Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 13 maart 2019

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 28 januari 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 februari 2019, heeft de Arbeidsrechtbank Luik, afdeling Luik, de volgen « Schendt artikel 2, 7°, van de wet van 11 april 1995, dat bepaalt wat moet worden verstaan onder '(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019201161
pub.
13/03/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 28 januari 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 februari 2019, heeft de Arbeidsrechtbank Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2, 7°, van de wet van 11 april 1995, dat bepaalt wat moet worden verstaan onder ' sociaal verzekerden ' (zijnde de natuurlijke personen die recht hebben op sociale prestaties, aanspraak erop maken of aanspraak erop kunnen maken), in samenhang gelezen met artikel 2, 1°, a, van diezelfde wet, dat onder het begrip ' sociale zekerheid ' alle regelingen verstaat die zijn opgesomd in artikel 21 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, (dat onder meer de uitkeringen verschuldigd ter uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en de werkloosheidsuitkeringen beoogt), de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij impliceren dat de persoon die een socialezekerheidsprestatie aanvraagt ten laste van een instelling van sociale zekerheid of een meewerkende instelling van privaatrecht zich kan beroepen op het Handvest van de sociaal verzekerde (meer bepaald in zoverre, overeenkomstig artikel 14 van het Handvest, een beslissing tot toekenning of weigering van prestaties diverse vermeldingen moet bevatten, zo niet gaat de termijn om een voorziening in te stellen niet in), maar dat hij zich niet zou kunnen beroepen op dat Handvest van de sociaal verzekerde wanneer hij een beslissing van de RSZ tot vernietiging van een onderwerping aan de sociale zekerheid van werknemers betwist, om reden dat de RSZ niet de instelling is die sociale prestaties rechtstreeks toekent of betaalt, terwijl de persoon die bijvoorbeeld een beslissing aanvecht tot weigering van werkloosheidsuitkeringen, genomen door het werkloosheidsbureau ingevolge de beslissing van de RSZ tot vernietiging van de onderwerping, zich wel kan beroepen op het Handvest van de sociaal verzekerde met name wat de verplichte vermeldingen van artikel 14 betreft, waardoor aldus een verschil in behandeling wordt gecreëerd tussen personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 7111 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^