Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 19 maart 2004

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij vonnis van 14 januari 2004 in zake de n.v. Fortis Bank tegen P. Arets en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is 1. « Schendt artikel 81 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gewijzigd bij de wet van 4 se(...)

bron
arbitragehof
numac
2004200734
pub.
19/03/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a. Bij vonnis van 14 januari 2004 in zake de n.v. Fortis Bank tegen P. Arets en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 januari 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 81 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en brengt het in het bijzonder een discriminatie teweeg in zoverre het de rechtbank van koophandel toestaat de gefailleerde persoon die als natuurlijke persoon handelt, verschoonbaar te verklaren, terwijl de gefailleerde rechtspersonen zijn uitgesloten van het voordeel van de aan de borg toegekende verschoonbaarheid ? » 2.« Schenden de artikelen 81 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en brengen zij in het bijzonder een discriminatie teweeg tussen de personen die zich voor een hoofdschuldenaar borg hebben gesteld, in zoverre de toestand van de borg en diens mogelijkheid om de gevolgen van de aan de hoofdschuldenaar toegekende verschoonbaarheid te genieten, worden bepaald door de hoedanigheid van natuurlijke persoon of van rechtspersoon van die hoofdschuldenaar ? » b. Bij vonnis van 15 januari 2004 in zake de n.v. Fortis Bank tegen G. Mariscotti en F. Nisoli, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 januari 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de bepalingen van artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, betreffende het ontslaan van hun verplichtingen van de natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor de verbintenissen van de gefailleerde, en het ontslaan van zijn verplichtingen van de echtgenoot van de gefailleerde die zich persoonlijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schuld van deze laatste, ingevolge de verschoonbaarheid, niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de borgstellers voor de verbintenissen van een failliet verklaarde rechtspersoon volgens de bewoordingen van artikel 81 niet hetzelfde voordeel kunnen genieten ? » c. Bij vonnis van 6 januari 2004 in zake de c.v.b.a. Federale Kas voor Beroepskrediet tegen S. Buyse en P. Buyse, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 januari 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 82 van de faillissementwet, zoals met ingang van 1 oktober 2002 gewijzigd door artikel 29 van de wet van 4 september 2002, het gelijkheidsbeginsel neergelegd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre hieruit volgt dat een natuurlijke persoon die zich vóór 1 oktober 2002 kosteloos borg heeft gesteld voor de schulden van een rechtspersoon waarvan het faillissement na 30 september 2002 wordt afgesloten, niet langer enige kans heeft om van zijn schuld te worden bevrijd omdat een gefailleerde rechtspersoon niet meer verschoonbaar kan worden verklaard, terwijl dergelijke kans wel degelijk bestond (of althans volgens het Arbitragehof-arrest nr. 69/2002 d.d. 28 maart 2002 moest bestaan) in hoofde van een natuurlijk persoon die zich vóór 1 oktober 2002 kosteloos borg heeft gesteld voor de schulden van een rechtspersoon waarvan het faillissement vóór 1 oktober 2002 werd afgesloten ? » d. Bij vonnis van 11 februari 2004 in zake de n.v. Fortis Bank tegen P. Duret, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 20 februari 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 81 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals het is gewijzigd bij artikel 28 van de wet van 4 september 2002, voor zover het rechtspersonen uitsluit van het voordeel van verschoonbaarheid, wat tot gevolg heeft dat het voordeel van verschoonbaarheid niet kan worden uitgebreid tot de natuurlijke personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor een rechtspersoon terwijl het voordeel van verschoonbaarheid wel wordt uitgebreid tot een natuurlijke persoon die zich kosteloos borg heeft gesteld voor een natuurlijke persoon, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat een rechtspersoon krachtens dat artikel op geen enkele wijze verschoonbaarheid kan genieten en bijgevolg een natuurlijke persoon die zich kosteloos borg heeft gesteld voor een rechtspersoon niet verschoonbaar kan worden verklaard ? » e. Bij vonnis van 12 februari 2004 in zake het Participatiefonds tegen de n.v. Montana Stone en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 februari 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden de artikelen 81 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 (gewijzigd bij de wet van 4 september 2002), waarbij het voordeel van verschoonbaarheid wordt voorbehouden aan gefailleerde natuurlijke personen - met uitsluiting van gefailleerde rechtspersonen - en waarin de gevolgen van de verschoonbaarheid worden gepreciseerd voor de personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor de gefailleerde persoon, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij het voor een natuurlijke persoon die zich kosteloos borg heeft gesteld voor de verbintenissen van een failliet verklaarde rechtspersoon niet mogelijk maken zich te beroepen op een ontslag van zijn verplichtingen wanneer de faillietverklaring is uitgesproken onder omstandigheden die hem in aanmerking doen komen voor verschoonbaarheid terwijl, onder zulke omstandigheden, een natuurlijke persoon die zich kosteloos borg heeft gesteld voor een failliet verklaarde natuurlijke persoon van rechtswege wordt ontslagen van zijn verplichtingen als borg ? » 2.« Schenden de artikelen 81 en 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 (zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002), waarbij het voordeel van verschoonbaarheid wordt voorbehouden aan gefailleerde natuurlijke personen - met uitsluiting van gefailleerde rechtspersonen - en waarin de gevolgen van de verschoonbaarheid worden gepreciseerd voor de personen die zich kosteloos borg hebben gesteld voor de gefailleerde persoon en voor diens medeschuldenaars, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de echtgenoot van een natuurlijke persoon die een handelsactiviteit uitoefent uit naam van een rechtspersoon die failliet is verklaard onder omstandigheden die hem in aanmerking doen komen voor verschoonbaarheid, krachtens die artikelen niet kan worden bevrijd van de verplichting die hij heeft aangegaan om het de vennootschap van zijn echtgenoot mogelijk te maken krediet te genieten - ongeacht of die verplichting de vorm heeft van een kosteloze borgstelling of een persoonlijke verbintenis waardoor die echtgenoot medeschuldenaar van de gefailleerde persoon wordt - terwijl de echtgenoot van een persoon die dezelfde activiteit uitoefent als natuurlijke persoon en die failliet is verklaard onder dezelfde omstandigheden wat verschoonbaarheid betreft, automatisch van zijn verplichtingen wordt bevrijd - ongeacht of die voortvloeien uit een kosteloze borgstelling dan wel uit een persoonlijke verbintenis die van die echtgenoot een medeschuldenaar van de gefailleerde persoon maakt ? » f. Bij arrest van 23 februari 2004 in zake P.Naudts tegen de n.v.

Fortis Bank, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 maart 2004, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden door de artikelen 79, tweede lid, en 80 tot 82, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals achteraf gewijzigd, al dan niet samen gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, doordat de kosteloze borg voor een gefailleerde natuurlijke persoon, die wel verschoonbaar verklaard kan worden, van zijn verplichtingen bevrijd wordt in geval van verschoonbaar verklaring, terwijl de kosteloze borg voor een gefailleerde rechtspersoon, die niet verschoonbaar kan verklaard worden, nooit kan bevrijd worden van zijn verbintenissen ? » Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2897, 2898, 2899, 2931, 2932 en 2939 van de rol van het Hof, werden samengevoegd met de zaken met rolnummers 2869 en 2879.

Met toepassing van artikel 89bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof werd de bij artikel 87, § 1, van dezelfde wet vastgestelde termijn voor het indienen van een memorie verkort tot twintig dagen.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^