Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 17 februari 2014

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 18 december 2013 in zake G.W. tegen N.G. en I.C., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 januari 2014, heeft de Rechtbank van « Schendt artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het bepaalt dat de vordering van de ma(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2014201088
pub.
17/02/2014
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 18 december 2013 in zake G.W. tegen N.G. en I.C., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 10 januari 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het bepaalt dat de vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen het jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en zelfs andere supranationale wettelijke bepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat het de niet binnen de wettelijke termijn ingestelde vordering tot betwisting van het vaderschap als absolute grond van niet-ontvankelijkheid instelt, zonder dat de rechter bij wie een dergelijke vordering aanhangig is gemaakt, de mogelijkheid heeft om te beoordelen of de biologische waarheid, rekening houdend met de aanwezige belangen en met het gedrag van de partijen, niet moet samenvallen met de klaarblijkelijk door het betrokken kind beleefde socioaffectieve werkelijkheid ? Kan, voor het overige, het antwoord op die vraag verschillen, zonder nieuwe discriminaties te doen ontstaan, tussen de situatie van het kind wiens vaderschap niet wordt betwist (de strikte termijn van een jaar zou dan worden toegepast) en de situatie van het kind wiens vaderschap wel wordt betwist (in welk geval niet de strikte termijn van een jaar zou worden toegepast, maar het resultaat van het DNA- of bloedonderzoek) ? ».

Die zaak, ingeschreven onder nummer 5805 van de rol van het Hof, werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 5727.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^