Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 30 maart 2002

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arresten nrs. 101.931 en 102.634 van 18 december 2001 en 18 januari 2002 in zake P. Trogu en G. Lienaux tegen de Belgische Staat, waarvan de e « Schendt artikel 54bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uito(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021137
pub.
30/03/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arresten nrs. 101.931 en 102.634 van 18 december 2001 en 18 januari 2002 in zake P. Trogu en G. Lienaux tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 16 en 25 januari 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 54bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, ingevoegd bij de wet van 20 december 1974 en gewijzigd bij de wetten van 26 december 1985 en 22 februari 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet afzonderlijk genomen en/of in samenhang met de artikelen 12 en 23, derde lid, 1°, van de Grondwet en artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in zoverre de personen die niet voldoen aan de in artikel 21quater gestelde bekwaamheidseisen, ingevolge het voormelde artikel 54bis, teneinde hun werkzaamheid onder dezelfde voorwaarden als de beoefenaars van de verpleegkunde te mogen blijven verrichten, drie jaar nuttige ervaring moeten hebben op de datum van 1 september 1990 zonder dat rekening wordt gehouden met nuttige ervaring opgedaan tot aan de inwerkingtreding van de wet van 22 februari 1994, zelfs tot aan de uiterste datum waarop zij zich bij de bevoegde geneeskundige commissie bekend moeten maken (1 april 1996), zelfs tot aan de datum waarop de bevoegde geneeskundige commissie hun verklaring onderzoekt, terwijl de wetgever in de wet van 22 februari 1994 de Koning heeft gemachtigd om zonder beperking in de tijd de termijn waarbinnen en de wijze waarop de personen die zich bij de geneeskundige commissie bekend maken, te bepalen en de termijn waarbinnen de genoemde geneeskundige commissie zich over de ingediende verklaringen moest uitspreken, niet heeft begrensd ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2316 en 2335 van de rol van het Hof en werden samengevoegd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^