Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 03 februari 2003

Arrest nr. 8/2003 van 22 januari 2003 Rolnummer 2338 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 mei 2001 tot wijziging van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzek Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mar(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200040
pub.
03/02/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 8/2003 van 22 januari 2003 Rolnummer 2338 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 mei 2001 tot wijziging van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering, ingesteld door het College van de Franse Gemeenschapscommissie.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 januari 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 januari 2002, heeft het College van de Franse Gemeenschapscommissie, met zetel te 1000 Brussel, Regentlaan 21-23, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 18 mei 2001 tot wijziging van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 2001).

II. De rechtspleging Bij beschikking van 29 januari 2002 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 6 maart 2002 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 april 2002.

De Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 22 april 2002 ter post aangetekende brief.

Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 6 juni 2002 ter post aangetekende brief.

De verzoekende partij heeft een memorie van antwoord ingediend bij op 4 juli 2002 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 27 juni 2002 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 28 januari 2003.

Bij beschikking van 22 oktober 2002 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 13 november 2002.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 24 oktober 2002 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 13 november 2002 : - zijn verschenen : . Mr. N. Van Laer, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partij; . Mr. P. Van Orshoven, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Vlaamse Regering; - hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Standpunt van het College van de Franse Gemeenschapscommissie A.1. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie leidt een enig middel af uit de schending van de artikelen 127 en 128 van de Grondwet en van artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 2° en 12°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Het stelt dat het bestreden decreet, hoewel het het decreet van 30 maart 1999, dat de tenlasteneming door een verzekeringskas van de niet-medische hulp- en dienstverlening regelt ten gunste van de personen die een solidaire bijdrage hebben betaald, heeft gewijzigd, toch het bij dat decreet ingevoerde algemene verzekeringsmechanisme behoudt. Het is van oordeel dat het bestreden decreet aldus bepalingen vastlegt die onder het verzekeringsrecht vallen, en bijgevolg de voormelde bepalingen schendt.

A.2. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie is van oordeel dat het door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 30 maart 1999 ingevoerde mechanisme duidelijk een verzekeringsmechanisme is, dat krachtens artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 onder de federale bevoegdheid valt. Het stelt dat het bestreden decreet van 18 mei 2001 met name de voorwaarden wijzigt waaronder de betrokken personen voor de verzekering in aanmerking zullen komen, de voorwaarden voor de tenlasteneming, de procedureregels, de reglementering die van toepassing is op het Vlaamse Zorgfonds en op de zorgkassen, dat het aldus duidelijk niet alleen de regels inzake het verzekeringsrecht wijzigt, maar eveneens de reglementering die van toepassing is op de instellingen die belast zijn met een opdracht inzake verzekeringen, en dat het dan ook volkomen in strijd is met de in het middel aangehaalde bepalingen.

Standpunt van de Vlaamse Regering A.3. De Vlaamse Regering brengt in herinnering dat het Hof bij arrest nr. 33/2001 van 13 maart 2001 een beroep dat door de Franse Gemeenschapsregering was ingesteld tegen het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering nagenoeg integraal heeft verworpen. Zij is van oordeel dat de verzoekende partij met huidig beroep probeert dat arrest op de helling te zetten. Zij leidt daaruit af dat het beroep tot vernietiging in werkelijkheid is gericht tegen het oorspronkelijke decreet van 30 mei 1999 en dat het dan ook ratione temporis onontvankelijk is.

A.4. De Vlaamse Regering is overigens van oordeel dat het verzoekschrift niet duidelijk aangeeft welke bepalingen van het bestreden decreet de in het middel aangevoerde bevoegdheidverdelende regels zouden schenden, noch in welk opzicht ze zouden zijn geschonden.

A.5. In ondergeschikte orde doet de Vlaamse Regering gelden dat het middel feitelijke grondslag mist. Zij stelt dat het in artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 verankerde bevoegdheidsvoorbehoud voor de federale wetgever enkel tot gevolg heeft dat de gemeenschappen en gewesten niet mogen raken aan de federale grondregels die de commerciële verzekeringssector beheersen.

Zij voegt eraan toe dat de verzoekende partij niet aantoont in welk opzicht de twee in het geding zijnde decreten aan die fundamentele regels zouden hebben geraakt, aangezien het feit dat wordt gekozen voor een stelsel van verzekering, bijgevolg voor het toepassen van een verzekeringssysteem, niet hetzelfde is als het verzekeringswezen regelen, dat wil zeggen het uitvaardigen van in abstracto algemeen bindende gedragsvoorschriften die door alle verzekeraars dienen te worden nageleefd.

Memorie van antwoord van het College van de Franse Gemeenschapscommissie A.6. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van zijn beroep beklemtoont het College van de Franse Gemeenschapscommissie dat het onderwerp van zijn beroep het decreet van 18 mei 2001 is en niet het decreet van 30 maart 1999. Het voegt daaraan toe dat volgens de redenering van de Vlaamse Regering elke verzoeker zou dienen te worden verboden een beroep in te stellen tegen een decreet dat een vroeger decreet wijzigt, dat op zijn beurt was aangetast door een schending van de bevoegdheidverdelende regels.

A.7. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie preciseert dat uit zijn verzoekschrift blijkt dat het alle bepalingen van het decreet beoogt.

A.8. Wat de grond van het middel betreft, is het College van de Franse Gemeenschapscommissie van oordeel dat de stelling van de Vlaamse Regering in tegenstelling is met de tekst zelf van artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, die een volle bevoegdheid toekent inzake het verzekeringsrecht en de reglementering en controle op verzekeringsondernemingen en daarmee gelijkgestelde ondernemingen, alsmede met de geest van de hervorming van 1988. Het stelt dat een correcte lezing van de bepaling aantoont dat de omvang van de in het vijfde lid van artikel 6, § 1, VI, vastgelegde federale bevoegdheid grondig verschilt van de in het vierde lid bepaalde federale bevoegdheid, doordat het de federale wetgever de volle bevoegdheid toekent in de aangelegenheden die worden bepaald.

A.9. Het voegt eraan toe dat het evenmin correct is de federale bevoegdheid te beperken tot de wetten van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, aangezien de bijzondere wetgever, telkens wanneer hij het uitgevoerde bevoegdheidsvoorbehoud tot een bepaalde wetgeving wilde beperken, dat uitdrukkelijk heeft vermeld. De talrijke federale wetten betreffende de verzekeringen zijn overigens het bewijs voor het feit dat de federale bevoegdheid inzake verzekeringen de gehele aangelegenheid betreft.

A.10. Het College van de Franse Gemeenschapscommissie herhaalt tot slot dat het bestreden decreet, door wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden waaronder de betrokken personen voor de verzekering in aanmerking zullen kunnen komen, de voorwaarden voor de tenlasteneming, de procedureregels, de reglementering die van toepassing is op het Vlaamse Zorgfonds en op de zorgkassen, duidelijk niet alleen de regels die van toepassing zijn inzake het verzekeringsrecht heeft gewijzigd, maar eveneens de reglementering die van toepassing is op de instellingen die belast zijn met een opdracht inzake verzekeringen. - B - Ten aanzien van het bestreden decreet B.1.1. Het bestreden decreet van 18 mei 2001 wijzigt verscheidene bepalingen van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering. Naar luid van artikel 3 van het decreet van 30 maart 1999, dat niet door het bestreden decreet werd gewijzigd, geeft de door de Vlaamse Gemeenschap ingevoerde zorgverzekering « recht op tenlasteneming door een zorgkas van kosten voor niet-medische hulp- en dienstverlening ».

B.1.2. De wijzigingen houden in hoofdzaak verband met een aantal bepalingen betreffende de toepassingsvoorwaarden van het decreet wat betreft het verblijf van de gebruikers (artikel 6), de voorwaarden met betrekking tot de tenlasteneming (artikelen 7, 8, 11 en 12), de procedure (artikel 9), en het Vlaamse Zorgfonds. Volgens de parlementaire voorbereiding van het decreet beantwoorden die wijzigingen aan de noden van het werkveld en moeten ze het de zorgkassen mogelijk maken zo efficiënt mogelijk te werken (Parl. St. , Vlaams Parlement, 2000-2001, nr. 540/1, p. 2).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2.1. De Vlaamse Regering stelt dat het beroep onontvankelijk zou zijn, doordat het in werkelijkheid zou beogen het arrest nr. 33/2001 van 13 maart 2001 opnieuw in het geding te brengen, waarbij het Hof een beroep tot vernietiging van het decreet van 30 maart 1999 grotendeels heeft verworpen. Aangezien dat decreet in het Belgisch Staatsbl ad van 28 mei 1999 werd bekendgemaakt, zou huidig beroep laattijdig zijn.

B.2.2. In tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering stelt, is het beroep gericht tegen het decreet van 18 mei 2001, dat het decreet van 30 maart 1999 wijzigt.

Aangezien het bestreden decreet werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 2001, is het beroep ratione temporis ontvankelijk.

B.2.3. In de veronderstelling dat het grondwettigheidsgebrek dat het gewijzigde decreet zou aantasten, reeds het initiële decreet aantastte, volgt daar niet uit dat de verzoekende partij het in huidig beroep niet op ontvankelijke wijze zou kunnen aanvoeren : aangezien de grief niet werd onderzocht in het arrest nr. 33/2001, is er geen bezwaar dat hij thans zou worden onderzocht.

Ten aanzien van het enig middel B.3. Het enig middel verwijt het bestreden decreet dat het bepalingen bevat die onder het verzekeringsrecht vallen, met schending van artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

B.4. Naar luid van artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is de federale overheid alleen bevoegd voor : « het financieel beleid en de bescherming van het spaarwezen, met inbegrip van de reglementering en de controle op de kredietinstellingen en andere financiële instellingen en op de verzekeringsmaatschappijen en daarmee gelijkgestelde ondernemingen, de holdings en de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, het hypothecair krediet, het consumptiekrediet, het bank- en verzekeringsrecht, alsmede de oprichting en het beheer van haar openbare kredietinstellingen ».

B.5. De parlementaire voorbereiding van die bepaling geeft aan dat zij past in het kader van de toewijzing aan de gewesten van de « principiële bevoegdheid » inzake het economische beleid, « terwijl de bevoegdheden aan de staat uitdrukkelijk worden toegekend » (Parl. St. , Kamer, B.Z. 1988, nr. 516/1, pp. 7-8). Om die reden achtte de wetgever het « noodzakelijk dat de aangelegenheden die omwille van de vrijwaring van de economische unie en de monetaire eenheid onder de bevoegdheid van de nationale overheid moeten ressorteren, klaar en duidelijk omschreven worden » (ibid. , p. 9). Om dat doel te bereiken heeft de bijzondere wetgever uitdrukkelijk de bevoegdheid inzake de reglementering en de controle op de verzekeringsmaatschappijen en de daarmee gelijkgestelde ondernemingen, alsmede het bank- en verzekeringsrecht voor de federale overheid voorbehouden.

B.6. Uit dat bevoegdheidsvoorbehoud volgt echter niet dat een decreetgever in de uitvoering van de bevoegdheden die de zijne zijn, geen verzekeringsmechanisme zou kunnen invoeren, voor zover hij dat doet met inachtneming van de door de federale wetgever voorgeschreven reglementering.

B.7. Het bestreden decreet wijzigt verscheidene modaliteiten van het verzekeringsmechanisme dat door het decreet van 30 maart 1999 is ingevoerd.

De twee decreten vallen onder de aangelegenheid van de bijstand aan personen die artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de gemeenschappen toekent. De Vlaamse decreetgever heeft in de uitoefening van een bevoegdheid die de zijne is de modaliteiten van het zorgverzekeringsmechanisme ingevoerd en nadien gewijzigd, waarmee hij de tenlasteneming organiseert voor de kosten gedragen door personen met een verminderd zelfzorgvermogen. Die wijzigingen, die in hoofdzaak in B.1.2 zijn samengevat, hebben niet tot voorwerp noch tot doel de federale wetgeving inzake het verzekeringsrecht alsmede inzake de reglementering en controle op de verzekeringsmaatschappijen te wijzigen.

B.8. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 januari 2003.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^