Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 04 april 2019
gepubliceerd op 22 mei 2019

Ordonnantie tot instemming met : het samenwerkingsakkoord van 23 augustus 2018 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de implementatie van het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen en van Verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000

bron
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van brussel-hoofdstad
numac
2019011777
pub.
22/05/2019
prom.
04/04/2019
ELI
eli/ordonnantie/2019/04/04/2019011777/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD


4 APRIL 2019. - Ordonnantie tot instemming met : het samenwerkingsakkoord van 23 augustus 2018 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de implementatie van het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen en van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000


De Verenigde Vergadering heeft aangenomen en Wij, Verenigd College, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 135 van de Grondwet.

Art. 2.Instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord van 23 augustus 2018 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de implementatie van het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen en van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 4 april 2019.

Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen, D. GOSUIN Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, P. SMET Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, C. FREMAULT _______ Nota Documenten van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : Gewone zitting 2018-2019 B-143/1 Ontwerp van ordonnantie.

B-143/2 Verslag.

Integraal verslag : Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 22 maart 2019.

Bijlage Samenwerkingsakkoord van 23 augustus 2018 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de implementatie van het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen en van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 Gelet op het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen ;

Gelet op Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 ;

Gelet op de Grondwet, de artikelen 128, § 1, en 130, § 1 ;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, inzonderheid op de artikelen 5, § 1, II, 1° en 6°, en 92bis, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, 16 juli 1993 en 13 juli 2001 ;

Gelet op de wet van 31 december 1983Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/1983 pub. 11/12/2007 numac 2007000934 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 4, § 2, en 55bis, gewijzigd bij de wetten van 5 mei 1993 en 20 maart 2007 ;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, inzonderheid op artikel 63 gewijzigd bij de bijzondere wet van 5 mei 1993 ;

Overwegende dat de in dit samenwerkingsakkoord bedoelde verzoeken betrekking hebben op een van de aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van voornoemd verdrag of van voornoemde Europese verordening vallen ; dat adoptie deel uitmaakt van de aangelegenheden die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied ervan ; dat de verzoeken inzonderheid op grond hiervan in principe geen betrekking kunnen hebben op buitenlandse kinderen die voldoen aan de voorwaarden voor een overbrenging naar België met het oog op adoptie die vermeld zijn in artikel 361-5, 2°, c), van het Burgerlijk Wetboek ; dat, indien er dergelijke verzoeken zouden zijn geformuleerd, er geen gunstige beslissing zou mogen tegenover staan op grond van voornoemd verdrag of van voornoemde Europese verordening, tenzij in zeer uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met het belang van het kind, in omstandigheden die overeenstemmen met die bedoeld in artikel 365-6, § 2, van het Burgerlijk Wetboek ;

Overwegende dat een samenwerking tussen de verschillende bevoegde autoriteiten noodzakelijk is opdat het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, en meer in het bijzonder het hoofdstuk V over de samenwerking, harmonisch en efficiënt wordt uitgevoerd ;

Overwegende dat een gelijkaardige samenwerking ook vereist is voor de correcte toepassing van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, en meer in het bijzonder van het hoofdstuk IV over de samenwerking tussen centrale autoriteiten inzake ouderlijke verantwoordelijkheid ;

Overwegende dat deze samenwerking ook noodzakelijk is voor de invoering van interne procedures voor de doorzending van verzoeken bedoeld in hoofdstuk V van bovengenoemd verdrag en hoofdstuk IV van bovengenoemde verordening, en voor de behandeling van verzoeken door de verschillende bevoegde autoriteiten van de Federale Staat en de gemeenschappen ;

Overwegende dat de kosten verbonden aan de procedures moeten worden verdeeld tussen de Federale Staat en de autoriteiten van de gemeenschappen overeenkomstig de artikelen 38 van bovengenoemd verdrag, en 57, § 4, van bovengenoemde verordening ;

Overwegende dat ook de tenlasteneming van de verplichting tot vertaling zoals vermeld in artikel 54 van het verdrag van 19 oktober 1996 moet worden geregeld in het kader van de samenwerking tussen deze autoriteiten ;

Tussen : 1. de Federale Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie ;2. de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar regering in de persoon van de Minister-President en van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ;3. de Franse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar regering in de persoon van de Minister-President en de Minister van Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Sport en Promotie van Brussel ;4. de Duitstalige Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar regering in de persoon van de Minister-President en de Minister voor Gezinszaken, Gezondheid en Sociale zaken ;5. de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in de persoon van de Voorzitter van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de leden van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring ; Is op de grond van hun respectieve bevoegdheden overeengekomen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.In dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° « Verdrag van 's-Gravenhage » : het Verdrag van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen ;2° « Verordening Brussel IIbis » : Verordening (EG) nr.2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 ; 3° « Belgische centrale autoriteit » : de dienst Internationale Samenwerking in Burgerlijke Zaken van het directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden van de federale overheidsdienst Justitie ;4° « contactpunt » : - voor de Franse Gemeenschap : l'Administration générale de l'aide à la jeunesse ; - voor de Vlaamse Gemeenschap : het Agentschap Jongerenwelzijn ; - voor de Duitstalige Gemeenschap : Fachbereich Jugendhilfe des Ministeriums der Deutschsprachigen Gemeinschaft ; - voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : het contactpunt van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, aangewezen overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling I of, in voorkomend geval, één van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in het geval bedoeld in artikel 3, § 2, vierde lid ; 5° « buitenlandse autoriteit » : de buitenlandse autoriteit of centrale autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, indien hij onderworpen is aan de bepalingen van Verordening Brussel IIbis, of de buitenlandse autoriteit of centrale autoriteit van een staat die partij is bij het Verdrag van 's-Gravenhage en bevoegd is overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van 's-Gravenhage of van Verordening Brussel IIbis.

Art. 2.Dit akkoord is van toepassing op de verzoeken van de buitenlandse autoriteiten, de Federale Staat, de gemeenschappen of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : 1° met betrekking tot de overdracht van bevoegdheden zoals vermeld in de artikelen 8 en 9 van het Verdrag van 's-Gravenhage en artikel 15 van Verordening Brussel IIbis ;2° met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen zoals opgenomen in de artikelen 30 tot 32 van het Verdrag van 's-Gravenhage en de artikelen 54 en 55 van Verordening Brussel IIbis ;3° met betrekking tot de nadere regels voor de tenuitvoerlegging van de plaatsing van kinderen in het buitenland, zoals bedoeld in de artikelen 33 van het Verdrag van 's-Gravenhage en 56 van Verordening Brussel IIbis ;4° met betrekking tot de nadere regels voor de samenwerking, zoals omschreven in de artikelen 34 tot 36 van het Verdrag van 's-Gravenhage. HOOFDSTUK II. - De nadere regels voor de samenwerking tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Afdeling I. - Aanwijzing van het bevoegde contactpunt wanneer het

verzoek de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreft

Art. 3.§ 1. Wanneer het verzoek de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreft, fungeert het contactpunt van de Vlaamse Gemeenschap of van de Franse Gemeenschap, bedoeld in artikel 1, aangewezen overeenkomstig § 2, als contactpunt dat bevoegd is om de in artikel 2 bedoelde verzoeken van buitenlandse autoriteiten te ontvangen of te behandelen of om soortgelijke verzoeken over te zenden aan de buitenlandse autoriteiten overeenkomstig de afdelingen I en II. § 2. Wanneer het verzoek past in het kader van een gerechtelijke procedure met betrekking tot een van de aangelegenheden bedoeld in artikel 3 van het Verdrag van 's-Gravenhage of in artikel 1, § 2, van Verordening Brussel IIbis, wordt het contactpunt bepaald volgens de taal van de procedure. Indien de procedure wordt gevoerd in het Frans, is het contactpunt van de Franse Gemeenschap bevoegd. Indien de procedure wordt gevoerd in het Nederlands, is het contactpunt van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd.

Wanneer het verzoek past in het kader van een plaatsing van het kind in een instelling, wordt het contactpunt bepaald volgens de autoriteit die de instelling heeft erkend. Indien de Franse Gemeenschap die instelling heeft erkend, is het contactpunt van de Franse Gemeenschap bevoegd. Indien de Vlaamse Gemeenschap de instelling heeft erkend, is het contactpunt van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd.

Wanneer het verzoek past in het kader van een plaatsing van het kind in een pleeggezin, wordt het contactpunt bepaald volgens de taalkeuze van de persoon of personen bij wie het kind is geplaatst. Indien gekozen is voor het Frans, is het contactpunt van de Franse Gemeenschap bevoegd. Indien gekozen is voor het Nederlands, is het contactpunt van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd. De FOD Justitie neemt akte van die keuze.

Wanneer het verzoek niet past in het kader van een van de gevallen bedoeld in het eerste tot derde lid, fungeert een van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie als contactpunt. Afdeling II. - Verzoeken van

een buitenlandse autoriteit gericht aan België Onderafdeling I. - Ontvangst van de verzoeken van de buitenlandse autoriteit

Art. 4.Onder voorbehoud van artikel 5, tweede lid, ontvangt de Belgische centrale autoriteit in elk geval de in artikel 2 bedoelde verzoeken van de buitenlandse autoriteiten, zelfs indien deze een gemeenschapsmaterie betreffen en er reeds uitwisselingen zijn geweest tussen de buitenlandse autoriteiten en de autoriteiten van de gemeenschappen in het kader van een van deze aanvragen.

Art. 5.Indien het verzoek, bedoeld in artikel 2, een gemeenschapsmaterie betreft, zendt de Belgische centrale autoriteit het dossier onmiddellijk toe aan het contactpunt van de bevoegde gemeenschap of, in voorkomend geval, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

De Belgische centrale autoriteit stelt de buitenlandse autoriteit die het verzoek indiende op de hoogte van de overdracht en verstrekt haar de contactgegevens van het contactpunt van de bevoegde gemeenschap of, in voorkomend geval, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Uitwisselingen kunnen vervolgens rechtstreeks via dit contactpunt verlopen.

Art. 6.Indien de buitenlandse autoriteit, in afwijking van artikel 4, rechtstreeks een verzoek bedoeld in artikel 2 richt aan het contactpunt van een van de gemeenschappen of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, stelt de aangeschreven autoriteit van de gemeenschap de Belgische centrale autoriteit daarvan onmiddellijk op de hoogte. Indien het verzoek onder haar bevoegdheid valt, wordt het behandeld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 10 tot 12.

Indien het verzoek onder de bevoegdheid van de Federale Staat valt, zendt de aangeschreven autoriteit van de gemeenschap het dossier onmiddellijk door naar de Belgische centrale autoriteit.

Indien het verzoek onder de bevoegdheid van een andere gemeenschap of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie valt, zendt de aangeschreven autoriteit het dossier binnen dezelfde termijn door naar het betreffende contactpunt.

Onderafdeling II. - Behandeling van de verzoeken door de Federale Staat

Art. 7.Indien het verzoek bedoeld in artikel 2 onder de bevoegdheid van de Federale Staat valt, kan de Belgische centrale autoriteit advies vragen aan een of meer autoriteiten van de gemeenschappen of aan enige andere autoriteit of instelling die zij nuttig acht te raadplegen en alle informatie of documenten verzamelen die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn.

Art. 8.§ 1. Indien het verzoek betrekking heeft op de verstrekking van zorg door middel van kafala of een overeenkomstig rechtsinstituut, bedoeld in artikel 33 van het Verdrag van 's-Gravenhage, zendt de Belgische centrale autoriteit het dossier toe aan de bevoegde dienst van de federale overheidsdienst Justitie die het verzoek behandelt.

Daartoe verzamelt deze dienst alle voor de behandeling van het verzoek noodzakelijke informatie of documenten. Indien de behandeling het vereist, kan hij een politieonderzoek laten verrichten.

Na alle in het eerste lid bedoelde informatie en documenten te hebben verzameld, zendt de dienst het verzoek en het dossier voor advies door aan de betreffende gemeenschap. Hij kan, in het hoger belang van het kind, om het advies verzoeken van enige autoriteit of instelling die hij nuttig acht te raadplegen. De adviezen moeten binnen een redelijke termijn worden gegeven.

De dienst bezorgt het dossier voor advies ook aan de Dienst Vreemdelingenzaken indien de verstrekking van zorg door middel van kafala aanleiding geeft tot een vraag betreffende verblijf of toegang tot het grondgebied. Dat advies wordt uitgebracht binnen een maand na de ontvangst van het verzoek. Zo niet wordt het advies geacht gunstig te zijn. § 2. Bij de beslissing worden de informatie en adviezen bedoeld in paragraaf 1 in aanmerking genomen.

Wanneer de dienst niet voornemens is het advies van een van de in § 1, tweede en derde lid, bedoelde autoriteiten te volgen, stelt de dienst bedoeld in § 1, eerste lid, haar in kennis van de redenen daarvoor. De dienst belegt een vergadering met de in § 1, tweede en derde lid, bedoelde autoriteiten waarvan het advies werd gevraagd in een poging de verschillende standpunten te verzoenen.

De autoriteiten bedoeld in paragraaf 1, tweede en derde lid, worden in kennis gesteld van de beslissing.

Art. 9.De Belgische centrale autoriteit stelt de contactpunten van elke gemeenschap en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in kennis van een probleem met de interpretatie en de toepassing van het Verdrag van 's-Gravenhage of Verordening Brussel IIbis.

Onderafdeling III. - Behandeling van de verzoeken door een autoriteit van de Gemeenschappen

Art. 10.De autoriteit van de gemeenschap die het dossier van een in artikel 5 bedoeld verzoek behandelt, kan om advies vragen aan de Belgische centrale autoriteit of een of meer autoriteiten van de gemeenschappen of aan enige andere autoriteit of instelling die zij nuttig acht te raadplegen en alle informatie of documenten verzamelen die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn.

Art. 11.§ 1. Indien het verzoek bedoeld in artikel 2 een plaatsing van een kind betreft in de zin van de artikelen 33 van het Verdrag van 's-Gravenhage of 56 van Verordening Brussel IIbis, niet bedoeld in artikel 8, eerste lid, verzamelt de aangeschreven autoriteit van de gemeenschap alle voor de behandeling van het verzoek noodzakelijke informatie en documenten.

Na alle in paragraaf 1, eerste lid bedoelde informatie en documenten te hebben verzameld, kan de autoriteit van de gemeenschap, in het hoger belang van het kind, om het advies verzoeken van enige autoriteit of instelling die zij nuttig acht te raadplegen. De adviezen moeten binnen een redelijke termijn worden gegeven.

De autoriteit bezorgt het dossier voor advies ook aan de Dienst Vreemdelingenzaken indien de plaatsing aanleiding geeft tot een vraag betreffende verblijf of toegang tot het grondgebied. Dat advies wordt uitgebracht binnen een maand na de ontvangst van het verzoek. Zo niet wordt het advies geacht gunstig te zijn. § 2. De autoriteit van de gemeenschap neemt de in paragraaf 1 bedoelde informatie en adviezen in aanmerking wanneer zij een beslissing neemt inzake de plaatsing van het kind.

Wanneer de autoriteit van de gemeenschap niet voornemens is het advies van een van de in § 1, tweede en derde lid, bedoelde autoriteiten te volgen, stelt de bevoegde autoriteit haar in kennis van de redenen daarvoor. De autoriteit van de gemeenschap belegt een vergadering met de in § 1, tweede en derde lid, bedoelde autoriteiten waarvan het advies werd gevraagd in een poging de verschillende standpunten te verzoenen.

De autoriteiten bedoeld in paragraaf 1, tweede en derde lid, worden in kennis gesteld van de beslissing.

Art. 12.De aangeschreven autoriteit van de gemeenschap stelt de Belgische centrale autoriteit en de contactpunten van de andere gemeenschappen en van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in kennis van een probleem met de interpretatie of de toepassing van het Verdrag van 's-Gravenhage of Verordening Brussel IIbis.

Zij stelt ook de Belgische centrale autoriteit op de hoogte van de sluiting van een dossier inzake een verzoek van een buitenlandse autoriteit op grond van artikel 2. Afdeling III. Verzoeken van België aan een buitenlandse autoriteit.

Art. 13.Onder voorbehoud van artikel 14, tweede lid, worden de in artikel 2 bedoelde verzoeken uitgaande van de Belgische centrale autoriteit in het kader van de uitoefening van haar bevoegdheden, gericht aan de buitenlandse autoriteit, zelfs indien deze een gemeenschapsmaterie betreffen en er reeds uitwisselingen zijn geweest tussen de buitenlandse autoriteiten en de autoriteiten van de gemeenschappen in het kader van een van deze aanvragen.

De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing.

Art. 14.De in artikel 2 bedoelde verzoeken uitgaande van een autoriteit van de gemeenschap in het kader van de uitoefening van haar bevoegdheden, worden via haar contactpunt gericht aan de Belgische centrale autoriteit.

De Belgische centrale autoriteit zendt het dossier door aan de buitenlandse autoriteit waaraan het verzoek is gericht. Tegelijkertijd verstrekt de Belgische centrale autoriteit haar de contactgegevens van het contactpunt van de betreffende gemeenschap of, in voorkomend geval, van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Uitwisselingen met betrekking tot dit dossier kunnen vervolgens rechtstreeks via dit contactpunt verlopen.

De artikelen 10 en 11 zijn van toepassing. Afdeling IV. - Vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie

Art. 15.De betreffende partijen nemen het vertrouwelijke karakter in acht van de informatie die zij onder elkaar en met de buitenlandse autoriteiten uitwisselen. Zij kan slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij werd verzameld of doorgezonden. HOOFDSTUK III. - Vertaling en tenlasteneming van de kosten Afdeling I. - Vertaling van de doorgezonden documenten en verzoeken

Art. 16.Onverminderd de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken en indien het om een verzoek op grond van het Verdrag van 's-Gravenhage gaat, komt het aan de Belgische centrale autoriteit of de autoriteit van de gemeenschap die het verzoek behandelt, toe om de vertaling te verzekeren van de documenten en van een in artikel 2 bedoeld verzoek in een van de landstalen van de staat waarvan de centrale autoriteit of de bevoegde buitenlandse autoriteit deel uitmaakt, of eventueel in het Frans of het Engels. Deze autoriteiten dragen ook de kosten van deze vertaling. Afdeling II. - Tenlasteneming van de kosten

Art. 17.Onverminderd artikel 16, dragen de Belgische centrale autoriteit en de autoriteiten van de gemeenschappen hun eigen kosten overeenkomstig hun optreden bij de behandeling van een in artikel 2 bedoeld verzoek. HOOFDSTUK IV. - Tenuitvoerlegging van dit akkoord

Art. 18.De ondertekenende partijen nemen in onderling akkoord alle noodzakelijke maatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging en uitwerking van dit akkoord.

Art. 19.Op eigen vraag of op vraag van een van de ondertekenende partijen van dit akkoord, van een contactpunt van een van de gemeenschappen of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, roept de Belgische centrale autoriteit jaarlijks een vergadering bijeen : 1° teneinde een harmonieuze tenuitvoerlegging van dit samenwerkingsakkoord en van de wetten van 10 mei 2007, 27 november 2013 en 21 december 2013 betreffende de implementatie van het Verdrag van 's-Gravenhage en van de verordening Brussel IIbis te bevorderen ;2° teneinde een aantal vastgestelde problemen inzake de interpretatie en de toepassing van het Verdrag van 's-Gravenhage of Verordening Brussel IIbis te bespreken.

Art. 20.De Belgische centrale autoriteit stelt in samenwerking met de autoriteiten van de gemeenschappen en op vraag van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht of de Europese Commissie, de statistieken of evaluatieverslagen op. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 21.Dit akkoord wordt gesloten voor onbepaalde duur. Elke ondertekenende partij kan het akkoord opzeggen door middel van een opzeggingstermijn van 6 maanden.

Art. 22.Dit samenwerkingsakkoord treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de laatste van de instemmingsdaden van de contracterende partijen.

Aldus overeengekomen te Brussel, in vijf originele exemplaren in de Nederlandse, de Franse en de Duitse taal, op 23 augustus 2018.

Voor de Federale Staat : De Minister van Justitie, K. GEENS Voor de Vlaamse Gemeenschap : De Minister-President, G. BOURGEOIS De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN Voor de Franse Gemeenschap : De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Sport en Promotie van Brussel, R. MADRANE Voor de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, O. PAASCH De Minister voor Gezinszaken, Gezondheid en Sociale zaken, A. ANTONIADIS Voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: De Voorzitter van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, R. VERVOORT Het lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, P. SMET Het lid van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, C. FREMAULT

^