Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 06 juni 1999

Arrest nr. 27/99 van 3 maart 1999 Rolnummer 1278 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 70, 71 en 72bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent. Het Arbitragehof, samengesteld ui wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 1(...)

bron
arbitragehof
numac
1999021212
pub.
06/06/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 27/99 van 3 maart 1999 Rolnummer 1278 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 70, 71 en 72bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, J. Delruelle, G. De Baets en H. Coremans, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter L. De Grève, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 15 januari 1998 in zake J. Godpower, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 januari 1998, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 70, 71 en 72bis van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet doordat een vreemdeling, die de Belgische nationaliteit wenst te bekomen door naturalisatie en die zich in de onmogelijkheid bevindt zich een geboorteakte te doen afleveren, de mogelijkheid niet wordt geboden deze te laten vervangen door een akte van bekendheid, terwijl een vreemdeling, die voornemens is in het huwelijk te treden, deze mogelijkheid wettelijk wel geboden krijgt ? » II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil J. Godpower verblijft sedert 25 juni 1991 in België. Het statuut van politiek vluchteling werd hem geweigerd, maar hij verkreeg een verblijfsvergunning voor de duur van zijn studie in het Sint-Lucasinstituut te Gent. Hij wenst thans een verzoek tot naturalisatie in te dienen. Aangezien hij in de onmogelijkheid is een afschrift van zijn geboorteakte te verkrijgen, heeft de vrederechter van het eerste kanton Gent op zijn verzoek een akte van bekendheid opgemaakt.

In het kader van de procedure tot homologatie van die akte voor de Rechtbank van eerste aanleg te Gent heeft het openbaar ministerie ongunstig geadviseerd omdat de artikelen 70, 71 en 72bis van het Burgerlijk Wetboek enkel in geval van een voorgenomen huwelijk in de vervanging van de geboorteakte door een akte van bekendheid voorzien.

De verwijzende rechter is van oordeel dat de verzoeker zich evenmin kan beroepen op artikel 46 van het Burgerlijk Wetboek « nu dit artikel enkel voorziet in de vervanging van de geboorteakte door bescheiden, andere dan uittreksels uit registers en door getuigen, voor het geval de registers van de burgerlijke stand nooit hebben bestaan of zijn teloor gegaan », wat in casu niet het geval is.

Alvorens over de vordering tot homologatie uitspraak te doen, stelt de Rechtbank van eerste aanleg de hiervoor aangehaalde prejudiciële vraag.

III. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 21 januari 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van de verwijzingsbeslissing is kennisgegeven overeenkomstig artikel 77 van de organieke wet bij op 10 februari 1998 ter post aangetekende brieven.

Bij beschikking van 19 februari 1998 heeft het Hof beslist dat rechter M. Bossuyt zich op zijn verzoek zal onthouden en wordt vervangen door rechter G. De Baets.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 februari 1998.

Memories zijn ingediend door : - J. Godpower, Sint-Joriskaai 4, 9000 Gent, bij op 19 maart 1998 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 27 maart 1998 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 20 maart 1998 ter post aangetekende brieven.

De Ministerraad heeft een memorie van antwoord ingediend bij op 19 mei 1998 ter post aangetekende brief.

Bij beschikkingen van 30 juni 1998 en 16 december 1998 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 21 januari 1999 en 21 juli 1999.

Bij beschikking van 18 november 1998 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 9 december 1998.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 19 november 1998 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 9 december 1998 : - zijn verschenen : . Mr. D. Van Den Bossche, advocaat bij de balie te Gent, voor J. Godpower; . Mr. D. Van Heuven, advocaat bij de balie te Kortrijk, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers H. Coremans en L. François verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

IV. In rechte - A - Standpunt van J. Godpower A.1. Dat een akte van bekendheid enkel zou kunnen worden afgegeven indien de betrokkene zich voorneemt te huwen, is volgens J. Godpower in strijd met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet en met de artikelen 7 en 11 van het Burgerlijk Wetboek. Indien hij geen akte van bekendheid kan verkrijgen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden waarin de artikelen 70, 71 en 72bis van het Burgerlijk Wetboek voorzien, wordt hem de mogelijkheid ontnomen om een naturalisatieverzoek in te dienen, terwijl een akte van bekendheid, afgegeven met het oog op een huwelijk, tevens kan worden gebruikt voor een naturalisatieverzoek.

A.2. J. Godpower kan zich naar eigen zeggen evenmin beroepen op artikel 46 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien dat artikel als voorwaarde stelt dat de registers niet hebben bestaan of verloren zijn gegaan.

Standpunt van de Ministerraad A.3. De Ministerraad nodigt het Hof uit het antwoord op de prejudiciële vraag te beperken tot artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek, dat de vervanging van de geboorteakte door een akte van bekendheid toestaat. Artikel 71 beperkt zich tot de voorwaarden waaraan een akte van bekendheid moet voldoen, terwijl artikel 72bis een bijkomend bewijsmiddel toestaat wanneer ook de akte van bekendheid niet kan worden opgesteld.

A.4. De Ministerraad is van mening dat de vreemdelingen die de Belgische nationaliteit wensen te verkrijgen en de vreemdelingen die in het huwelijk wensen te treden geen vergelijkbare categorieën van personen zijn omdat de finaliteit van de nationaliteits- en huwelijkswetgeving totaal verschillend is. In dit verband herinnert de Ministerraad eraan dat het recht om te huwen een grondrecht is, terwijl het geen grondrecht is de Belgische nationaliteit te verkrijgen.

De Ministerraad beklemtoont tevens dat de akte van bekendheid ter vervanging van de geboorteakte, zoals bepaald in artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek, niet noodzakelijk een bewijs beoogt te leveren van de geboortedatum. Artikel 71 bepaalt immers dat de akte van bekendheid de identiteit van de aanstaande echtgenoot of echtgenote kan bevestigen, waarbij het volstaat dat ten minste een verklaring wordt afgelegd over de voornaam, de naam, het beroep, de woonplaats en de plaats van de geboorte en dat daaraan slechts « zo mogelijk » de namen van de ouders, het tijdstip van de geboorte en de redenen die beletten de geboorteakte voor te leggen, kunnen worden toegevoegd. Daarentegen heeft de geboorteakte in het kader van de naturalisatieprocedure enkel tot doel te bewijzen dat de belanghebbende volle achttien jaar oud is (artikelen 19 en 21, § 1, derde lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit).

A.5. Uit de analyse van rechtspraak en rechtsleer door de Ministerraad blijkt dat volgens sommigen artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek enkel toelaatbaar is in het kader van het huwelijk, terwijl volgens anderen de akte van bekendheid altijd kan worden afgegeven wanneer het onmogelijk is een akte van de burgerlijke stand voor te leggen.

Indien het toch om vergelijkbare categorieën zou gaan, verzoekt de Ministerraad het Hof hiermee rekening te houden en voor recht te zeggen dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden indien ervan wordt uitgegaan dat het bewijsmiddel van de akte van bekendheid ook openstaat voor de vreemdeling die de Belgische nationaliteit wenst te verkrijgen door naturalisatie.

A.6. In de hypothese dat de vreemdeling die de Belgische nationaliteit wil verkrijgen door naturalisatie en de vreemdeling die wil huwen vergelijkbare categorieën van personen zijn en aan de eersten het bewijsmiddel van de akte van bekendheid (voor een vergelijkbaar doel) zou worden onthouden, dan kan men volgens de Ministerraad niet anders dan vaststellen dat de ongelijke behandeling niet te wijten is aan de regels van het Burgerlijk Wetboek inzake het huwelijk, maar wel aan het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Indien de aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel toch met het Burgerlijk Wetboek in verband zou kunnen worden gebracht, ziet de Ministerraad niet in waarom dit verband wordt gelegd met artikel 70, dat een specifieke draagwijdte heeft, en niet met artikel 46, dat blijkens rechtspraak en rechtsleer een algemene draagwijdte heeft.

A.7. Ten slotte kan het voorgelegde verschil in behandeling naar het oordeel van de Ministerraad de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel doorstaan : het onderscheid is objectief en redelijk verantwoord, rekening houdende met het feit dat het recht om te huwen een grondrecht is, terwijl geen vergelijkbaar grondrecht bestaat tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit. De wetgever vermag de naturalisatie aan strengere voorwaarden, met inbegrip van strikte vormvoorwaarden en beperkte bewijsmiddelen, te onderwerpen. - B - B.1. Artikel 70 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « De ambtenaar van de burgerlijke stand doet zich de akte van geboorte van ieder der aanstaande echtgenoten ter hand stellen. De echtgenoot die in de onmogelijkheid verkeert zich de akte van geboorte te verschaffen, kan deze vervangen door een akte van bekendheid, afgegeven door de vrederechter van zijn geboorteplaats of door die van zijn woonplaats. » Artikel 71 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « In de akte van bekendheid verklaren twee getuigen, van het mannelijke of vrouwelijke geslacht, bloedverwanten of geen bloedverwanten, de voornamen, de naam, het beroep en de woonplaats van de aanstaande echtgenoot, en die van zijn ouders, indien deze bekend zijn; de plaats en, zo mogelijk, het tijdstip van zijn geboorte en de redenen die beletten de akte ervan over te leggen. De getuigen tekenen met de vrederechter de akte van bekendheid en, indien er zijn die niet in staat zijn te tekenen of niet kunnen tekenen, wordt dit vermeld. » Artikel 72 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « De akte van bekendheid wordt vertoond aan de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het huwelijk moet worden voltrokken. De rechtbank, de procureur des Konings gehoord, verleent of weigert haar homologatie naargelang zij oordeelt dat de verklaringen van de getuigen en de redenen die het overleggen van de akte van geboorte beletten, al dan niet voldoende zijn. » Artikel 72bis van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Indien een van de aanstaande echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert zich zodanige akte van bekendheid te verschaffen, kan die akte, met verlof van de rechtbank, op verzoekschrift verleend, het openbaar ministerie gehoord, vervangen worden door een beëdigde verklaring van de aanstaande echtgenoot zelf. Deze verklaring wordt in de akte van huwelijk vermeld. » Artikel 46 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Wanneer er geen registers hebben bestaan of de registers verloren zijn, wordt het bewijs daarvan toegelaten zowel door bescheiden als door getuigen, en in die gevallen kunnen het huwelijk, de geboorte en het overlijden bewezen worden zowel door registers en papieren, afkomstig van de overleden ouders, als door getuigen. » Artikel 19, eerste lid, eerste zin, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bepaalt : « Om de naturalisatie te kunnen aanvragen moet de belanghebbende volle achttien jaar oud zijn en sedert ten minste vijf jaar zijn hoofdverblijf in België hebben gevestigd; ».

Artikel 21, § 1, derde lid, van hetzelfde Wetboek bepaalt : « De Koning bepaalt op voordracht van de Minister van Justitie welke akten en stavingsstukken bij het verzoek moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 19. De verzoeker kan alle bijkomende documenten, die hij nuttig acht ter staving ervan, bij zijn verzoek voegen. » Artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 13 december 1995 « tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit » bepaalt : « De volgende akten en stavingsstukken dienen bij het verzoek gevoegd te worden om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 19 van hetzelfde Wetboek : 1° akte van geboorte van de aanvrager, een stuk waarvoor, naargelang het geval, de formaliteiten van zegelrecht, legalisatie en vertaling dienen te worden vervuld;».

B.2. In de prejudiciële vraag zijn twee gedachten vervat, te weten, enerzijds, dat een vreemdeling die de Belgische nationaliteit wenst te verkrijgen door naturalisatie en die zich in de onmogelijkheid bevindt zich een geboorteakte te laten uitreiken, niet de mogelijkheid wordt geboden die akte te laten vervangen door een akte van bekendheid en, anderzijds, dat zulks volgt uit de artikelen 70, 71 en 72bis van het Burgerlijk Wetboek.

B.3. In de veronderstelling dat, zoals de prejudiciële vraag aangeeft, een vreemdeling die de Belgische nationaliteit wenst te verkrijgen door naturalisatie en die zich geen geboorteakte kan laten uitreiken, niet de mogelijkheid zou hebben die akte te laten vervangen door een akte van bekendheid, stelt het Hof vast dat zulks in geen geval kan volgen uit de artikelen 70, 71 en 72bis van het Burgerlijk Wetboek.

Het probleem dat aanleiding geeft tot de prejudiciële vraag heeft immers betrekking op een naturalisatie en niet op een huwelijk.

B.4. Het staat aan de verwijzende rechter de draagwijdte van artikel 46 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de draagwijdte en de wettigheid van de uit het koninklijk besluit van 13 december 1995 voortvloeiende beperkingen te beoordelen.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 maart 1999.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, L. De Grève.

^