Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 22 mei 2006

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 24 april 2006 in zake de Minister van Financiën, het openbaar ministerie en de burgerlijke partij NV Total Belgium tegen O. Carrar 1. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstariev(...)

bron
arbitragehof
numac
2006201643
pub.
22/05/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 24 april 2006 in zake de Minister van Financiën, het openbaar ministerie en de burgerlijke partij NV Total Belgium tegen O. Carrara en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 april 2006, heeft de Correctionele Rechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, in samenhang gelezen met artikel 7 van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in zoverre het aan de strafrechter geen enkele marge overlaat ter beoordeling van de erin bepaalde geldboete van tienmaal de ontdoken rechten, terwijl de strafbepalingen van gemeen recht, door te voorzien in een minimum en maximum of in de toepassing van verzachtende omstandigheden, aan de strafrechter de mogelijkheid bieden om in zekere mate de zwaarte van de straf zelf te bepalen op grond van de concrete omstandigheden van de zaak en van de algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel ? »; 2. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, in samenhang gelezen met artikel 7 van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre het aan de strafrechter niet toelaat bij toepassing van verzachtende omstandigheden de erin bepaalde geldboete van tienmaal de ontdoken rechten te matigen, terwijl het wel die ruimte overlaat aan de administratie, die krachtens artikel 263 van de A.W.D.A. toegelaten wordt in aanwezigheid van verzachtende omstandigheden ter zake te transigeren ? »; 3. « Schendt artikel 23 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, in samenhang gelezen met artikel 7 van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre het aan de strafrechter geen mogelijkheid biedt de erin bepaalde geldboete van tienmaal de ontdoken rechten te matigen op grond van de omvang van de vastgestelde fraude terwijl artikel 239 van de A.W.D.A. bij vergelijkbare fraude voorziet in de geldboete van tienmaal of tweemaal de ontdoken rechten, naar gelang van de omvang van de fraude ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 3968 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^