Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 07 juni 2002

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest nr. 104.652 van 13 maart 2002 in zake N. Creemers en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbi « Schendt artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001 de artikelen 10 en 11 van de Grondwe(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021234
pub.
07/06/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij arrest nr.104.652 van 13 maart 2002 in zake N. Creemers en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 maart 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat die bepaling eraan in de weg staat dat de Raad van State nog uitspraak doet over de vordering tot schorsing die de verzoekers hebben ingesteld tegen bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 die door de wetgever zijn bekrachtigd ? » b. Bij arrest nr.104.653 van 13 maart 2002 in zake E. Dhont en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 maart 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001 artikel 26 van het BUPO-verdrag en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 144 en 145 van de Grondwet en met de artikelen 14, § 1, en 17, §§ 1 en 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, doordat hij aan bepaalde categorieën van politieambtenaren een essentieel jurisdictioneel beroep en dito rechtsbescherming ontneemt ? » c. Bij arrest nr.104.651 van 13 maart 2002 in zake J. Berckmans en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 maart 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat die bepaling eraan in de weg staat dat de Raad van State nog uitspraak doet over de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging die de verzoekers hebben ingesteld tegen bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 die door de wetgever zijn bekrachtigd ? » d. Bij arresten nrs.104.649 en 104.650 van 13 maart 2002 in zake G. Colin en P. Lambert tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 18 maart 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houdt artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001, waarbij besloten wordt tot bekrachtiging van deel XII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, een schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat die bepaling ertoe zou strekken en tot gevolg zou hebben dat verzoeker de mogelijkheid verliest om de geldigheid van dat deel XII nog langer te betwisten voor de rechtscolleges, met inbegrip van de Raad van State, terwijl nog zowat dertig beroepen tot nietigverklaring en/of vorderingen tot schorsing van die bepalingen van dat deel XII bij dat rechtscollege aanhangig zijn ? » e. Bij arrest nr.104.648 van 13 maart 2002 in zake de v.z.w.

Syndicaat van de Belgische politie en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 maart 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houdt artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001 een schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in onderlinge samenhang met de artikelen 13 en 146 van de Grondwet, alsook met de algemene principes van het eerlijk proces, de rechtszekerheid en het gewettigde vertrouwen van de bestuurden in de overheid, doordat die bepaling ertoe zou strekken en/of tot gevolg zou hebben dat aan lopende juridisdictionele procedures een beslissende wending wordt gegeven ten gunste van de openbare macht en ten nadele van de bestuurden ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2385, 2386, 2387, 2388, 2389 en 2390 van de rol van het Hof en werden samengevoegd.

De griffier, L. Potoms.

^