Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 18 augustus 1998

Arrest nr. 63/98 van 4 juni 1998 Rolnummer 1328 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 110, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gesteld door de Arbeidsrechtbank t Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter L. De Grève en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
1998021329
pub.
18/08/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 63/98 van 4 juni 1998 Rolnummer 1328 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 110, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Kortrijk.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter L. De Grève en de rechters-verslaggevers H. Coremans en L. François, bijgestaan door referendaris R. Moerenhout, waarnemend griffier, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 2 april 1998 in zake J. Verslijpe tegen de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 april 1998, heeft de Arbeidsrechtbank te Kortrijk volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houdt artikel 110, § 1, 3°, van het Werkloosheidsbesluit van 25 november 1991 een schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de hoedanigheid van werknemer met gezinslast toekent aan de werknemer die onderhoudsuitkeringen verschuldigd is op grond van een notariële akte in het kader van een procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed met onderlinge toestemming, terwijl die hoedanigheid niet wordt toegekend aan de werknemer die op grond van een notariële akte in het kader van een regeling van de beëindiging met onderlinge toestemming van een ongehuwd samenwonen, onderhoudsuitkeringen verschuldigd is, in casu voor het kind dat uit het ongehuwd samenwonen is geboren ? » II. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 17 april 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Op 23 april 1998 hebben de rechters-verslaggevers H. Coremans en L. François, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het Hof klaarblijkelijk niet bevoegd is om kennis te nemen van de voormelde prejudiciële vraag.

Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de partijen in het bodemgeschil kennisgegeven bij op 24 april 1998 ter post aangetekende brieven.

Er is geen memorie met verantwoording ingediend.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte 1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 110, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.2. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten;2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet.» 3. Noch het geciteerde artikel, noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent het Hof de bevoegdheid prejudicieel uitspraak te doen over de vraag of een koninklijk besluit al dan niet in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.4. De prejudiciële vraag behoort dus klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof. Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is om op de gestelde prejudiciële vraag te antwoorden.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 4 juni 1998.

De wnd. griffier, R. Moerenhout.

De voorzitter, L. De Grève.

^