Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 08 september 1998

Arrest nr. 65/98 van 10 juni 1998 Rolnummer 1124 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebr Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters P. (...)

bron
arbitragehof
numac
1998021356
pub.
08/09/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 65/98 van 10 juni 1998 Rolnummer 1124 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Hasselt.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters P. Martens, J. Delruelle, H. Coremans, A. Arts en G. De Baets, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter L. De Grève, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 27 juni 1997 in zake C. Degraen tegen de v.z.w.

Cultureel Centrum Heusden-Zolder en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 juli 1997, heeft de Arbeidsrechtbank te Hasselt de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Wordt het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden door artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers toe te passen op publiekrechtelijke rechtspersonen als gemeenten die het algemeen belang behartigen op gemeentelijk vlak, die personeel in het kader van een tewerkstellingsprogramma zoals GESCO's ter beschikking stelt van een non-profit onderneming als een erkend cultureel centrum, terwijl deze gemeenten zich fundamenteel in een andere en niet-vergelijkbare situatie bevinden ten opzichte van de private of zelfs publiekrechtelijke personen die niet het algemeen belang behartigen, die geen personeel ter beschikking stellen in het kader van een wettelijk georganiseerd tewerkstellingsprogramma, en die personeel ter beschikking stellen van winstnastrevende ondernemingen buiten de culturele sector ? » II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil Na door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gedurende zes jaar als werkloze tewerkgesteld te zijn geweest bij de gemeente Heusden-Zolder, trad C. Degraen op 1 januari 1987 in dienst van die gemeente als gesubsidieerde contractuele, met twee arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde duur de dato 23 december 1986 en 3 september 1990. Zij was tewerkgesteld in de culturele dienst en werkte in feite in de lokalen van de gemeente waar de v.z.w. Cultureel Centrum Heusden-Zolder gevestigd was.

Bij aangetekende brief van 28 mei 1993 werd door de directeur en de ondervoorzitter van de raad van bestuur aan de eiseres ter kennis gebracht dat aan de detachering een einde werd gemaakt en dat zij zich niet meer in het cultureel centrum diende aan te melden. Als gevolg daarvan heeft haar raadsman, bij brief van 10 juni 1993, de eenzijdige verbreking door de vereniging zonder winstoogmerk vastgesteld.

Na een periode van arbeidsongeschiktheid heeft de eiseres zich bij de gemeente aangemeld en ander werk gevraagd. Zij werd door de gemeente evenwel aangemaand het werk bij de vereniging zonder winstoogmerk te hervatten.

Op 11 augustus 1993 werd zij door de gemeente om dringende reden ontslagen « daar zij ondanks uitdrukkelijke waarschuwing het werk bij de v.z.w. weigert te hervatten ».

De eiseres is de mening toegedaan dat door haar, in strijd met artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, ter beschikking te stellen van de vereniging zonder winstoogmerk, een arbeidsovereenkomst tot stand kwam tussen haarzelf en de vereniging zonder winstoogmerk. Aangezien door laatstgenoemde onrechtmatig een einde werd gemaakt aan die arbeidsovereenkomst, eist C. Degraen een verbrekingsvergoeding, een vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht, een frank provisioneel wegens achterstallig overloon en, pro rata, de eindejaarspremie en het vakantiegeld bij uitdiensttreding; zij vordert de hoofdelijke veroordeling van de v.z.w. Cultureel Centrum Heusden-Zolder en van de gemeente Heusden-Zolder.

De Arbeidsrechtbank is van mening dat met « derde », in de zin van artikel 31, § 1, van de wet van 24 juli 1987, wordt bedoeld degene die vreemd is aan de initiële arbeidsrelatie tussen de natuurlijke persoon of de rechtspersoon en de werknemer. « Het feit dat de gemeentelijke overheid een belangrijke rol speelt in de oprichting, de leiding en de financiering van deze derde, in casu de gemeentelijke v.z.w., doet niet ter zake. Het betreft twee onderscheiden juridische entiteiten. » Volgens de Rechtbank is het verbod ook van toepassing indien de activiteiten buiten de commerciële sector liggen en de terbeschikkingstelling gebeurt door een publiekrechtelijk persoon, de gemeente, die het algemeen belang op gemeentelijk vlak behartigt en een persoon ter beschikking stelt van een non-profitonderneming zoals de v.z.w. Cultureel Centrum Heusden-Zolder, in de culturele sector.

De tweede verwerende partij werpt op dat, indien de Rechtbank geneigd zou zijn de wet van 24 juli 1987 op de zaak toe te passen omdat er ongeoorloofde terbeschikkingstelling zou zijn, zulks strijdig zou zijn met het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en zij verzoekt subsidiair in dat verband een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen.

De Rechtbank acht dat verzoek pertinent en verwijst de zaak naar het Hof met het oog op een antwoord op de hierboven aangehaalde prejudiciële vraag.

III. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 3 juli 1997 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van de verwijzingsbeslissing is kennisgegeven overeenkomstig artikel 77 van de organieke wet bij op 14 augustus 1997 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1997.

Memories zijn ingediend door : - de gemeente Heusden-Zolder, Heldenplein 1, 3550 Heusden-Zolder, bij op 16 september 1997 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 1 oktober 1997 ter post aangetekende brief; - de Waalse Regering, rue Mazy 25-27, 5100 Namen, bij op 2 oktober 1997 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 27 november 1997 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de Ministerraad, bij op 23 december 1997 ter post aangetekende brief; - de gemeente Heusden-Zolder, bij op 24 december 1997 ter post aangetekende brief; - de Waalse Regering, bij op 26 december 1997 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 18 december 1997 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 3 juli 1998.

Bij beschikking van 25 maart 1998 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 29 april 1998.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 26 maart 1998 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 29 april 1998 : - zijn verschenen : . Mr. K. Jespers loco Mr. W. Rauws, advocaten bij de balie te Antwerpen, voor de gemeente Heusden-Zolder; . Mr. A. Lindemans, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; . Mr. V. Thiry, advocaat bij de balie te Luik, voor de Waalse Regering; - hebben de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

IV. In rechte - A - Memorie van de gemeente Heusden-Zolder A.1.1. De doelstelling van de wet van 24 juli 1987 is de strijd tegen de koppelbazen, die misbruik maakten van de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten ten nadele van de betrokken werknemers.

Als lokale administratieve overheid kan de gemeente enkel het algemeen belang op lokaal, dat wil zeggen gemeentelijk vlak behartigen.

In haar hoedanigheid van gemeentelijke vereniging zonder winstoogmerk vervult de v.z.w. Cultureel Centrum Heusden-Zolder eveneens taken van algemeen belang.

C. Degraen is opnieuw tewerkgesteld in het kader van een specifieke tewerkstellingsmaatregel voor de overheid, namelijk het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen. Dat stelsel had tot doel de bestaande maatregelen in het kader van de diverse tewerkstellingsprogramma's te harmoniseren en in de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen die ervan afhangen die diverse werknemers te vervangen door één categorie. De gemeentelijke vereniging zonder winstoogmerk kon geen gesubsidieerde contractuelen aanwerven, noch, sedert 1986, een beroep doen op de traditionele alternatieve tewerkstellingsvormen.

Volgens het verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 29 oktober 1986, heeft de wetgever rekening gehouden met de belangrijke maatschappelijke taken die de gemeenten en de gemeentelijke verenigingen zonder winstoogmerk vervullen en met het groot aantal betrekkingen die nodig zijn op het vlak van toerisme en cultuur. Talrijke gemeenten gaan over tot terbeschikkingstellingen, zoals die van C. Degraen, met medeweten en medewerking van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en de Vlaamse Gemeenschap.

A.1.2. » Gelet op de taken van maatschappelijk belang die de gemeente en het Cultuurcentrum Heusden-Zolder vervullen, enerzijds, en het feit dat de tewerkstelling van GESCO's een tewerkstellingsmaatregel is, specifiek bestemd voor publiekrechtelijke overheden, waarvan veralgemeend gebruik gemaakt wordt door gemeenten en gemeentelijke v.z.w.'s, verkeren de gemeente en het Cultuurcentrum Heusden-Zolder wezenlijk in een andere situatie dan normale ondernemingen, die met winstoogmerk aan verboden terbeschikkingstelling doen om de sociale wetgeving te ontduiken en die zich in feite aan ontoelaatbare koppelbazerij bezondigen ten nadele van de ter beschikking gestelde werknemers.

De toepassing van de uitzendarbeidswet op de gemeente zou trouwens maatschappelijk en politiek nefaste gevolgen hebben. » Categorieën van personen die zich ten aanzien van een bepaalde wetgeving in een volledig verschillende situatie bevinden, op eenzelfde manier behandelen is strijdig met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. In dat opzicht moet rekening worden gehouden met artikel 60 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, waaruit blijkt dat openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die zoals gemeenten taken van algemeen belang vervullen, wel gemachtigd worden werknemers ter beschikking te stellen van gemeentelijke verenigingen zonder winstoogmerk.

De aangeklaagde discriminatie blijkt overigens uit het feit dat artikel 31, § 1, de Koning de verplichting oplegt bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit de verenigingen zonder winstoogmerk aan te wijzen waarvoor het terbeschikkingstellingsverbod niet geldt.

Memorie van de Ministerraad A.2.1. Artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 heeft een algemene draagwijdte vermits de uitzendarbeidswet zowel voor de openbare sector als de privé-sector geldt. Die reglementering is overigens van openbare orde. Er bestaan evenwel uitzonderingen op het verbod van terbeschikkingstelling van werknemers, bijvoorbeeld artikel 31, § 1, in fine, of artikel 48 van de wet.

A.2.2. Een eerste kritiek heeft betrekking op het willekeurig en artificieel karakter van het onderscheid dat de verwijzende rechter maakt tussen de categorieën die hij tegenover elkaar stelt. Het gemaakte onderscheid is niet objectief noch redelijk. Men vindt daarvan trouwens geen enkel spoor in de uitzendarbeidswet, zelfs niet impliciet. Er zijn dus geen categorieën van personen die zich in volledig verschillende situaties bevinden en die op een gelijke manier zouden worden behandeld, of althans vindt het bestaan van die categorieën geen grondslag in de uitzendarbeidswet.

A.2.3. Het standpunt van de gemeente Heusden-Zolder, die een onderscheid maakt tussen de gemeenten en de verenigingen zonder winstoogmerk, enerzijds, en de handelsondernemingen, anderzijds, die als enige aan verboden terbeschikkingstelling zouden doen om de sociale wetgeving te ontduiken en zich in feite aan zwartwerk te bezondigen, berust op een even willekeurig en onrechtvaardig criterium. Het criterium is willekeurig omdat geen enkele basis of verklaring ervoor wordt gegeven. Het criterium is overigens onjuist vermits de bedoeling van de gereglementeerde tijdelijke arbeid en uitzendarbeid precies is te voorzien in alternatieven voor de tewerkstelling van tijdelijke arbeidskrachten en toch de nodige bescherming te bieden aan de verschillende actoren die betrokken zijn bij het proces van de tijdelijke arbeid en de uitzendarbeid.

Die dubbele bezorgdheid geldt niet alleen ten aanzien van de commerciële sector, maar richt zich ook tot de rechtspersonen die, in het algemeen belang, al dan niet in het kader van een tewerkstellingsprogramma, personen ter beschikking stellen van non-profitondernemingen.

In het licht van de doelstelling van de wetgever - de verboden terbeschikkingstellingen bestrijden - is er geen objectieve noch redelijke verantwoording om een onderscheid te maken tussen de bedoelde categorieën van rechtspersonen.

A.2.4. Het blijkt niet duidelijk welke de kennelijk ongelijke situaties zijn waarin de gemeenten en de verenigingen zonder winstoogmerk, enerzijds, en de non-profitondernemingen, anderzijds, zich in het licht van de betwiste bepaling zouden bevinden. Nergens blijkt waarin die fundamenteel verschillende situatie zou bestaan. De aard van het in het geding zijnde belang, algemeen belang of privé-belang, is te dezen niet pertinent. Evenmin pertinent is het feit dat de rechtspersoon personeel tewerkstelt in het kader van een tewerkstellingsprogramma met het doel de werkloosheid te bestrijden.

A.2.5. Het gemaakte onderscheid dreigt te leiden tot een onoverzichtelijke segmentering van verschillende categorieën van rechtspersonen die dienen te worden beoordeeld in het licht van de uitzendarbeidswet. « De prejudiciële vraag maakt een onderscheid tussen een gemeente handelend in het algemeen belang en ander private of publiekrechtelijke rechtspersonen. Het is niet duidelijk of andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan de gemeente worden gedekt door de prejudiciële vraag. Er wordt eveneens een polarisatie gesteld tussen enerzijds de culturele sector en anderzijds de profitondernemingen buiten de culturele sector. De vraag dient zich aan hoe de prejudiciële vraag dient te worden geïnterpreteerd ten aanzien van de sociale sector of de ondernemingen die zich op de rand bevinden van de non-profit- en de profitsector. » A.2.6. Het is het begrip zelf van de uitzendarbeid dat nauwkeurig de uitzonderingen op de verboden terbeschikkingstelling bepaalt. De wetgever heeft voor die uitzonderingen een objectieve en redelijke verantwoording geformuleerd.

Memorie van de Waalse Regering A.3. De Waalse Regering verklaart in de zaak tussen te komen en zich voorlopig te gedragen naar de wijsheid van het Hof, onder voorbehoud van andere standpunten in een memorie van antwoord.

Memorie van antwoord van de gemeente Heusden-Zolder A.4.1. De Ministerraad formuleert ten onrechte kritiek ten aanzien van de prejudiciële vraag die door de Arbeidsrechtbank te Hasselt is gesteld. De partijen hebben immers niet de mogelijkheid om de termen van de saisine te wijzigen. Het Hof dient de vraag te beantwoorden zoals zij door het rechtscollege is gesteld.

A.4.2. Subsidiair dient te worden opgemerkt dat de door de Ministerraad geformuleerde kritiek grondslag mist. Het onderscheid tussen de gemeente die het algemeen belang op lokaal vlak nastreeft en het erkend cultureel centrum dat het lokaal cultureel belang behartigt, enerzijds, en de privaatrechtelijke of zelfs publiekrechtelijke rechtspersonen die geen algemeen belang nastreven, anderzijds, is rechtens een volkomen relevant onderscheid. In het recht is er in het algemeen een verschillend rechtsstatuut voor de handelsondernemingen, enerzijds, en de publiekrechtelijke personen die het algemeen belang nastreven, anderzijds.

De betwiste wet maakt dat onderscheid weliswaar niet, maar dat is volgens de gemeente Heusden-Zolder onterecht; zij miskent aldus een fundamenteel verschil.

A.4.3. De Ministerraad verliest uit het oog dat het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen een tewerkstellingsmaatregel is die specifiek voor de overheden in het leven is geroepen. Het cultureel centrum mag zelf geen gesubsidieerde contractuelen aanwerven. Evenmin gemotiveerd is de stelling volgens welke het niet relevant is rekening te houden met het feit dat de terbeschikkingstelling gebeurt in het kader van het tewerkstellingsprogramma teneinde de werkloosheid te bestrijden. Hier dient trouwens erop te worden gewezen dat de Belgische Staat, via het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, de tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen bij gemeentelijke verenigingen zonder winstoogmerk heeft erkend en gesubsidieerd.

Om de prejudiciële vraag te beantwoorden is het niet relevant of nog andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan de gemeente door de prejudiciële vraag worden beoogd. Bovendien is het verkeerd te spreken van een onoverzichtelijke segmentering van de verschillende categorieën van rechtspersonen. Zowel de gemeenten als de bedoelde verenigingen zonder winstoogmerk vormen een welbepaalde categorie van personen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat een gemeentelijke vereniging zonder winstoogmerk wordt gekenmerkt door een dominante positie van de publiekrechtelijke persoon, in casu de gemeente.

Memorie van antwoord van de Ministerraad A.5. De wetgever heeft enkel voor specifieke gevallen in uitzonderingen voorzien op het verbod van terbeschikkingstelling zoals voorgeschreven bij artikel 31 van de betwiste wet. Zulks is bijvoorbeeld het geval voor artikel 60 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, geciteerd door de gemeente Heusden-Zolder.

De wetgever heeft voor heel specifieke omstandigheden limitatieve uitzonderingen toegestaan. Die uitzonderingen werden toegekend aan bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk en, onder bepaalde voorwaarden, aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, doch geenszins aan de gemeenten.

Bovendien moet worden opgemerkt dat artikel 31, § 1, in fine, van de wet in dat opzicht geen enkel automatisch mechanisme bevat en dat verschillende voorwaarden moeten worden vervuld opdat de afwijking wordt toegestaan.

De door de gemeente Heusden-Zolder gevraagde afwijkende regeling kan niet worden verantwoord, noch door de vermeende taken van sociaal belang die de gemeente vervult, noch door de eventuele tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen. « Dergelijke redenering kan overigens niet worden gehandhaafd, vermits er geen wettelijke verplichting bestaat om gesubsidieerde contractuelen aan te werven, zodat ingaan op de thesis van de gemeente Heusden-Zolder, tot gevolg zou hebben dat een nieuw onderscheid zou bestaan tussen die gemeenten die wel en de gemeenten die geen gesubsidieerde contractuelen tewerkstellen. » Memorie van antwoord van de Waalse Regering A.6. De bepalingen van hoofdstuk III van de wet van 24 juli 1987 hebben een algemene draagwijdte doordat zij zonder onderscheid op de privé-sector en de openbare sector van toepassing zijn.

De federale wetgever heeft evenwel erkend dat aan sommige openbare diensten, zelfs aan sommige verenigingen zonder winstoogmerk die ervan afhangen, uitzonderingen worden toegestaan, hetzij met toepassing van artikel 31, § 1, in fine, hetzij met toepassing van artikel 48. « Rekening houdend met die milderingen, schendt artikel 31 van de wet van 24 juli 1997 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Het staat aan de administratieve en de gewone rechter controle uit te oefenen op de manier waarop die machtigingen in werking worden gesteld.

De in artikel 31, § 1, in fine, vermelde machtiging is, op zich, door de verwijzende rechter niet ter toetsing aan het Arbitragehof voorgelegd. Artikel 48 van de wet wordt in de prejudiciële vraag niet beoogd. » - B - B.1. Artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers bepaalt : « § 1. Verboden is de activiteit die buiten de in de hoofdstukken I en II voorgeschreven regels, door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt uitgeoefend om door hen in dienst genomen werknemers ter beschikking te stellen van derden die deze werknemers gebruiken en over hen enig gedeelte van het gezag uitoefenen dat normaal aan de werkgever toekomt, behalve voor bepaalde bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit aangewezen verenigingen zonder winstoogmerk. § 2. De overeenkomst waarbij een werknemer in dienst werd genomen om ter beschikking te worden gesteld van een gebruiker in strijd met de bepaling van § 1, is nietig vanaf het begin der uitvoering van de arbeid bij laatstgenoemde. § 3. Wanneer een gebruiker arbeid laat uitvoeren door werknemers die te zijner beschikking werden gesteld in strijd met de bepaling van § 1, worden die gebruiker en die werknemers beschouwd als verbonden door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf het begin der uitvoering van de arbeid.

De werknemers kunnen evenwel de overeenkomst beëindigen zonder opzegging, noch vergoeding. Van dit recht kunnen zij gebruik maken tot op de datum waarop zij normaal niet meer ter beschikking van de gebruiker zouden zijn gesteld. § 4. De gebruiker en de persoon die werknemers ter beschikking stelt van de gebruiker in strijd met de bepaling van § 1, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sociale bijdragen, lonen, vergoedingen en voordelen die uit de bij § 3 bedoelde overeenkomst voortvloeien. » B.2.1. De Arbeidsrechtbank te Hasselt stelt aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer zij wordt toegepast op publiekrechtelijke rechtspersonen zoals de gemeenten, die het algemeen belang op gemeentelijk vlak behartigen en die, in het kader van een tewerkstellingsprogramma zoals dat van de gesubsidieerde contractuelen, personeel ter beschikking stellen van een non-profitonderneming zoals een erkend cultureel centrum, terwijl die gemeenten zich fundamenteel in een andere en niet-vergelijkbare situatie bevinden ten opzichte van de private of zelfs publiekrechtelijke personen die niet het algemeen belang moeten behartigen, die geen personeel ter beschikking stellen in het kader van een wettelijk georganiseerd tewerkstellingsprogramma, en die personeel ter beschikking stellen van winstnastrevende ondernemingen buiten de culturele sector.

B.2.2. De verwijzende rechter gaat ervan uit dat de gemeente die een gesubsidieerde contractuele in dienst neemt en deze in gemeentelijke lokalen tewerkstelt waar tevens een erkend cultureel centrum gevestigd is voor hetwelk de tewerkgestelde diensten presteert, moet worden beschouwd als een persoon die doet aan een verboden activiteit als bedoeld in artikel 31 van de wet van 24 juli 1987.

Het Hof zal de grondwettigheid van dat artikel 31 onderzoeken in de interpretatie die de verwijzende rechter eraan heeft gegeven.

B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 24 juli 1987 blijkt dat de wetgever de meeste bepalingen van de tijdelijke wet van 28 juni 1976 heeft willen overnemen. Inzonderheid artikel 31 handhaaft het verbod van het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers buiten de regeling van de uitzendarbeid om.

Uit die parlementaire voorbereiding blijkt ook dat de openbare sector niet van de toepassingssfeer van de wet is uitgesloten (Gedr. St., Kamer, 1986-1987, nr. 762/4, p. 5).

B.4. Volgens de parlementaire voorbereiding van de wet van 28 juni 1976 beoogde de wetgever de ter beschikking van een derde gestelde werknemers te beschermen (Gedr. St., Kamer, 1974-1975, nr. 627/11, p. 32).

B.5. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dezelfde regels verzetten er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6. Om de prejudiciële vraag te beantwoorden dient het Hof na te gaan of de artikelen 10 en 11 van de Grondwet de wetgever de verplichting opleggen, onder de personen die werknemers ter beschikking stellen van derden, de gemeenten verschillend te behandelen wanneer zij het algemeen belang op gemeentelijk vlak behartigen en gesubsidieerde contractuelen ter beschikking stellen van een erkend cultureel centrum, dat een non-profitonderneming is.

Het Hof kan een gelijke behandeling slechts afkeuren wanneer twee categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Rekening houdend met de door de wetgever beoogde bescherming van contractuele werknemers, is het feit dat de gemeente het algemeen belang op gemeentelijk vlak behartigt, geen criterium dat een verschillende behandeling kan verantwoorden. Alle publiekrechtelijke rechtspersonen zijn immers belast met opdrachten van algemeen belang.

De wetgever heeft niet geoordeeld dat zij aan de toepassing van de wet van 24 juli 1987 moeten worden onttrokken. Het Hof ziet niet om welke redenen hij voor de gemeenten in verschillende regels had moeten voorzien op grond van het feit dat zij het algemeen belang op gemeentelijk vlak behartigen.

Het Hof ziet evenmin waarom in specifieke regels zou moeten worden voorzien om reden dat de werknemers gesubsidieerde contractuelen zijn of vanwege het feit dat de terbeschikkingstelling gebeurt ten gerieve van een erkend cultureel centrum.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het wordt toegepast op publiekrechtelijke rechtspersonen zoals gemeenten.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 10 juni 1998.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, L. De Grève.

^