Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 25 maart 1998

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 februari 1998 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 februari 1 Die zaak is ingeschreven onder nummer 1299 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.

bron
arbitragehof
numac
1998021127
pub.
25/03/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 februari 1998 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 februari 1998, heeft de c.v.b.a. Security Guardian's Institute, met maatschappelijke zetel te 1300 Waver, chaussée de Namur 123, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2, 1°, van de wet van 18 juli 1997 tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective en de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 augustus 1997), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1299 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 23 februari 1998 in zake G. Martens en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 maart 1998, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 68 van het Wetboek der Successierechten de in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vastgestelde regels door te bepalen dat in geval van verwerping van een uiterste wilsbeschikking, het recht verschuldigd door de personen die daarvan het voordeel genieten, niet lager mag zijn dan het recht dat de verwerper had moeten betalen, zelfs als er geen fictieve verwerping is geweest ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1301 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^