Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 17 december 2002

Arrest nr. 172/2002 van 27 november 2002 Rolnummer 2370 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom, ingesteld door C. Van Cauter en M. Neufcoeur. Het Arbitragehof samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, R. Henneuse, L.(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021472
pub.
17/12/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 172/2002 van 27 november 2002 Rolnummer 2370 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom, ingesteld door C. Van Cauter en M. Neufcoeur.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, R. Henneuse, L. Lavrysen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 februari 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 februari 2002, hebben C. Van Cauter, wonende te 9255 Buggenhout, Beukenstraat 80, en M. Neufcoeur, wonende te 6940 Barvaux, Route de Marche 40, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 augustus 2001).

II. De rechtspleging Bij beschikking van 20 februari 2002 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 15 maart 2002 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 maart 2002.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 30 april 2002 ter post aangetekende brief.

Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 22 mei 2002 ter post aangetekende brief.

De verzoekende partijen hebben een memorie van antwoord ingediend bij op 17 juni 2002 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 27 juni 2002 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 19 februari 2003.

Bij beschikking van 25 september 2002 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 16 oktober 2002.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 27 september 2002 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2002 : - zijn verschenen : . Mr. G. Cool loco Mr. B. Mergits, advocaten bij de balie te Antwerpen, voor de verzoekende partijen; . Mr. J. Meyers, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers E. Derycke en R. Henneuse verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen A.1.1. De verzoekende partijen zijn statutaire personeelsleden van Belgacom. Bovendien zijn zij algemeen sectorverantwoordelijken van de « Belangengroep Telecom van het A.C.V. - Transport en Communicatie », een representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 30, § 5, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, en vrijgestelde vakbondsafgevaardigden van Belgacom.

De bestreden wet machtigt de Koning het juridisch statuut van Belgacom te wijzigen en, vervolgens, de situatie van het personeel op individueel gebied, op het gebied van de sociale zekerheid en ten slotte op het gebied van de collectieve arbeidsverhoudingen aan dat nieuwe statuut aan te passen. Bovendien kan de wet, die de Koning de mogelijkheid biedt de onderneming te privatiseren, voor de verzoekende partijen ernstige gevolgen hebben, omdat een einde kan worden gemaakt aan hun betrekking van statutair ambtenaar van een overheidsbedrijf en zij ertoe zouden kunnen worden gedwongen zich in te passen in de collectieve arbeidsverhoudingen binnen de privé-sector, die totaal verschillen van de verhoudingen waarin zij betrokken zijn.

Uit die verschillende overwegingen blijkt het belang van de verzoekende partijen om in rechte te treden.

A.1.2. De Ministerraad betoogt dat het verzoekschrift onontvankelijk is doordat de verzoekende partijen geen rechtstreeks belang hebben en doordat de bestreden norm geen ongunstige weerslag op hun situatie heeft. Vermits de bestreden wet louter een machtigingswet is, heeft zij geen enkele uitwerking zonder het voorafgaande optreden van de Koning.

Het is juist dat de verzoekende partijen als grief tegen de wet aanvoeren dat aan de Koning bevoegdheden worden overgedragen die artikel 23 van de Grondwet aan de wetgever zou hebben voorbehouden.

Volgens de rechtspraak van het Hof verbiedt niets evenwel een dergelijke bevoegdheidsoverdracht voorzover de wetgever zelf de perken ervan omschrijft, wat hij te dezen heeft gedaan zoals hierna zal worden aangetoond.

Ten aanzien van het enige middel Standpunt van de verzoekende partijen A.2.1. Een enig middel is afgeleid uit de schending door de bestreden wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet.

Immers, de bestreden wet verleent de Koning de absolute bevoegdheid de maatregelen te nemen die ertoe strekken Belgacom te privatiseren en de regels betreffende het arbeidsrecht, de socialezekerheidsregeling en de collectieve arbeidsverhoudingen die op het personeel ervan van toepassing zijn, te wijzigen en vast te leggen, terwijl het vastleggen van die regels voor het geheel van de burgers op basis van de aangehaalde grondwetsartikelen aan de wetgever is voorbehouden.

A.2.2. Artikel 23 van de Grondwet behoudt aan de wetgever het recht voor om, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten die aan iedere burger worden gewaarborgd, te verzekeren en om de voorwaarden voor de uitoefening ervan te bepalen.

In artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 verleent de wetgever de Koning, op een absolute wijze en zonder de beperkingen of de grondbeginselen ervan vast te leggen, bevoegdheden die zonder enige twijfel door artikel 23, derde lid, 1° en 2°, van de Grondwet aan de wetgever zijn voorbehouden. Die bevoegdheidsoverdracht vormt een schending van het voormelde artikel 23, waardoor een discriminatie ontstaat tussen de personeelsleden van Belgacom en die van de andere overheidsbedrijven.

Het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel is in het bijzonder geschonden, in zoverre de bestreden wet een discriminatie in het leven roept tussen Belgacom en alle andere autonome overheidsbedrijven die aan de wet van 21 maart 1991 zijn onderworpen. Die wet bepaalt op zeer nauwkeurige wijze welke regels binnen elk autonoom overheidsbedrijf op het vlak van de individuele en collectieve arbeidsverhoudingen moeten worden nageleefd.

De verzoekende partijen zijn dan ook van oordeel dat de bestreden bepalingen een schending inhouden van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet. De parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen laat volgens hen geen andere conclusie toe.

Standpunt van de Ministerraad A.3.1. De situatie van Belgacom en van haar personeel is tegenwoordig zeer verschillend van de situatie van de andere autonome overheidsbedrijven : de markten die voor haar van belang zijn, zijn met name alle voor de mededinging opengesteld. Hieruit volgt dat de alliantie of de fusie van Belgacom met een andere vennootschap op korte termijn onontbeerlijk is. Het verschil in behandeling dat uit de bestreden wet voortvloeit ten aanzien van de andere autonome overheidsbedrijven, is verantwoord. Het juridisch statuut van Belgacom moet dus gewijzigd worden in het kader van een welbepaald strategisch alliantieplan. De onderhandelingen over en het afsluiten van een dergelijke alliantie, in een zeer dynamische markt, zullen evenwel niet te verenigen zijn met het tijdsverloop en de onzekerheid waarmee de totstandkoming van een wet gepaard gaat. Vandaar de noodzaak van de aan de Koning toegekende machtiging.

A.3.2. Die machtiging is echter niet in strijd met artikel 23 van de Grondwet : het doel ervan is in artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 uitdrukkelijk beperkt tot « de verwezenlijking van een fusie of samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 2 », wat, volgens de memorie van toelichting, elke verrichting van het financiële type zoals een Initial Public Offering (IPO) uitsluit. Zo ook wordt de machtiging in hetzelfde artikel 3 omschreven en beperkt tot « de individuele arbeidsverhoudingen [...] tussen Belgacom en haar personeelsleden », tot « de maatschappelijke zekerheid der arbeiders » voor hetzelfde personeel en tot « de collectieve arbeidsverhoudingen bij Belgacom ».

Het oogmerk van de bevoegdheidsoverdracht wordt eveneens aangegeven want luidens artikel 3, 2°, van de wet van 10 augustus 2001 is het de bedoeling « dat de continuïteit van de rechten van deze personeelsleden wordt gewaarborgd inzonderheid inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen ». Op het vlak van de sociale zekerheid kan de Koning enkel de toepassing van de wetten ter zake regelen. In de memorie van toelichting wordt bovendien aangegeven dat « de juridische omvorming van Belgacom niet tot gevolg [mag] hebben de rechten van haar statutaire personeelsleden op het gebied van de sociale zekerheid [...] te verminderen ». Op het vlak van de collectieve arbeidsverhoudingen mag de Koning enkel een overgangsregeling uitwerken tot aan de sociale verkiezingen die in het jaar 2008 worden gehouden.

Zoals het Hof heeft opgemerkt in zijn arrest nr. 138/2001 van 30 oktober 2001, blijkt ten slotte uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 augustus 2001 dat de Regering de bedoeling heeft erover te waken dat de bestreden bevoegdheidsoverdrachten in een dialoog met de vakbonden worden toegepast.

Hieruit volgt dat het in het geding zijnde verschil in behandeling op een objectief criterium berust en redelijk verantwoord is. De bestreden bepalingen schenden niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet. - B - B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom.

B.2. Artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende Belgacom luidt : « Om de verwezenlijking van een fusie of samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 2 mogelijk te maken, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle nuttige maatregelen nemen teneinde : [...] 2° de individuele arbeidsverhoudingen te regelen tussen Belgacom en haar personeelsleden die vóór de in het 1° bedoelde omzetting arbeidsprestaties leveren onder het gezag van Belgacom krachtens het personeelsstatuut vastgesteld in uitvoering van de artikelen 34 en 35 van voornoemde wet van 21 maart 1991, op zodanige wijze dat de continuïteit van de rechten van deze personeelsleden wordt gewaarborgd inzonderheid inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen;3° de toepassing te regelen van de wetten inzake de maatschappelijk[e] zekerheid der arbeiders op de personeelsleden bedoeld in het 2°;4° een overgangsregeling uit te werken op het gebied van de collectieve arbeidsverhoudingen bij Belgacom tot aan de sociale verkiezingen die in het jaar 2008 worden gehouden.» B.3. De verzoekende partijen zijn statutaire personeelsleden van Belgacom, algemeen sectorverantwoordelijken van de « Belangengroep Telecom van het A.C.V. - Transport en Communicatie » en vrijgestelde vakbondsafgevaardigden van Belgacom. Zij doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging van artikel 3, 2°, 3° en 4°, van de wet van 10 augustus 2001 te vorderen.

B.4.1. Volgens het enige middel, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 23, van de Grondwet, zou het bestreden artikel de Koning ertoe machtigen ten aanzien van de personeelsleden van Belgacom afbreuk te doen aan het legaliteitsbeginsel bij het vaststellen van de arbeidsrechtelijke regels, van het socialezekerheidsstelsel en van de collectieve arbeidsverhoudingen die op het personeel van Belgacom van toepassing zijn, terwijl het vaststellen van die regels in die aangelegenheden, voor het geheel van de burgers, op grond van de aangevoerde grondwettelijke bepalingen aan de wetgever is voorbehouden.

B.4.2. Volgens de parlementaire voorbereiding van het bestreden artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 « is het belangrijk om het behoud van de rechten van het personeel van Belgacom te garanderen.

Daartoe moeten koninklijke besluiten worden uitgevaardigd waarvan de inhoud voorafgaandelijk met de vakbonden zal worden onderhandeld. Eens voorliggend ontwerp is goedgekeurd, zal het management met de vakbonden een kader vastleggen dat als conditio sine qua non in alle scenario's van samenwerking zal worden gehanteerd » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-825/3, p. 4).

Voor de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat heeft de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties herhaald « dat de rechten van het personeel voor 100 % gevrijwaard zijn, daar de continuïteit ervan in dit ontwerp is vastgelegd. De nodige uitvoeringsbesluiten zullen in samenwerking met de vakbonden worden opgesteld ». Hij voegde daaraan toe dat « op een bepaalde aanbeveling [van de Raad van State] niet is ingegaan om een bepaalde flexibiliteit in de onderhandelingen met de vakbonden te kunnen behouden » (ibid., p. 10). Het Hof merkt hieromtrent evenwel op dat in de memorie van toelichting wordt verduidelijkt dat « de Koning [...] voor [de werknemers van Belgacom] een stelsel sui generis [zou] moeten kunnen inrichten dat het statuut van publiek recht vervangt maar er toch op afgestemd is, en dat de continuïteit van hun rechten waarborgt inzonderheid op het gebied van vastheid van betrekking, geldelijk statuut en pensioenen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, Doc. 50 1317/001, p. 4).

B.4.3. Hieruit volgt dat, gelet op de door de wetgever aangevoerde algemene doelstelling, namelijk de verwezenlijking van een strategische operatie betreffende Belgacom mogelijk te maken gelet op « het algemeen economisch klimaat [dat] mogelijkheden [opent] tot het aangaan van allianties onder gunstige voorwaarden » (ibid.), hij in die omstandigheden aan de Koning de bevoegdheid kon opdragen maatregelen te nemen om, voor de werknemers van Belgacom, de individuele en collectieve arbeidsverhoudingen te regelen, alsmede de regels uit te werken die op hen inzake de sociale zekerheid van toepassing zullen zijn.

De bestreden maatregel is niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 23, van de Grondwet, aangezien de grenzen van de door de wetgever aan de Koning verleende machtiging werden afgebakend. Het staat aan de gewone of aan de administratieve rechter, naar gelang van het geval, na te gaan of de Koning binnen de grenzen van die machtiging blijft.

B.4.4. Het middel kan niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 27 november 2002.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Arts

^