Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 22 juni 2002

Arrest nr. 95/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer 2394 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging en de vordering tot gedeeltelijke schorsing van de artikelen 1, 18, 19, 22 en 65 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021249
pub.
22/06/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Arrest nr. 95/2002 van 5 juni 2002 Rolnummer 2394 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging en de vordering tot gedeeltelijke schorsing van de artikelen 1, 18, 19, 22 en 65 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting, ingesteld door M.V. en L.B. Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers L. François en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en van de vordering Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 maart 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 maart 2002, hebben M.V. en L.B., samen wonende te 1330 Rixensart, avenue du Rond Point 7, beroep tot gedeeltelijke vernietiging en een vordering tot gedeeltelijke schorsing ingesteld van de artikelen 1, 18, 19, 22 en 65 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 september 2001).

II. De rechtspleging Bij beschikking van 20 maart 2002 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Op 27 maart 2002 hebben de rechters-verslaggevers L. François en M. Bossuyt, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing ingesteld door M.V. en L.B. klaarblijkelijk onontvankelijk zijn.

Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de verzoekende partijen kennisgegeven bij op 28 maart 2002 ter post aangetekende brief.

De verzoekende partijen hebben een memorie met verantwoording ingediend bij op 6 april 2002 ter post aangetekende brief.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Conclusies van de rechters-verslaggevers A.1. In hun conclusies hebben de rechters-verslaggevers doen opmerken dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht, met toepassing van artikel 71 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt beslist het beroep tot vernietiging (en de vordering tot schorsing) klaarblijkelijk onontvankelijk te verklaren.

Zij hebben gesteld dat de middelen niet leken te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989.

Memorie met verantwoording van de verzoekende partijen A.2. De verzoekers hebben een memorie met verantwoording ingediend, waarvan het eerste deel « verduidelijkingen » (eerste pagina) bevat, die beperkt zijn tot een weergave van uittreksels uit het verzoekschrift en van verwijzingen naar de paginering en de nummering ervan, en waarvan het tweede deel een eigenlijke memorie met verantwoording, met tal van herhalingen, vormt. De verzoekers pogen daarin de categorieèn van personen die zij wensen te vergelijken, aan te geven. - B - B.1. De verzoekers vorderen de gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 1, 18, 19, 22 en 65 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting, wegens schending van de artikelen 10, 11, 170, 171, 172 en 174 van de Grondwet en verscheidene internationaalrechtelijke bepalingen, in samenhang gelezen met de artikelen 34, 77, 78 en 167 van de Grondwet. Tevens wordt de schorsing van die bepalingen gevorderd.

De aangevochten bepalingen stellen : «

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. » «

Art. 18.Het opschrift van Titel II, Hoofdstuk II, Afdeling VII, van hetzelfde Wetboek [het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992] wordt vervangen als volgt : ' Afdeling VII. - Gemeenschappelijke aanslag voor echtgenoten en wettelijke samenwonenden. '. » «

Art. 19.A. Artikel 126 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : '

Art. 126.§ 1. Ongeacht het huwelijksvermogensstelsel, worden de andere inkomsten dan beroepsinkomsten van echtgenoten samengevoegd met de beroepsinkomsten van de echtgenoot die het meest zulke inkomsten heeft. § 2. De aanslag wordt op naam van beide echtgenoten gevestigd. § 3. Voor het jaar van ontbinding van het huwelijk of de wettelijke samenwoning door overlijden, kan de overlevende echtgenoot, in afwijking van artikel 128, eerste lid, 3°, kiezen voor een aanslag gevestigd overeenkomstig de bepalingen van § 1. In dat geval wordt de aanslag gevestigd op naam van de overlevende en de overleden echtgenoot, vertegenwoordigd door de nalatenschap.

Wanneer beide echtgenoten zijn overleden, kan de keuze bedoeld in het eerste lid, worden gemaakt door de erfgenamen of de algemene legatarissen of begiftigden. De aanslag wordt in dat geval gevestigd op naam van de beide overleden echtgenoten, vertegenwoordigd door de nalatenschap. § 4. Inkomsten van kinderen worden bij de inkomsten van hun ouders gevoegd zolang de ouders het wettelijk genot daarvan hebben. '.

B. In hetzelfde artikel worden de §§ 1 en 2 vervangen als volgt : ' § 1. In geval van huwelijk of wettelijke samenwoning wordt een gemeenschappelijke aanslag op naam van de beide echtgenoten gevestigd.

Deze gemeenschappelijke aanslag belet niet dat het belastbare inkomen van elke echtgenoot afzonderlijk wordt vastgesteld. § 2. In de volgende gevallen is § 1 niet van toepassing : 1° voor het jaar van het huwelijk of de verklaring van wettelijke samenwoning;2° vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt;3° voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de beèindiging van de wettelijke samenwoning;4° wanneer een echtgenoot beroepsinkomsten heeft van meer dan 6 700 EUR die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten. Voor het jaar waarin de wettelijk samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, blijft § 1 echter van toepassing tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens hetzelfde jaar is afgelegd.

In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, worden de twee aanslagen op naam van beide echtgenoten ingekohierd. '.

C. In § 3, eerste lid, van hetzelfde artikel vervallen de woorden ' , in afwijking van artikel 128, eerste lid, 3°, '. » «

Art. 22.Artikel 130 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt vervangen als volgt : A. '

Art. 130.De belasting wordt bepaald op : 25 pct. voor de inkomensschijf van 0,01 EUR tot 5 705,00 EUR; 30 pct. voor de schijf van 5 705,00 EUR tot 7 565,00 EUR; 40 pct. voor de schijf van 7 565,00 EUR tot 10 785,00 EUR; 45 pct. voor de schijf van 10 785,00 EUR tot 24 800,00 EUR; 50 pct. voor de schijf van 24 800,00 EUR tot 37 185,00 EUR; 52 pct. voor de schijf boven 37 185,00 EUR. ' B. '

Art. 130.De belasting wordt bepaald op : 25 pct. voor de inkomensschijf van 0,01 EUR tot 5 705,00 EUR; 30 pct. voor de schijf van 5 705,00 EUR tot 8 120,00 EUR; 40 pct. voor de schijf van 8 120,00 EUR tot 12 120,00 EUR; 45 pct. voor de schijf van 12 120,00 EUR tot 24 800,00 EUR; 50 pct. voor de schijf boven 24 800,00 EUR. ' C. '

Art. 130.De belasting wordt bepaald op : 25 pct. voor de inkomensschijf van 0,01 EUR tot 5 705,00 EUR; 30 pct. voor de schijf van 5 705,00 EUR tot 8 120,00 EUR; 40 pct. voor de schijf van 8 120,00 EUR tot 13 530,00 EUR; 45 pct. voor de schijf van 13 530,00 EUR tot 24 800,00 EUR; 50 pct. voor de schijf boven 24 800,00 EUR. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt het belastingtarief toegepast op het belastbare inkomen van elke belastingplichtige. '. » «

Art. 65.De artikelen 6, 8, 9, 11, A, 12, A, 14, 17, 19, A, 25, A, 28, 29, 31, 1°, 47, 51, 1°, 53, en 57, A, treden in werking vanaf aanslagjaar 2002.

Artikel 62 is van toepassing voor het aanslagjaar 2002.

De artikelen 7, A, 22, A, 25, B, 26, A, 30, 31, 2°, 49, A, 50, 51, 2° en 3°, 52, 54, 55, 58, 61 en 63 treden in werking vanaf aanslagjaar 2003.

De artikelen 7, B, 22, B, 23, A, 33, A, en 49, B, treden in werking vanaf aanslagjaar 2004.

De artikelen 2 tot 5, 10, 11, B, 12, B, 13, 15, 16, 18, 19, B en C, 20, 21, 22, C, 23, B, 24, 25, C, 26, B, 27, 32, 33, B, 34 tot 46, 48, 49, C en D, 56, 57, B, 59, 60 en 64 treden in werking vanaf aanslagjaar 2005. » B.2. Uit artikel 21 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof volgt dat een vordering tot schorsing slechts kan worden ingesteld samen met het beroep tot vernietiging of nadat een dergelijk beroep is ingesteld. De vordering tot schorsing is bijgevolg ondergeschikt aan het beroep tot vernietiging. Het Hof kan slechts, zij het op beperkte wijze, op de middelen van de vordering ingaan nadat het de ontvankelijkheid van het beroep heeft onderzocht.

B.3. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

B.4. Het Hof stelt vast dat de grieven van het verzoekschrift op onsamenhangende wijze zijn uitgedrukt, waarbij de aangevochten bepalingen en onduidelijke overwegingen of overwegingen die niets te maken hebben met wat vereist is in de uiteenzetting van een middel dat beantwoordt aan de vereisten van het voormelde artikel 6, door elkaar worden aangehaald.

Het verzoekschrift geeft op dubbelzinnige wijze de aangevochten bepalingen aan, doordat het dispositief ervan « de artikelen 1, 18, 19, 22 » beoogt « in zoverre zij de wettelijke bepalingen invoegen BEHALVE 19, B, § 1, 4° die slechts de 3de opzettelijke handeling van de Regering is, onder het mom van haar parlementaire onschendbaarheid, zoals wordt gepreciseerd in de memorie van toelichting van 21, L 28/12/90 » (p. 10 van het verzoekschrift), terwijl de uiteenzettingen die voorafgaan (pp. 4 en 5) onder de punten 6.1.2 en 6.1.3 de weergave zijn van de uittreksels van een artikel 19 waarvan de versies zowel van elkaar verschillen als van de versie die in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Het verzoekschrift geeft niet precies de categorieèn van personen aan wier situatie door het Hof zou moeten worden vergeleken, noch hoe de aangevochten wet de aangevoerde bepalingen ten aanzien van de ene of de andere van die categorieèn zou schenden; het onderwerp van de grief zelf kan niet met zekerheid worden gedefinieerd.

In hun memorie met verantwoording doen de verzoekers weliswaar pogingen om de categorieèn van personen die zij wensen te vergelijken, aan te geven. Toch maken de gebruikte bewoordingen het niet mogelijk die categorieèn met zekerheid te identificeren, noch met de vereiste nauwkeurigheid en zonder risico van een vergissing het onderwerp van de grieven te onderscheiden.

Het is het Hof evenwel niet toegestaan een wet te censureren op basis van grieven die op dusdanige wijze zijn gesteld dat het Hof zich niet kan vergewissen van de betekenis ervan. Het toelaten van zulke onduidelijke verzoekschriften zou bovendien ertoe leiden dat het tegensprekelijke karakter van de rechtspleging in het gedrang wordt gebracht, nu de partij die opkomt voor de verdediging van de in het geding zijnde wetsbepalingen niet in de gelegenheid is gesteld een dienstig verweer te voeren.

B.5. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk is.

Bijgevolg dient ook de vordering tot schorsing te worden verworpen.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 juni 2002.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^