Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 04 december 2001

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 25 september 2001 in zake A. Benrahib tegen A. Khaliss, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 okt « 1. Schenden de artikelen 32, 2°, 46 en 1253quater juncto artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboe(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021584
pub.
04/12/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 25 september 2001 in zake A. Benrahib tegen A. Khaliss, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 oktober 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schenden de artikelen 32, 2°, 46 en 1253quater juncto artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij bij de bepaling van het aanvangspunt van de beroepstermijn een onderscheid maken tussen de in artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde geschillen, waarvoor de kennisgeving bij gerechtsbrief de termijn van hoger beroep doet lopen, en de geschillen waarvoor de gemeenrechtelijke regel van de betekening bij gerechtsdeurwaardersexploot toepasselijk is, in het geval waarin de kantonmagistraat, hoewel de zaak bij hem middels een verzoekschrift op grond van de artikelen 221 en 223 van het Burgerlijk Wetboek aanhangig werd gemaakt, recht doet alsof de vordering steunt op de artikelen 203 en/of 213 van het Burgerlijk Wetboek ? 2. Schenden de artikelen 32, 2°, 46 en 1253quater juncto artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij bij de bepaling van het aanvangspunt van de beroepstermijn een onderscheid maken tussen de in artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde geschillen, waarvoor de kennisgeving bij gerechtsbrief de beroepstermijn doet lopen, en de geschillen waarvoor de gemeenrechtelijke regel van de betekening bij gerechtsdeurwaardersexploot toepasselijk is ? 3.Schenden de artikelen 32, 2°, 46 en 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij in de modaliteiten van de kennisgeving een onderscheid maken tussen de in artikel 704, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde geschillen, waarvoor de kennisgeving bij gerechtsbrief moet gebeuren, op straffe van nietigheid, volgens de modaliteiten van artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek (namelijk vermelding van de rechtsmiddelen, van de termijn binnen welke ze moeten worden ingesteld, alsmede van de benaming en van het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om er kennis van te nemen) en de gemeenrechtelijke kennisgevingen van artikel 46 van het Gerechtelijk Wetboek, die niet, op straffe van nietigheid, die vermeldingen moeten bevatten ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2257 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^