Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 29 januari 2018

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 17 november 2017 in zake M.M. tegen J.-J. M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 december 2017, heeft de Rechtbank van eers 1. « Schendt artikel 1214, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek niet in het bijzonder de artikele(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018200314
pub.
29/01/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 17 november 2017 in zake M.M. tegen J.-J. M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 december 2017, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen, de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 1214, § 6, van het Gerechtelijk Wetboek niet in het bijzonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met andere, supranationale wettelijke bepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het, in de huidige stand van de interpretatie ervan in de rechtsleer en de rechtspraak, de notaris-vereffenaar niet toelaat, in het geval dat een van de mede-eigenaars afwezig of weigerachtig is, in zijn plaats in te stemmen met de door de andere mede-eigenaars gewenste verkoop uit de hand van een niet gevoeglijk verdeelbaar onroerend goed (in voorkomend geval zelfs na te hebben vastgesteld dat dat soort van verkoop te verkiezen was boven de openbare verkoop en de belangen van de genoemde mede-eigenaars beter diende), maar alleen toelaat over te gaan tot de openbare verkoop, zonder enige beoordelingsbevoegdheid, terwijl hij de eerste beoordelaar van de vereffening is, zodat elke verkoop uit de hand in het kader van een vereffening waarover geschil bestaat, de facto onmogelijk wordt gemaakt zodra een mede-eigenaar afwezig of weigerachtig is ? »;2. « Schendt de onmogelijkheid, in het gemeen recht van de vereffening-verdeling, voor een mede-eigenaar om van de familierechtbank te verkrijgen dat zij de verkoop uit de hand van een niet gevoeglijk verdeelbaar onroerend goed toestaat, ongeacht of een andere mede-eigenaar al dan niet afwezig of weigerachtig is (en in voorkomend geval zelfs na te hebben vastgesteld dat dat soort van verkoop te verkiezen was boven de openbare verkoop en de belangen van de genoemde mede-eigenaars beter diende), zoals zij volgt uit artikel 1224 van het Gerechtelijk Wetboek, met ook hier in alle gevallen de onmogelijkheid van een andere dan een openbare verkoop tot gevolg, niet in het bijzonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met andere, supranationale wettelijke bepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, terwijl zulks het geval is in artikel 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek zodra een nalatenschap een onroerend goed omvat waarin minderjarigen, beschermde personen, vermoedelijk afwezigen, personen die geïnterneerd zijn ter bescherming van de maatschappij, erfgenamen die onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarden, enz.rechten hebben ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 6790 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^