Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 02 maart 2021

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 a. Bij vonnis van 19 januari 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 januari 2021, heeft de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de « 1. Schendt artikel 39 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brus(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021200749
pub.
02/03/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten a. Bij vonnis van 19 januari 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 januari 2021, heeft de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1.Schendt artikel 39 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 48 van de Algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het een verschil in behandeling teweegbrengt tussen de kinderen die geboren zijn in december 2019 en de andere kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 2020 en/of afbreuk doet aan de legitieme verwachtingen met betrekking tot de kinderen die geboren zijn in december 2019, doordat het die in december 2019 geboren kinderen uitsluit van de eerste term van de vergelijking die moet worden gemaakt tussen de schaal van de kinderbijslag die werd ontvangen met toepassing van de Algemene kinderbijslagwet en de schaal van de kinderbijslag die verschuldigd is met toepassing van de ordonnantie van 25 april 2019, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording en/of een dwingende reden van algemeen belang bestaat, noch enig redelijk verband van evenredigheid tussen het aangewende middel en het doel dat zou worden beoogd ? 2. Schendt artikel 39 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 48 van de Algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten, artikel 23 van de Grondwet en de daarin vervatte standstill-verplichting, in zoverre het het beschermingsniveau van de kinderen die geboren zijn in december 2019 aanzienlijk vermindert door die kinderen het recht op kinderbijslag dat voor hen gewaarborgd was door de Algemene kinderbijslagwet, te ontzeggen vanaf 1 januari 2020, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang en zonder dat enig redelijk verband van evenredigheid lijkt te bestaan tussen de vastgestelde vermindering en de nagestreefde doelstellingen ? ».b. Bij vonnis van 19 januari 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 januari 2021, heeft de Franstalige Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Is artikel 39 van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, in samenhang gelezen met artikel 48 van de Algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten (AKBW), bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet, in zoverre het niet toelaat rekening te houden, in het referentiebedrag van de maand december 2019 dat moet worden vergeleken met het bedrag dat verschuldigd is met toepassing van de genoemde ordonnantie, met de kinderbijslag die een kind dat geboren is in de loop van de maand december 2019, zijnde vóór de inwerkingtreding van de genoemde ordonnantie, op grond van de AKBW zou hebben genoten op 1 januari 2020, terwijl evenwel (i) diezelfde bepaling (het voormelde artikel 39) toelaat het gunstigere bedrag verschuldigd in december 2019 te behouden voor de kinderen die reeds rechtgevend waren, (ii) de kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 2020 kraamgeld hebben genoten volgens het bedrag waarin de AKBW voorziet en, (iii) bovendien, de vermindering met 10 euro van de kinderbijslag die verschuldigd is met toepassing van de nieuwe ordonnantie, gedurende de periode van 1 januari 2020 tot 31 december 2025, wordt toegepast op alle kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 2020 (met inbegrip van die welke geboren zijn in december 2019) ? In de veronderstelling dat het Hof vaststelt dat artikel 39 van de genoemde ordonnantie op dat punt grondwettig is, is artikel 35 ervan, dat voorziet in de toepassing van de voormelde vermindering met 10 euro, bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 6°, van de Grondwet, in zoverre die vermindering zonder onderscheid van toepassing is op de kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 2020, met inbegrip van die welke geboren zijn in december 2019 terwijl hun recht op kinderbijslag pas is ingegaan op 1 januari 2020 ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7506 en 7507 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^