Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 21 september 2009

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 29 juni 2009 in zake Jacqueline Van De Perre en anderen tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 juli « 1. Schendt de bepaling van artikel 60bis, § 5, van het Wetboek der successierechten, zoals (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009204163
pub.
21/09/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 29 juni 2009 in zake Jacqueline Van De Perre en anderen tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 juli 2009, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt de bepaling van artikel 60bis, § 5, van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing in het Vlaams Gewest vóór de wijziging door het decreet van 21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat een onderscheid wordt gemaakt in deze bepaling tussen enerzijds erfgenamen van activa in familiale ondernemingen of van aandelen in familiale vennootschappen, die in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, minstens vijf werknemers tellen, uitgedrukt in voltijdse eenheden, die in het Vlaams Gewest zijn tewerkgesteld en, anderzijds, erfgenamen van activa in familiale ondernemingen of van aandelen in familiale vennootschappen, die in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, minstens vijf werknemers tellen, uitgedrukt in voltijdse eenheden, die niet in het Vlaams Gewest zijn tewerkgesteld, daarbij rekening houdende met het feit dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in een arrest van 25 oktober 2007 heeft geoordeeld dat 'artikel 43 EG in de weg staat van een belastingregeling van een lidstaat inzake successierechten waarbij de vrijstelling van deze rechten voor familiale ondernemingen niet wordt verleend aan ondernemingen die gedurende de drie jaar vóór het overlijden van de decujus ten minste vijf werknemers in een andere lidstaat tewerkstellen, hoewel deze vrijstelling wel wordt verleend wanneer de werknemers in een regio van eerstgenoemde lidstaat zijn tewerkgesteld' ? 2. Schendt de bepaling van artikel 60bis, § 5, van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing in het Vlaams Gewest vóór de wijziging door het decreet van 21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, meer bepaald artikel 6, § 1, VI, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de regelen van de Belgische economische en monetaire unie, doordat de in artikel 60bis, § 5, van het Wetboek der successierechten vervatte regeling, waarbij vrijstelling van successierechten enkel wordt verleend voor familiale ondernemingen of vennootschappen die gedurende de drie jaar vóór het overlijden van de decuius ten minste vijf werknemers tewerkstelden in het Vlaams Gewest, het moeilijker maakt voor familiale ondernemingen en vennootschappen om zich te vestigen in een ander Gewest van de Federale Staat dan het Vlaams Gewest en/of om te investeren in familiale ondernemingen of vennootschappen die zijn gevestigd in een ander Gewest van de Federale Staat dan het Vlaams Gewest ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 4748 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^