Art. 25.§ 1. Elk patiëntenvervoer met een ambulance vereist: 1° de aanwezigheid van twee personen erkend als ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer. Een dienst kan een afwijking van deze verplichting aanvragen bij het Verenigd College als die dienst bewijs aanvoert dat erkend en bekwaam personeel aanwerven onmogelijk is. Het Verenigd College spreekt zich daarover uit na advies van de Permanente Overlegcommissie. Het kan slechts een afwijking toekennen als er wordt vastgesteld dat het vervoersaanbod voor patiënten binnen het Brussels grondgebied onvoldoende is.

Deze afwijking geldt voor de tweede persoon aan boord van een ambulance. Die moet echter opgeleid zijn voor bijstandstechnieken. 2° de aanwezigheid bij de patiënt van één persoon, erkend als ambulancier niet-dringend vervoer, in de sanitaire cel voor de gehele duur van het vervoer. Wanneer de toestand van de patiënt evenwel de aanwezigheid van een arts of een verpleegkundige vereist, is de bijkomende aanwezigheid van een persoon, erkend als ambulancier niet-dringend vervoer, in de sanitaire cel niet verplicht. § 2. Elk patiëntenvervoer uitgevoerd in een lichte ziekenwagen vereist minimaal een medewerker opgeleid in de assistentietechnieken. § 3. De medewerkers die een patiënt in een rolstoel vervoeren laten de patiënt tijdens het patiëntenvervoer in de rolstoel zitten. Tijdens het vervoer: a) is de rolstoel verankerd met een rolstoelvergrendelingssysteem aan de fixatiepunten van het voertuig;b) is de patiënt beveiligd met een veiligheidsgordel. De patiënt blijft in zijn eigen rolstoel zitten. § 4. Alle medewerkers die patiëntenvervoer uitvoeren hebben voldoende kennis van het Nederlands of het Frans, naargelang de taal die de patiënt kiest. Afdeling 7. - De tarieven

Art. 26.§ 1. De dienstverlening door de diensten voor patiëntenvervoer, wordt gefactureerd. Dit is gebaseerd op de volgende principes: a) een vork die een minimum- en een maximumtarief vaststelt, waarvan niet mag worden afgeweken;b) er wordt rekening gehouden met de economische realiteit van de diensten en van de patiënten;c) de tarieven worden berekend op basis van objectieve en meetbare gegevens;d) een gestandaardiseerde en transparante methode van facturatie, gemakkelijk te begrijpen en te berekenen voor de patiënt. § 2. Het Verenigd College bepaalt: a) de tariefbepalingsvoorwaarden, die het volgende kunnen omvatten: i.een forfait voor de ophaling; ii. de kilometerprijs, trajecttijd of een vaste prijs voor de regio; iii. de kilometerberekening of trajecttijd; iv. een wachttijdvergoeding; v. de tarieftoeslagen voor ophalingen tussen 20.00 uur en 06.00 uur of op zaterdag, zondag of feestdagen. b) de minimum- en maximumtarieven voor deze diensten;c) de eventuele extra kosten en de bedragen ervan. § 3. De tarieven en de supplementen worden in het Nederlands en het Frans zichtbaar aangeplakt in de voertuigen en gepubliceerd op de website gebruikt door de dienst. § 4. Aan iedere patiënt of aanvrager wordt, bij de aanvraag van het vervoer, het tarief dat bij de dienst gangbaar is, meegedeeld, met inbegrip van de tarieven die worden gehanteerd voor extra dienstverlening en het maximumtarief. Daarbij worden altijd de forfaitaire kosten met het aantal inbegrepen kilometers, de kosten voor bijkomende kilometers, de kosten voor extra dienstverlening en de berekeningswijze van de kilometers vermeld. § 5. Bij de aanvraag van het vervoer wordt op basis van eenvoudige en voorspelbare variabelen een raming gemaakt van de totale te verwachten kosten voor de patiënt. Die raming omvat de forfaitaire kosten, de berekende te factureren kilometers op basis van de vermoedelijk af te leggen kilometers en eventuele supplementen. Voor de berekening van de tegemoetkoming door de verzekering van de patiënt verwijst de dienst de patiënt door naar zijn verzekeringsinstelling.

Art. 27.De factuur vermeldt minstens de volgende gegevens: 1° de identificatie van de dienst met vermelding van het erkenningsnummer, de rechtspersoon, de maatschappelijke zetel en het ondernemingsnummer;2° het factuurnummer en de factuurdatum;3° de datum en het type van het vervoer;4° de identificatie van de patiënt, en van de aanvrager van het vervoer als het niet de patiënt zelf was die het vervoer heeft georganiseerd;5° het forfaitair en/of kilometertarief;6° het aantal gefactureerde kilometers, met vermelding van of het een heen- of terugrit betreft;7° het door de patiënt te betalen totaalbedrag, in voorkomend geval uitgesplitst als volgt: a) de vervoerskosten;b) de eventuele extra kosten beperkt tot: het verbruik van geneesmiddelen zoals zuurstof, het gebruik van defibrillatie-elektroden, prestaties uitgevoerd door een arts, prestaties uitgevoerd door een verpleegkundige, de ontsmettingskosten, de kosten voor het ter beschikken stellen van een rolstoel (waarborg + huur).8° de algemene verkoopsvoorwaarden met vermelding van een maximumbedrag aan vergoedingen die kunnen worden geëist in geval van niet-betaling binnen de toegestane termijn;9° het recht van de patiënt of elke belanghebbende om een klacht in te dienen alsook de regels voor indiening ervan, overeenkomstig artikel 11 van het besluit van het Verenigd College van 17 januari 2019 houdende uitvoering van de ordonnantie van 21 maart 2018 betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer.

Art. 28.Contante betalingen voor de totale vervoerskosten of als voorschot worden beperkt en zijn alleen mogelijk als de ontvangende medewerker van de dienst het bedrag onmiddellijk int bij het vervoer.

De patiënt ontvangt dan onmiddellijk een betalingsbewijs waarop het betaalde bedrag vermeld is. Op de factuur wordt het contant ontvangen bedrag achteraf ook duidelijk vermeld. Afdeling 8. - De accreditering

Art. 29.§ 1. De dienst is verplicht een accreditering bij een onafhankelijke controle-instelling aan te vragen voor alle erkenningsnormen met betrekking tot de technische kenmerken van de voertuigen.

Deze controle wordt gevolgd door een gedetailleerd definitief verslag dat aan de betrokken dienst en de administratie wordt verstrekt.

Deze accreditering geldt voor zes jaar. § 2. De onafhankelijke controle-instelling kan tot onverwachte controles overgaan.

Met name als gevolg van een klacht kan de administratie beslissen de onafhankelijke controle-instelling ertoe te gelasten om tot een controle over te gaan. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 30.Voor de uiterlijke kenmerken bedoeld in artikel 14 tot 16 en voor de kledij bedoeld in artikel 24, beschikken de diensten over een termijn van vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit om hun verplichtingen na te komen.

Art. 31.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2021.

Art. 32.De Leden van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid worden belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 juli 2021.

Namens het Verenigd College: Het lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, E. VAN DEN BRANDT

^