Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 21 januari 2009

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 17 november 2008 in zake de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid tegen Nicole Witgeers, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 d « Schendt artikel 530 § 2 Wb. Venn., zoals gewijzigd door artikel 58 van de Programmawet van (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009200094
pub.
21/01/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 17 november 2008 in zake de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid tegen Nicole Witgeers, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 december 2008, heeft de Rechtbank van koophandel te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 530 § 2 Wb. Venn., zoals gewijzigd door artikel 58 van de Programmawet van 20 juli 2006 en artikel 88 van de wet houdende diverse bepalingen van 27 december 2006 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre bestuurders, gewezen bestuurders en feitelijke bestuurders van een naamloze vennootschap persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlinteresten en de vaste vergoeding bedoeld in artikel 54ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, indien zij zich, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring in de situatie bevonden hebben zoals beschreven in artikel 38, § 3octies, 8°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, in deze zin geïnterpreteerd dat een grove fout wordt geacht begaan te zijn wanneer de vennootschap geleid wordt door een bestuurder of een verantwoordelijke die betrokken is geweest bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties met schulden tegenover een instelling die socialezekerheidsbijdragen int, en aldus een objectieve aansprakelijkheidsregeling op grond van een niet-weerlegbaar vermoeden wordt ingevoerd, terwijl de bestuurders, gewezen bestuurders en feitelijke bestuurders van een naamloze vennootschap niet aansprakelijk kunnen worden gesteld op grond van een niet-weerlegbaar vermoeden voor een andere schuld dan de verschuldigde sociale bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlinteresten en de vaste vergoeding bedoeld in artikel 54ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zo zij zich, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring in de situatie bevonden hebben zoals beschreven in artikel 38, § 3octies, 8°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 4568 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^