Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 27 april 2009

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 18 maart 2009 in zake de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening tegen Yolanda Flores Lopez, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op « I. Schendt artikel 10, achtste lid, van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de in(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009201862
pub.
27/04/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 18 maart 2009 in zake de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening tegen Yolanda Flores Lopez, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 maart 2009, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « I. Schendt artikel 10, achtste lid, van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat : - enerzijds, dat artikel de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, als instelling bedoeld in artikel 1 van de voormelde wet, ertoe zou verplichten een bepaling in acht te nemen die achterhaald is en volkomen betekenisloos met betrekking tot die instelling; - terwijl alle andere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen die in dezelfde situatie worden geplaatst, de bepalingen van de artikelen 703, eerste lid, en 34 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen aanvoeren (zie het arrest nr. 135/98 van het Arbitragehof van 16 december 1998) met betrekking tot hun recht om in rechte te treden of in rechte te worden vertegenwoordigd ? II. a) Schendt artikel 10, zevende lid, juncto artikel 11 van de wet betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat : - enerzijds, dat artikel de in artikel 1 van de voormelde wet bedoelde instelling ertoe zou verplichten te worden vertegenwoordigd door de in artikel 9 van diezelfde wet bedoelde persoon bij het verrichten van de gerechtelijke handelingen, en met name bij het vervullen van de vormregels bij hoger beroep, met inbegrip van de ondertekening van het verzoekschrift tot hoger beroep; - terwijl, anderzijds, zoals het Arbitragehof in zijn arrest van 17 mei 2000 heeft bevestigd, artikel 1056, 2°, juncto artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat artikel 1031ter [lees : 1034ter ], 6°, van dat Wetboek, dat de verzoeker of zijn advocaat op straffe van nietigheid verplicht het verzoekschrift te ondertekenen, niet van toepassing is op de verzoekschriften tot hoger beroep ? b) Schendt artikel 10, vierde lid, juncto artikel 10, zesde lid, van de wet betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat : - enerzijds, die bepalingen een in artikel 1 van de wet bedoelde instelling ertoe zouden verplichten een verzoekschrift tot hoger beroep te laten ondertekenen door de in artikel 9 van diezelfde wet bedoelde persoon, zelfs wanneer de ondertekening van de verzoekschriften tot hoger beroep in het huishoudelijk reglement van de instelling als handeling van dagelijks beheer is aangemerkt, overeenkomstig artikel 10, vierde lid; - terwijl, anderzijds, zoals het Arbitragehof in zijn arrest van 17 mei 2000 heeft bevestigd, artikel 1056, 2°, juncto artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat artikel 1034ter, 6°, van dat Wetboek, dat de verzoeker of zijn advocaat op straffe van nietigheid verplicht het verzoekschrift te ondertekenen, niet van toepassing is op de verzoekschriften tot hoger beroep ? c) Schenden de artikelen 10, achtste lid, en 11 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien zij in die zin dienen te worden geïnterpreteerd dat : - enerzijds, die artikelen 10, achtste lid, en 11 een in artikel 1 van de wet bedoelde instelling ertoe zouden verplichten een verzoekschrift tot hoger beroep te laten ondertekenen, hetzij door de in artikel 10, eerste lid, van diezelfde wet bedoelde persoon, hetzij door de adjunct van de in dat artikel bedoelde persoon, hetzij, bij ontstentenis van de adjunct, door een personeelslid van de instelling dat door het beheerscomité wordt aangewezen, zoals in artikel 11, tweede lid, is bepaald; - terwijl, anderzijds, zoals het Arbitragehof in zijn arrest van 17 mei 2000 heeft bevestigd, artikel 1056, 2°, juncto artikel 1057 van het Gerechtelijk Wetboek in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat artikel 1034ter, 6°, van dat Wetboek, dat de verzoeker of zijn advocaat op straffe van nietigheid verplicht het verzoekschrift te ondertekenen, niet van toepassing is op de verzoekschriften tot hoger beroep ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 4669 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^