Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 03 april 1999

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 8 januari 1999 in zake C. Van der Haegen tegen het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten, waarvan de expeditie ter gri « De wet van 9 augustus 1963 op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering stelt in artikel (...)

bron
arbitragehof
numac
1999021138
pub.
03/04/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 8 januari 1999 in zake C. Van der Haegen tegen het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 15 januari 1999, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « De wet van 9 augustus 1963 op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering stelt in artikel 16, bij de dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV, vijf technische raden in; bij artikel 18 machtigt zij de Koning om er andere in te stellen, op voorstel van het beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging; diezelfde wet, bij artikel 12, 4°, vertrouwt het beheerscomité de zorg toe de in die wet bedoelde verordeningen uit te werken betreffende de voorwaarden voor het verkrijgen van het recht op geneeskundige verstrekkingen en, op voorstel van de bevoegde technische raden, de voorwaarden vast te stellen waaraan de terugbetaling van de in artikel 23 bedoelde geneeskundige verstrekkingen is onderworpen; zij delegeert aan de Koning, bij artikel 24bis, in afwijking van artikel 12, 4°, de bevoegdheid om wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden waaraan de terugbetaling is onderworpen van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 23, na het advies te hebben ingewonnen van de technische raden indien die er zijn en van het beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging. Heeft de wetgever van 9 augustus 1963 bij het instellen van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, door, bij het artikel 12, 4°, van de wet van 9 augustus 1963, aan het beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV de bevoegdheid te verlenen om, op advies van de bevoegde technische raden, de voorwaarden vast te stellen voor de terugbetaling van de geneeskundige verstrekkingen, terwijl hij aan de Koning, op voorstel van alleen het beheerscomité, de bevoegdheid verleent om andere dan de vijf bij de wet overeenkomstig artikel 18 ingestelde technische raden in het leven te roepen en terwijl hij de Koning de bevoegdheid verleent, naar luid van artikel 24bis, om na het advies te hebben ingewonnen van de technische raden, indien die er zijn, en van het beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging, wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden waaraan de terugbetaling is onderworpen van de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 23, door die gecombineerde bepalingen ten aanzien van de verleners van geneeskundige verstrekkingen die behoren tot categorieën die niet ressorteren onder de vijf overeenkomstig artikel 16 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering wettelijk ingestelde technische raden, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet geschonden ? Meer in het bijzonder : heeft de wetgever van 9 augustus 1963 bij het instellen van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, inzonderheid bij de artikelen 12, 4°, en 18 van die wet, door rechtstreeks technische raden in te stellen voor bepaalde categorieën van zorgverleners in de sector van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het RIZIV en door de oprichting daarvan voor andere categorieën van zorgverleners, bij voorbeeld de verpleegkundigen, ten aanzien van wie hij heeft nagelaten zulks te doen, over te laten aan het beheerscomité van de dienst voor geneeskundige verzorging, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet geschonden, inzonderheid doordat hij de zorgverleners zoals de verpleegkundigen, die niet beschikken over een technische raad, in tegenstelling tot diegenen die daar wel over beschikten, niet betrekt bij de uitwerking van de reglementering - zelfs in de vorm van voorstel of advies - met betrekking tot de voorwaarden voor de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1586 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 januari 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 januari 1999, de Beroepsvereniging van het krediet, met zetel te 1040 Brussel, Blijde-Inkomstlaan 12, de n.v. Generale Bank, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Warandeberg 3, de n.v.

Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Wolvengracht 48, de n.v. Gemeentekrediet van België, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Pachecolaan 44, de n.v. Bank Brussel Lambert, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Marnixlaan 24, de c.v.b.a. Bacob Bank, met maatschappelijke zetel te 1040 Brussel, Trierstraat 25, de n.v. HBK-Spaarbank, met maatschappelijke zetel te 2018 Antwerpen, Lange Lozanastraat 250, en de n.v. KBC Bank, met maatschappelijke zetel te 1080 Brussel, Havenlaan 2, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 20, meer in het bijzonder van § 2 en § 3, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 juli 1998), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1600 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 22 januari 1999 in zake de n.v. Royale Belge tegen het Fonds voor arbeidsongevallen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 februari 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Doornik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Roepen artikel 24 (en eventueel artikel 27bis) van de wet van 10 april 1971 geen ongelijkheid of discriminatie in het leven tussen de slachtoffers van een arbeidsongeval, naar gelang van het tijdstip waarop de definitieve regeling plaatsvindt, indien die moeten worden geïnterpreteerd in die zin dat het bedrag van de maandelijkse gewaarborgde minimumvergoeding die in aanmerking moet worden genomen voor de hulp van een derde persoon, het bedrag is op de datum van het ongeval, gerevalueerd volgens de indexevolutie op de datum waarop de definitieve regeling van de gevolgen van het arbeidsongeval waarvan een persoon het slachtoffer is plaatsvindt ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1621 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 10 maart 1999 in zake P. Marchand tegen de directeur-generaal van de studiedienst van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 maart 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Verzet het Grondwettelijk gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 zich al dan niet tegen de toepassing van de beginselen der burgerlijke bewijsvoering, zoals onder andere uitgedrukt in artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek, bij de behandeling door de arbeidsrechtbank van geschillen haar toebedeeld in artikel 583, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek (administratieve geldboeten) ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1642 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^