Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 13 februari 2001

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 30 oktober 2000 in zake F. Cambie tegen de Franse Gemeenschap en de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbit « Artikel 9, 3°, [lees : artikel 9, § 1] van de wet van 3 juli 1967 bepaalt : ` Indien het ong(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021087
pub.
13/02/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 30 oktober 2000 in zake F. Cambie tegen de Franse Gemeenschap en de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 november 2000, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Artikel 9, 3°, [lees : artikel 9, § 1] van de wet van 3 juli 1967 bepaalt : ` Indien het ongeval of de beroepsziekte het overlijden van de getroffene tot gevolg heeft gehad, hebben recht op een tijdelijke rente voor ieder kind gelijk aan 15 pct. van de in artikel 4 bepaalde bezoldiging zonder dat het totaal 45 pct. van die bezoldiging mag overschrijden, de kinderen, halve wezen, indien zij : 1° wettige kinderen zijn, geboren of verwekt vóór het overlijden van de getroffene, 2° wettige kinderen zijn, geboren uit een vorig huwelijk van de overlevende echtgenoot, 3° natuurlijke kinderen zijn, door de getroffene of zijn echtgenoot vóór zijn overlijden erkend '.

Is dat artikel strijdig met artikel 6 en/of 6bis van de Grondwet in zoverre het slechts een recht op een rente toekent aan de natuurlijke kinderen voor zover zij vóór het overlijden van de getroffene of zijn echtgenoot werden erkend en het bijgevolg een onderscheid instelt tussen het vóór het overlijden erkend natuurlijk kind en het vóór het overlijden niet erkend natuurlijk kind ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2071 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij beslissing van 5 december 2000 in zake H. Hoogstraten, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 13 december 2000, heeft de Commissie van beroep van het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 5, § 6, 2°, van de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet waar het als voorwaarde om eerherstel te kunnen genieten het verloop van een termijn van vijf jaar instelt sedert de datum van de definitieve beslissing waarbij de laatste tuchtstraf werd uitgesproken, indien de tuchtstraf waarvoor eerherstel wordt gevraagd feiten betreft die op het ogenblik van de aanvraag tot eerherstel niet meer op wettige wijze tuchtrechtelijk kunnen worden bestraft ? 2. Luidt het antwoord op de eerste vraag verschillend indien de tuchtstraf die voorwerp is van een verzoek om eerherstel feiten betreft waarop een deontologische norm werd toegepast die ook op het ogenblik van de toepassing ervan met de Europese regelgeving onbestaanbaar was ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2093 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 5 december 2000 in zake E. Ramant tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 december 2000, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 8 van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, inzonderheid het laatste lid ervan dat voorschrijft dat de Koning bepaalt in welke mate en onder welke voorwaarden een vergoeding kan worden verleend in geval van toepassing van de maatregelen bedoeld onder 3° en 4° van die wetsbepaling, aldus geïnterpreteerd dat het de Koning machtigt, wanneer Hij in een vergoeding voorziet, te bepalen dat deze door een administratief expert of expertencollege wordt vastgesteld zonder mogelijkheid tot tegenspraak en tot verder beroep, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 144 en 145 van de Grondwet en de artikelen 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en 14.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat het een bepaalde categorie van burgers jurisdictionele waarborg ontzegt die wel aan andere burgers geboden wordt ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2101 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^