Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 27 maart 1999

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 2 februari 1999 in zake de n.v. Espérance et bonne fortune tegen de n.v. Charbonnage du Bonnier, R. Patar, D. Buly, M. Mattart, J. « 1. Schendt artikel 58 van de wetten van 21 april 1810, 2 mei 1837 en 5 juni 1911, gecoördineerd b(...)

bron
arbitragehof
numac
1999021120
pub.
27/03/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 2 februari 1999 in zake de n.v. Espérance et bonne fortune tegen de n.v. Charbonnage du Bonnier, R. Patar, D. Buly, M. Mattart, J. Deru en M. Doudane, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 februari 1999, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 58 van de wetten van 21 april 1810, 2 mei 1837 en 5 juni 1911, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 15 september 1919, op de mijnen, groeven en graverijen (zoals het, wat de mijnen betreft, van kracht was vóór de afschaffing ervan bij artikel 70 van het decreet van het Waalse Gewest van 7 juli 1988), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het - ten aanzien van de concessionaris van een mijn - de toepassing van artikel 1386 van het Burgerlijk Wetboek uitsluit, terwijl krachtens die bepaling ' de eigenaar van een gebouw [...] aansprakelijk [is] voor de schade door de instorting ervan veroorzaakt, wanneer deze te wijten is aan verzuim van onderhoud of aan een gebrek in de bouw ' ? 2. Schendt artikel 58 van de wetten van 21 april 1810, 2 mei 1837 en 5 juni 1911, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 15 september 1919, op de mijnen, groeven en graverijen (zoals het, wat de mijnen betreft, van kracht was vóór de afschaffing ervan bij artikel 70 van het decreet van het Waalse Gewest van 7 juli 1988), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het - ten aanzien van de concessionaris van een mijn - de toepassing van artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek uitsluit, terwijl krachtens die bepaling, ' men [...] aansprakelijk [is voor] de zaken die men onder zijn bewaring heeft ' ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1614 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 27 januari 1999 in zake het openbaar ministerie en de Belgische Staat tegen L. Lemmens, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 februari 1999, heeft het Militair Gerechtshof de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 93 van de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel, in zoverre het de ontvankelijkheid van de rechtsvordering van de Staat tegen een militair ondergeschikt maakt aan de voorafgaande formulering van een aanbod tot dading, in overeenstemming met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1615 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 15 februari 1999 in zake het openbaar ministerie, de Minister van Financiën, de vennootschap naar Duits recht Fina Deutschland GmbH, de vennootschap naar Duits recht Geschwister Stevens GmbH, de n.v. Frans Maas Belgium en de vennootschap naar Duits recht Frans Maas Internationale Spediteure GmbH tegen J. Boersma, Jacobus Jansen, Jozef Jansen, F. de Kerchove d'Exaerde, J. Ryde, P. Piessens, A. Geudens, S. Loonstra, T. Goedeme, D. Rombouts, P. De Sterck, de b.v.b.a. Goosens-Van der Heyden en de n.v. Olympic Oil, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 februari 1999, heeft het Hof van Beroep te Gent de prejudiciële vraag gesteld « of de artikelen 267 en volgende, zijnde hoofdstuk XXV van de Algemene Wet van 18 juli 1977 inzake Douane en Accijnzen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden omdat de strafvordering en de strafrechtspleging inzake Douane en Accijnzen, in tegenstelling met de strafvordering en de strafrechtspleging in het algemeen, geen onafhankelijkheid waarborgen aan de verdachte-geadministreerde, gezien de Administratie der douane en accijnzen fungeert als : - onderzoeker; - tevens vervolgende partij is; - en ten overvloede belanghebbende, begunstigde van rechten is, bij veroordeling te kwijten door de vervolgde partij ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1623 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1447.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 1 maart 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 maart 1999, heeft de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 103 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 augustus 1998), wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1633 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^