Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 05 maart 2009
gepubliceerd op 10 maart 2009

Ordonnantie betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2009031120
pub.
10/03/2009
prom.
05/03/2009
ELI
eli/ordonnantie/2009/03/05/2009031120/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 MAART 2009. - Ordonnantie betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems (1)


HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Doel

Art. 2.Deze ordonnantie wil het ontstaan van bodemverontreiniging voorkomen, de potentiële bronnen van verontreiniging identificeren, de bodemonderzoeken voor het vaststellen van het bestaan van een verontreiniging regelen en de modaliteiten bepalen voor de sanering of het beheer van de verontreinigde bodems, teneinde de bodemverontreiniging te doen verdwijnen, te controleren, in te dijken of te beperken.

Ze wil tevens de toegang tot informatie over bodemverontreiniging regelen.

Deze ordonnantie doet geen afbreuk aan andere, strengere wetgevingen die deze materie regelen.

Begripsomschrijvingen

Art. 3.Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder : 1° bodem : vast gedeelte van de grond, met inbegrip van grondwater en overige aanwezige elementen en organismen;2° bodemverontreiniging : elke bodemaantasting die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk is of schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid of de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologische potentieel van de bodem en de watermassa's, doordat er rechtstreeks of onrechtstreeks stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen zijn aangebracht aan de oppervlakte of zijn binnengedrongen in de bodem;3° risicoactiviteit : de uitbating van een ingedeelde inrichting, geïdentificeerd als mogelijke bron van bodemverontreiniging;de Regering legt een lijst van de risicoactiviteiten vast; 4° exploitant : iedere persoon die een ingedeelde inrichting overeenkomstig de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen uitbaat of voor wiens rekening een dergelijke inrichting wordt uitgebaat;5° instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;6° gemachtigde ambtenaar : de gemachtigde ambtenaar bedoeld in artikel 5 van het BWRO;7° terrein : de bodem en/of de constructies en inrichtingen die rechtstreeks op of in de bodem zijn opgericht, begrensd door een perceel, een deel van een perceel of verschillende percelen;de Regering kan bepaalde constructies en inrichtingen uitsluiten; 8° perceel : kadastraal perceel of, bij ontstentenis van een kadastrale referentie, zone afgebakend door elke andere door het Instituut bepaalde identificerende eenheid;9° site : de bodem begrensd door het geheel van de kadastrale percelen die vallen onder een milieuvergunning;10° interventienormen : concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem en in het grondwater, vastgelegd per kwetsbaarheidszone, waarboven de risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu als niet te verwaarlozen beschouwd worden en een behandeling van de verontreiniging vereist is;11° saneringsnormen : concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem en in het grondwater, waaronder de risico's voor de volksgezondheid en het milieu als nihil beschouwd worden en de bodem al zijn functies kan vervullen;12° kwetsbaarheidszone : groepering van de zones die zijn afgebakend in de bodembestemmingsplannen, op basis van een gelijkwaardige gevoeligheid voor de risico's voor de volksgezondheid en het milieu;13° risicowaarde : concentratie van verontreinigende stoffen in de bodem en in het grondwater, berekend via een risico-onderzoek, waarboven de risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu als niet toelaatbaar beschouwd worden en risicobeheer vereist is;14° inventaris van de bodemtoestand : register van de het Instituut beschikbare gegevens over bodemverontreiniging; 15° bodemtoestandcategorie : onderverdeling van de percelen in de inventaris van de bodemtoestand : - categorie 0 : mogelijk verontreinigde percelen, d.w.z. percelen waarvoor een vermoeden van bodemverontreiniging bestaat, met inbegrip van de percelen waarop een risicoactiviteit wordt uitgeoefend; - categorie 1 : percelen die voldoen aan de saneringsnormen; - categorie 2 : percelen die voldoen aan de interventienormen, maar niet aan de saneringsnormen; - categorie 3 : percelen die niet voldoen aan de interventienormen en die onder risicobeheer zijn gesteld, d.w.z. percelen waarvan de risico's aanvaardbaar zijn of aanvaardbaar zijn gemaakt; - categorie 4 : percelen die niet voldoen aan de interventienormen en die behandeld moeten worden of in behandeling zijn, d.w.z. percelen die worden onderzocht, waarvoor saneringswerken worden uitgevoerd of waarvoor risicobeheersmaatregelen uitgevoerd worden; 16° eenmalige verontreiniging : apart identificeerbare bodemverontreiniging, veroorzaakt door een exploitant, een houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein of, indien de verontreiniging is veroorzaakt na 20 januari 2005, door een eenduidig geïdentificeerde persoon;17° gemengde verontreiniging : bodemverontreiniging veroorzaakt door verschillende personen in niet afzonderlijke identificeerbare proporties, onder wie een exploitant, een houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein;of, indien de verontreiniging is veroorzaakt na 20 januari 2005, een eenduidig geïdentificeerde persoon; 18° weesverontreiniging : bodemverontreiniging die niet valt onder de toepassing van de definities bedoeld in punten 16° en 17°;19° bodemverontreiniging veroorzaakt door één persoon : bodemverontreiniging waarvoor een objectief oorzakelijk verband kan worden aangetoond met één of meer activiteiten van deze persoon of een of meer gebeurtenissen die deze persoon heeft veroorzaakt, met uitzondering van marginale verontreiniging;20° behandeling van de bodemverontreiniging : de uitvoering van een gedetailleerd onderzoek in overeenstemming met deze ordonnantie gepaard gaande met ofwel de uitvoering van een risico-onderzoek en eventueel het opstellen van een risicobeheersvoorstel en de toepassing van risicobeheersmaatregelen, ofwel het opstellen van een saneringsvoorstel en de uitvoering van saneringswerken;21° risicobeheer : behandeling van de bodemverontreiniging om de risico's voor de volksgezondheid en het milieu te beoordelen en deze te handhaven of aanvaardbaar te maken;22° sanering : behandeling van de bodemverontreiniging om aan de saneringsnormen te voldoen of om een toename van de verontreiniging uit te sluiten;23° veiligheidsmaatregel : tijdelijke maatregel met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en het milieu in afwachting van de behandeling van de bodemverontreiniging, met inbegrip van de maatregelen voor gebruiksbeperking, toezicht op en indijking van de verontreiniging;24° follow-upmaatregel : maatregel voor het controleren en zonodig het handhaven van het aanvaardbaar karakter van de door bodemverontreiniging veroorzaakte risico's voor de volksgezondheid en het milieu, met inbegrip van de maatregelen voor gebruiksbeperking en toezicht op de verontreiniging;25° toename van de verontreiniging : stijging van de concentratie van verontreinigende stoffen in de bodem na 20 januari 2005, vastgesteld door vergelijking met de resultaten van een door het Instituut goedgekeurd of gelijkvormig verklaard of geacht bodemonderzoek, met uitzondering van stijgingen van de concentratie van verontreinigende stoffen in de bodem als gevolg van een verspreiding van een verontreiniging vanaf een naburig perceel of een herverspreiding van reeds bij het eerste bodemonderzoek in de grond aanwezige verontreinigende stoffen;26° eindbeoordeling : eindverslag opgemaakt door een bodemverontreinigingsdeskundige na de uitvoering van de risicobeheersmaatregelen of saneringswerken;27° beste beschikbare technieken : de beste beschikbare technische saneringsoplossingen die met succes in de praktijk worden gebracht en waarvan de kostprijs niet onredelijk is in verhouding tot het bereikte resultaat voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu; de Regering legt de methodologie voor de identificatie van de beste beschikbare technieken vast; deze methodologie kan rekening houden met de bestemming die gedefinieerd is in de bodembestemmingsplannen; 28° vervreemding van een zakelijk recht : iedere overdragende, vestigende, declaratieve of abdicatieve rechtshandeling onder levenden, onder bezwarende titel of om niet, met betrekking tot een zakelijk recht, met inbegrip van de inbreng en overdracht van vermogen in een vennootschap, en de vastlegging van de statuten van het gebouw als bedoeld in artikel 577-4 van het Burgerlijk Wetboek of de registratie van de instemming van de mede-eigenaars met de afwijking bedoeld in artikel 577-3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, met name in geval van een eenzijdige wilsverklaring, met uitsluiting van akten van familiale aard opgesomd door de Regering;29° zakelijk recht : volle eigendom, blote eigendom, vruchtgebruik, opstal, erfpacht, recht van gebruik, onroerende leasing;30° bodemverontreinigingsdeskundige : erkende onafhankelijke deskundige, die voldoet aan de door de Regering vastgelegde voorwaarden, in overeenstemming met artikelen 70 tot 78 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, voor de uitvoering van de door deze ordonnantie omschreven opdrachten;31° bodemsaneringsaannemer : aannemer geregistreerd, die voldoet aan de door de Regering vastgelegde voorwaarden in overeenstemming met artikel 78/1 tot 78/7 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen voor de uitvoering van de door deze ordonnantie omschreven opdrachten. HOOFDSTUK II. - Identificatie van verontreinigde terreinen Afdeling I. - Aangifteplicht

Aangifte

Art. 4.§ 1. Iedere ontdekking van een bodemverontreiniging moet door de persoon die de ontdekking gedaan heeft, zo spoedig mogelijk aangegeven worden bij de houder van zakelijke rechten en de exploitant van het betreffede terrein of, als deze personen niet geïdentificeerd kunnen worden, bij het Instituut.

Iedere ontdekking van een bodemverontreiniging moet zo spoedig mogelijk aangegeven worden bij het Instituut door de houder van zakelijke rechten en de exploitant van een risicoactiviteit op het betreffende terrein, wanneer deze personen kennis hadden van de gebeurtenis of de ontdekking. § 2. Iedere gebeurtenis die kan leiden tot een dreigende bodemverontreiniging moet door degene die de gebeurtenis heeft veroorzaakt, zo spoedig mogelijk aangegeven worden bij het Instituut, de houders van zakelijke rechten, indien deze geïdentificeerd kunnen worden, en de exploitant van het betreffende terrein. § 3. De Regering legt de aangifteprocedures vast. Afdeling II. - Inventaris van de bodemtoestand

Inhoud

Art. 5.§ 1. Het Instituut maakt een inventaris op van de bodemtoestand en houdt deze actueel. Deze inventaris bevat de gegevens die aan het Instituut werden doorgegeven of waarover het Instituut beschikt met betrekking tot de bodemverontreiniging en het beheer ervan.

De geografische eenheid van de inventaris van de bodemtoestand is het perceel. § 2. De inventaris van de bodemtoestand bevat voor elk perceel dat erin is opgenomen, de volgende gedetailleerde informatie : 1° de identificatie van het perceel : het postadres, de kadastrale referenties of, bij ontstentenis daarvan, de door het Instituut bepaalde identificerende eenheid, en de oppervlakte;2° de kwetsbaarheidszone;3° de identificatie van de houder(s) van zakelijke rechten;4° de risicoactiviteiten die erop worden uitgeoefend;5° de risicoactiviteiten die erop werden uitgeoefend;6° de identificatie van de exploitant(en) van de risicoactiviteiten uitgeoefend na 1 januari 1993 en de periode daarvoor indien deze gegevens beschikbaar zijn;7° de gebeurtenissen die vallen buiten de uitbating van een risicoactiviteit en die een vermoeden van bodemverontreiniging rechtvaardigen of die een bewezen bodemverontreiniging hebben teweeggebracht;8° de daders van deze gebeurtenissen, indien deze bekend zijn;9° de bodemtoestandcategorie;10° de door het Instituut gelijkvormig verklaarde of geachte verkennende bodemonderzoeken, gedetailleerde onderzoeken, risico-onderzoeken, saneringsvoorstellen en risicobeheersvoorstellen;11° de eindbeoordelingen en slotverklaringen betreffende de saneringswerken en de risicobeheersmaatregelen;12° de krachtens deze ordonnantie opgelegde veiligheids en follow-upmaatregelen. De Regering kan de bovenstaande lijst van de vereiste gedetailleerde informatie uitbreiden.

Vervollediging van de inventaris van de bodemtoestand

Art. 6.De overheden of administratieve diensten die vallen onder het Gewest, en de gemeenten bezorgen het Instituut op zijn eerste verzoek de informatie in hun bezit die kan helpen bij het opstellen van de inventaris van de bodemtoestand. Ze brengen het Instituut eveneens op de hoogte van alle wijzigingen van deze gegevens.

Validatie van de gedetailleerde informatie en opname in de inventaris van de bodemtoestand

Art. 7.§ 1. Het Instituut stelt de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit op deze percelen, per aangetekend schrijven in kennis van zijn voornemen om één of meer percelen in de inventaris van de bodemtoestand op te nemen.

Deze kennisgeving vermeldt met name : - de gedetailleerde informatie waarover het Instituut beschikt; - de gevolgen van de opname in de inventaris van de bodemtoestand; - de validatieprocedure voor deze gedetailleerde informatie en de mogelijke correctiewijzen.

De gedetailleerde informatie bedoeld in artikel 5, § 2, 10° en 11°, hoeft niet integraal door het Instituut te worden doorgegeven, maar er moet melding van worden gemaakt, evenals van de datum waarop deze onderzoeken, voorstellen of beoordelingen werden uitgevoerd en de conclusies ervan. § 2. Binnen de 90 dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in § 1 kunnen de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit het Instituut per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut op de hoogte brengen van : - hetzij hun opmerkingen met betrekking tot de gedetailleerde informatie; - hetzij hun bereidheid een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

In dat geval wordt het verkennend bodemonderzoek betekend aan het Instituut per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut, binnen de 180 dagen na de kennisgeving van het Instituut bedoeld in § 1.

Bij niet-naleving van bovenvermelde termijnen neemt het Instituut het perceel of de percelen op in de inventaris van de bodemtoestand binnen de 10 dagen na het verstrijken van deze termijnen en ten laatste vóór de afgifte van bodemattesten voor deze percelen. Binnen dezelfde termijn brengt het Instituut de houder of houders van zakelijke rechten en de exploitant van de risicoactiviteit op de hoogte van de opname. § 3. Binnen de 60 dagen na ontvangst van de opmerkingen zal het Instituut in voorkomend geval de gedetailleerde informatie wijzigen of aanvullen en de personen bedoeld in § 1 in kennis stellen van zijn beslissing het perceel of de percelen al dan niet op te nemen in de inventaris van de bodemtoestand. Deze beslissing wordt met redenen omkleed en vermeldt de bodemtoestandcategorie evenals de gevolgen van een dergelijke opname.

Binnen de 10 dagen na deze kennisgeving en ten laatste voor de afgifte van bodemattesten voor de betreffende percelen actualiseert het Instituut de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand. § 4. In afwijking van de procedure bedoeld in § 1 tot § 3 neemt het Instituut het perceel of de percelen van de site waarvoor een milieuvergunning voor een risicoactiviteit is aangevraagd, op in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand binnen de 10 dagen na de afgifte van de vergunning of de kennisgeving van deze afgifte door de gemeente. Binnen dezelfde termijn brengt het Instituut de houder(s) van zakelijke rechten en de exploitant van de risicoactiviteit op de hoogte van de opname. § 5. De verandering van bodemtoestandcategorie van een perceel in de inventaris van de bodemtoestand is onderworpen aan de bepalingen van artikel 8. § 6. De Regering kan de procedure bedoeld in dit artikel nader bepalen.

Wijziging van de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand

Art. 8.§ 1. Het Instituut actualiseert de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand binnen de 10 dagen na de betekening van een gelijkvormigsheidsverklaring, een slotverklaring of de oplegging van veiligheidsmaatregelen, of binnen de 10 dagen na een stilzwijgende beslissing ten gevolge van de overschrijding van de termijnen die deze kennisgeving regelen, en ten laatste voor de afgifte van bodemattesten voor de betreffende percelen. § 2. De houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit brengen het Instituut op de hoogte van alle wijzigingen of pertinente fouten in de gedetailleerde informatie die op hen betrekking heeft.

Binnen de 30 dagen na ontvangst van deze informatie zal het Instituut in voorkomend geval de gedetailleerde informatie wijzigen of aanvullen en zal het deze personen in kennis stellen van zijn met redenen omklede beslissing. Afdeling III. - Toegang tot de informatie

en kaart van de bodemtoestand Toegang tot de informatie

Art. 9.De gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand is voor het publiek toegankelijk onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten die de Regering bepaalt. De Regering bepaalt onder andere de uurroosters, de prijs van de kopieën en de technische toegangsmodaliteiten tot de inventaris.

De niet-technische samenvattingen van de bodemonderzoeken en de voorstellen ter uitvoering van deze ordonnantie zijn voor iedereen toegankelijk volgens de door de Regering vastgelegde modaliteiten.

Kaart van de bodemtoestand

Art. 10.§ 1. Het Instituut stelt een kaart van de bodemtoestand op en houdt deze actueel. Deze kaart is een grafische weergave van de percelen die in de inventaris van de bodemtoestand zijn opgenomen, ingedeeld in de door de Regering vastgelegde bodemtoestandcategorieën van de categorieën bedoeld in artikel 3, 15°.

De geografische eenheid van de kaart van de bodemtoestand is het perceel. § 2. Voor elk perceel dat op de kaart van de bodemtoestand is opgenomen, wordt door het Instituut een identificatiefiche opgesteld en actueel gehouden met daarop een samenvatting van de meest recente gedetailleerde informatie betreffende dit perceel die is opgenomen in de inventaris van de bodemtoestand.

De Regering kan de type-inhoud van de identificatiefiche bepalen. § 3. Het Instituut publiceert de kaart van de bodemtoestand en de identificatiefiches op het internet. Afdeling IV. - Informatieplicht en bodemattest

Bodemattest

Art. 11.Het bodemattest vermeldt de gedetailleerde informatie van de inventaris van de bodemtoestand met betrekking tot een perceel, naar behoren geactualiseerd op datum van zijn afgifte. Aangezien het gaat om bodemonderzoeken, voorstellen, werken en maatregelen, worden alleen de samenvatting en de conclusies ervan in het bodemattest vermeld.

Het bodemattest vermeldt in voorkomend geval bovendien de verplichtingen en de houders van verplichtingen die volgen uit de toepassing van de ordonnantie en de door het Instituut toegekende afwijking bedoeld in artikel 17, § 2.

De Regering kan de type-inhoud van het bodemattest nader bepalen.

Informatieplicht

Art. 12.§ 1. De overdrager van een zakelijk recht op een terrein vraagt per aangetekend schrijven of langs elektronische weg aan het Instituut een bodemattest voor het betreffende perceel of de betreffende percelen en bezorgt deze attesten aan de overnemer vóór de totstandkoming van de overeenkomst of het aanbod betreffende de vervreemding van het zakelijk recht.

De overeenkomst of het aanbod en, in voorkomend geval, de authentieke akte betreffende die vervreemding bevat : - de verklaring van de overnemer dat hij op de hoogte is gebracht van de inhoud van het bodemattest of de bodemattesten; - de verklaring van de overdrager dat hij niet beschikt over aanvullende informatie die de inhoud van de door het Instituut afgeleverde bodemattesten zou kunnen wijzigen.

De overeenkomst of het aanbod betreffende de vervreemding van het zakelijk recht kan een opschortende voorwaarde bevatten betreffende de afl evering van het bodemattest en, in voorkomend geval, betreffende de verplichtingen inzake identificering en behandeling van de bodemverontreiniging. § 2. De overdrager van een milieuvergunning voor een risicoactiviteit vraagt per aangetekend schrijven of via electronische weg een bodemattest voor het betreffende perceel of de betreffende percelen aan bij het Instituut en bezorgt dit attest of deze attesten aan de overnemer vóór de overdracht. De aangifte van de overdracht aan het Instituut bevat : - de verklaring van de overnemer dat hij op de hoogte is van de inhoud van het bodemattest of de bodemattesten; - de verklaring van de overdrager dat hij niet beschikt over aanvullende informatie die de inhoud van de door het Instituut afgeleverde bodemattesten zou kunnen wijzigen. § 3. Het Instituut geeft een bodemattest af aan iedere persoon die een bodemattest aanvraagt per aangetekend schrijven. § 4. Het bodemattest wordt door het Instituut afgegeven per aangetekend schrijven of via electronische weg, binnen de 20 dagen na de aanvraag mits betaling van een vergoeding door de aanvrager.

De Regering bepaalt de geldigheidsduur van het bodemattest, de aanvraag- en afgiftemodaliteiten evenals het bedrag van de vergoeding. Afdeling V. - Verkennend bodemonderzoek

Aanleidinggevende feiten

Art. 13.§ 1. Vóór de vervreemding van een zakelijk recht op een terrein dat in de inventaris van de bodemtoestand in categorie 0 is opgenomen, moet er ten laste van de houder van zakelijke rechten een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd op de percelen die het terrein afbakenen. § 2. Er moet een verkennend bodemonderzoek ten laste van de exploitant van een risicoactiviteit worden uitgevoerd op de site waar deze risicoactiviteit wordt uitgeoefend en dit : 1° vóór de stopzetting van deze risicoactiviteit;2° vóór de overdracht van de milieuvergunning voor deze risicoactiviteit;3° vóór de toekenning van een verlenging van de milieuvergunning voor deze risicoactiviteit;4° op periodieke wijze voor bepaalde risicoactiviteiten, met een door de Regering bepaalde regelmaat. § 3. Er moet een verkennend bodemonderzoek ten laste van de aanvrager van een milieuvergunning voor het uitoefenen van een risicoactiviteit of ten laste van de aanvrager van een uitbreiding van een milieuvergunning, indien het gaat om de toevoeging van een nieuwe risicoactiviteit aan de genoemde vergunning, worden uitgevoerd op de site waar deze risicoactiviteit zal worden uitgeoefend en dit vóór de afgifte van deze nieuwe of uitgebreide milieuvergunning. § 4. Vóór de aflevering van een stedenbouwkundige vergunning voor een terrein dat in de inventaris van de bodemtoestand in categorie 0 is opgenomen, moet er op de percelen die dit terrein afbakenen, een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de aanvrager van deze vergunning indien de handelingen en werken die het voorwerp zijn van de vergunningsaanvraag, ofwel een uitgraving omvatten, ofwel van dien aard zijn dat ze een eventuele latere behandeling of controle van een bodem verontreiniging belemmeren, ofwel van dien aard zijn dat ze de blootstelling van personen of het milieu aan de eventuele door de bodemverontreiniging veroorzaakte risico's verhogen. § 5. Vóór de aflevering van een milieuvergunning voor een terrein dat in de inventaris van de bodemtoestand in categorie 0 is opgenomen, moet er op de percelen die dit terrein afbakenen, een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de aanvrager van deze vergunning indien de uitbating van de inrichting die het voorwerp is van de vergunningsaanvraag, ofwel een uitgraving omvat, ofwel van dien aard is dat ze een eventuele latere behandeling of controle van een bodemverontreiniging belemmert, ofwel van dien aard is dat ze de blootstelling van personen of het milieu aan de eventuele door de bodemverontreiniging veroorzaakte risico's verhoogt. § 6. Indien er bij uitgravingswerken een bodemverontreiniging wordt ontdekt moet er binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn op de percelen die het betreffende terrein afbakenen, een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de persoon die de uitgravingswerken verricht of voor wiens rekening deze werken verricht worden, of, bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten. § 7. Wanneer er op een terrein een gebeurtenis plaatsvindt die bodemverontreiniging veroorzaakt, moet er binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn op de percelen die het terrein afbakenen, een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten laste van de persoon die de gebeurtenis heeft veroorzaakt of, wanneer het onmogelijk blijkt deze persoon te identificeren, ten laste van de exploitant van het terrein, of bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten op het terrein.

Doel en inhoud

Art. 14.§ 1. Het verkennend bodemonderzoek bepaalt de toestand van de bodem door een eventuele bodemverontreiniging aan het licht te brengen. Het houdt een beperkte monsterneming in, rekening houdend met onder andere de vermoedelijke locatie van de verontreiniging, waarvan de analyseresultaten met de interventie- en saneringsnormen worden vergeleken. § 2. Het verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd op een zone waarvan de grenzen overeenstemmen met de grenzen van één of meer percelen. § 3. Het verkennend bodemonderzoek formuleert met redenen omklede conclusies per perceel wat betreft de raming van de omvang en de aard van de verontreiniging, de noodzaak om al dan niet een gedetailleerd onderzoek uit te voeren en in voorkomend geval de termijn waarbinnen een dergelijk onderzoek aan het Instituut betekend moet conforworden.

Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name het potentiële gevaar van de verontreiniging voor het milieu en de gezondheid alsmede het gebruik van het terrein.

Het verkennend bodemonderzoek bepaalt indien mogelijk het type of de types verontreiniging : eenmalige verontreiniging, gemengde verontreiniging of weesverontreiniging.

Het verkennend bodemonderzoek bepaalt in voorkomend geval eveneens de te nemen veiligheidsmaatregelen. § 4. De Regering bepaalt de type-inhoud en de algemene uitvoeringsmodaliteiten van het verkennend bodemonderzoek. § 5. De Regering bepaalt de criteria op basis waarvan een krachtens andere wetgevingen uitgevoerd bodemonderzoek kan worden gelijkgesteld met een verkennend bodemonderzoek krachtens deze ordonnantie.

Uitvoering, kennisgeving en gelijkvormigheidsverklaring

Art. 15.§ 1. Het verkennend bodemonderzoek wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige uitgevoerd. § 2. Het verkennend bodemonderzoek wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut. § 3. Na ontvangst van het verkennend bodemonderzoek heeft het Instituut 30 dagen de tijd om : - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren; - ofwel wijzigingen of aanvullingen op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het verkennend bodemonderzoek al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.

In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen. § 4. In de gelijkvormigheidsverklaring bepaalt het Instituut op basis van de conclusies van het verkennend bodemonderzoek de termijn waarbinnen het gedetailleerd onderzoek in voorkomend geval aan het Instituut betekend moet worden. De gelijkvormigheidsverklaring bepaalt desgevallend het type of de types verontreiniging. Het Instituut kan eveneens veiligheidsmaatregelen voorschrijven. De gelijkvormigheidsverklaring wordt per aangetekend schrijven betekend aan de persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren, de houder van zakelijke rechten en, in voorkomend geval, de exploitant van een risicoactiviteit op het terrein. § 5. Bij ontstentenis van een gelijkvormigheidsverklaring door het Instituut binnen de termijnen bedoeld in § 3, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies goedgekeurd geacht en wordt het verkennend bodemonderzoek als gelijkvormig beschouwd.

Gezamenlijke onderzoeken

Art. 16.De persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren, kan onmiddellijk na het verkennend bodemonderzoek voor eigen rekening een gedetailleerd onderzoek laten uitvoeren, zonder tussentijdse kennisgeving aan het Instituut van het eerste onderzoek.

In dat geval worden het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd onderzoek gezamenlijk betekend aan het Instituut. De bepalingen van artikelen 15, 26 en 27 zijn naar analogie van toepassing. HOOFDSTUK III. - Behandeling van verontreinigde terreinen Afdeling I. - Beginselen

Termijnen voor de behandeling van de verontreiniging

Art. 17.§ 1. De verplichte behandeling van de bodemverontreiniging die voortvloeit uit de conclusies van een door het Instituut gelijkvormig verklaard of geacht verkennend bodemonderzoek, moet vervuld worden vóór : 1° de vervreemding van een zakelijk recht op het terrein waarop deze verplichting betrekking heeft;2° de overdracht van de milieuvergunning voor een risicoactiviteit die wordt uitgeoefend op de site waarop deze verplichting betrekking heeft;3° de uitvoering van handelingen en werken of de ingebruikneming van een inrichting die van dien aard zijn dat ze de behandeling of latere controle van de bodemverontreiniging belemmeren, of van dien aard zijn dat ze de blootstelling van personen of het milieu aan de door de bodemverontreiniging veroorzaakte risico's op het terrein waarop deze verplichting betrekking heeft, verhogen; § 2. In afwijking van § 1, 1° en 2°, kunnen de vervreemding van een zakelijk recht of de overdracht van een milieuvergunning plaatsvinden vóór de behandeling van de bodemverontreiniging, indien aan volgende voorwaarden voldaan is : - een verkennend bodemonderzoek werd gelijkvormig verklaard of geacht; - de houder van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging heeft zich ertoe verbonden om deze binnen een door het Instituut goedgekeurd tijdschema te vervullen; - er is een financiële zekerheid gesteld die deze verbintenis dekt in overeenstemming met artikel 71.

De houder van de verplichting stuurt per aangetekend schrijven aan het Instituut een voorstel betreffende het tijdschema van behandeling van de bodemverontreiniging en betreffende het bedrag van de financiële zekerheid. Na ontvangst van deze voorstellen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om er al dan niet mee in te stemmen.

Normen en waarden

Art. 18.§ 1. De Regering bepaalt de interventienormen per kwetsbaarheidszone waarboven een gedetailleerd onderzoek verplicht is. § 2. De Regering bepaalt de saneringsnormen die door de uitvoering van de saneringswerken bereikt moeten worden, waarbij met name rekening gehouden wordt met de concentraties verontreinigende stoffen die van nature aanwezig zijn in de bodem op gewestelijk niveau. § 3. De Regering bepaalt de berekeningsmethode van de risicowaarden en de verontreinigingdrempels die bepalen of de risico's voor de volksgezondheid en het milieu al dan niet aanvaardbaar zijn.

Realisatie van een gedetailleerd onderzoek en houder van de verplichting

Art. 19.§ 1. Wanneer een verkennend bodemonderzoek wijst op ofwel een overschrijding van de interventienormen ofwel een overschrijding van de saneringsnormen en een toename van de verontreiniging, moet er een gedetailleerd onderzoek naar deze verontreiniging worden uitgevoerd. § 2. Wanneer een verkennend bodemonderzoek het mogelijk maakt het type verontreiniging te bepalen, is het gedetailleerd onderzoek ten laste van de houder van de verplichting inzake behandeling van de verontreiniging bedoeld in artikelen 20 tot 22.

Anders is het gedetailleerd onderzoek ten laste van de persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren.

Behandeling van de verontreiniging door middel van risicobeheer en houder van de verplichting

Art. 20.§ 1. Wanneer een gedetailleerd onderzoek wijst op de aanwezigheid van een weesverontreiniging, moet er een risico-onderzoek met betrekking tot deze verontreiniging uitgevoerd worden ten laste van : - de exploitant van de site betrokken bij de verontreiniging, indien deze veroorzaakt is na 20 januari 2005; - de houder van zakelijke rechten op het terrein getroffen door de verontreiniging, indien deze veroorzaakt is vóór 20 januari 2005 of indien ze veroorzaakt is na 20 januari 2005, bij ontstentenis van een exploitant van het terrein. § 2. Wanneer een gedetailleerd onderzoek wijst op de aanwezigheid van een gemengde verontreiniging, moet er een risico-onderzoek met betrekking tot deze verontreiniging uitgevoerd worden ten laste van : - de exploitant die een deel van deze verontreiniging heeft veroorzaakt; - de houder van zakelijke rechten die een deel van deze verontreiniging heeft veroorzaakt; - de geïdentificeerde persoon die een deel van deze verontreiniging heeft veroorzaakt. § 3. Wanneer het risico-onderzoek wijst op een overschrijding van de risicowaarden, moeten de risico's aanvaardbaar voor de volksgezondheid en het milieu gemaakt worden door de opstelling van risicobeheersvoorstel en de uitvoering risicobeheersmaatregelen, of eventueel door de uitvoering van een saneringsvoorstel of saneringswerken ten laste van de persoon die het in §§ 1 en 2 bedoelde risicoonderzoek dient uit te voeren Behandeling van de verontreiniging door sanering en houder van de verplichting

Art. 21.§ 1. Wanneer een gedetailleerd onderzoek wijst op de aanwezigheid van een eenmalige verontreiniging, moeten er een saneringsvoorstel en saneringswerken met betrekking tot deze verontreiniging. uitgevoerd worden ten laste van : - de exploitant die deze verontreiniging heeft veroorzaakt; - de houder van zakelijke rechten die deze verontreiniging heeft veroorzaakt; - de geïdentificeerde persoon die deze verontreiniging heeft veroorzaakt. § 2. De saneringswerken hebben tot doel te voldoen aan de saneringsnormen.

In geval van toename van de verontreiniging kunnen de saneringswerken echter minstens tot doel hebben deze toename teniet te doen.

Afwijkingen

Art. 22.§ 1. In afwijking van artikel 20, § 2, indien het gedetailleerde onderzoek aangeeft dat de gemengde verontreiniging volledig werd veroorzaakt door de personen bedoeld in deze paragraaf, moeten de saneringswerken van deze verontreiniging solidair uitgevoerd worden door de personen die de verontreiniging hebben veroorzaakt. § 2. In afwijking van artikel 21, § 1, indien het gedetailleerd onderzoek aantoont dat de verontreiniging volledig veroorzaakt werd vüür 1 januari 1993, moet een behandeling van de verontreiniging door risicobeheer uitgevoerd worden ten laste van de exploitant of de houder van zakelijke rechten die de verontreiniging veroorzaakt heeft.

Vrijwillige behandeling van de verontreiniging en andere houders van verplichting

Art. 23.§ 1. Iedere persoon kan een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren en in voorkomend geval een bodemverontreiniging op zijn kosten laten behandelen, buiten de feiten die aanleiding geven tot de identificatieverplichting of verplichting tot behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van de onderhavige ordonnantie. § 2. Iedere persoon die verplicht is de bodemverontreiniging te behandelen door middel van risicobeheersmaatregelen, mag deze verontreiniging behandelen door saneringswerken uit te voeren. § 3. Iedere persoon die houder is van een verplichting om bodemverontreiniging te behandelen, kan deze verplichting overdragen aan een derde persoon, indien aan de volgende voorwaarden voldaan is : - een verkennend bodemonderzoek werd gelijkvormig verklaard of geacht; - de overnemende derde persoon heeft zich ertoe verbonden om de verplichting inzake behandeling van de verontreiniging binnen een door het Instituut goedgekeurd tijdschema te vervullen; - er is een financiële zekerheid gesteld die deze verbintenis dekt in overeenstemming met artikel 71.

De houder van de verplichting stuurt per aangetekend schrijven aan het Instituut een voorstel betreffende het tijdschema voor de behandeling van de bodemverontreiniging en betreffende het bedrag van de financiële zekerheid. Na ontvangst van deze voorstellen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om er al dan niet mee in te stemmen.

Wanneer de voorwaarden van het eerste lid zijn vervuld, zal de derde die zich ertoe heeft verbonden om de verplichtingen inzake behandeling van de verontreiniging te vervullen, de houder van de verplichtingen in de zin van deze ordonnantie worden.

De overdracht van de verplichting tot behandeling van de verontreiniging kan gezamenlijk gebeuren met de toepassing van de afwijking bedoeld in artikel 17, § 2. § 4. Indien een natuurlijke of rechtspersoon bij volmacht een aanzienlijke economische macht heeft verworven over de technische werking van een exploitatie, wordt deze persoon op dezelfde wijze als de exploitant geacht een verkennend bodemonderzoek uit te voeren of de bodemverontreiniging te behandelen. § 5. De in dit artikel bedoelde behandeling van de bodemverontreiniging moet in overeenstemming met de bepalingen van deze ordonnantie uitgevoerd worden.

Aansprakelijkheid

Art. 24.§ 1. Hij die een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt is aansprakelijk voor de kosten gemaakt voor de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek en voor de behandeling van de verontreiniging door de houder(s) van deze verplichtingen in uitvoering van de onderhavige ordonnantie, evenals voor de schade die door deze onderzoeken, maatregelen of werken wordt teweeggebracht. § 2. De exploitant van een inrichting die is onderworpen aan een milieuvergunning of een aangifte krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, is aansprakelijk voor de kosten bedoeld in de vorige paragraaf, indien de bodemverontreiniging werd veroorzaakt door de uitbating van deze inrichting.

De exploitant is echter niet aansprakelijk voor deze kosten, indien hij kan bewijzen dat hij geen fout of nalatigheid heeft begaan en dat de bodemverontreiniging te wijten is aan een emissie die of een voorval dat uitdrukkelijk toegestaan is, met naleving van alle voorwaarden die verband houden met een op de datum van de emissie of het voorval van toepassing zijnde vergunning of aangifte die uitgereikt of verlengd werd krachtens de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen. § 3. Wanneer verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde bodemverontreiniging, zijn ze solidair aansprakelijk. § 4. De bepalingen van deze ordonnantie doen geen afbreuk aan het recht van de aansprakelijke persoon om andere rechtsmiddelen aan te wenden om verhaal te zoeken. § 5. De bepalingen van deze ordonnantie doen geen afbreuk aan de andere rechten die de benadeelde personen of personen die kosten aangaan, inroepen tegen de aansprakelijke of andere personen. Afdeling II. - Gedetailleerd onderzoek

Doel en inhoud

Art. 25.§ 1. Het gedetailleerd onderzoek bakent de bodemverontreiniging die door een verkennend bodemonderzoek aan het licht is gebracht, verticaal en horizontaal af en bepaalt, en eventueel onderscheidt, de toename van de verontreiniging en het type of de types verontreiniging : eenmalige, wees- of gemengde verontreiniging. § 2. Het gedetailleerd onderzoek bevat met redenen omklede conclusies betreffende de omvang en de aard van de verontreiniging, het type of de types verontreiniging en de termijn waarbinnen een risico-onderzoek of een saneringsvoorstel aan het Instituut moet worden betekend. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name het potentiële gevaar van de verontreiniging voor het milieu en de gezondheid alsmede het gebruik van het terrein. Het gedetailleerd onderzoek bepaalt eveneens, in voorkomend geval, welke veiligheidsmaatregelen er genomen moeten worden. § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud en de algemene uitvoeringsmodaliteiten van het gedetailleerd onderzoek.

Uitvoering en kennisgeving

Art. 26.§ 1. Het gedetailleerd onderzoek wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige uitgevoerd. § 2. Het gedetailleerd onderzoek wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken.

Er kan een verlenging van de termijn worden toegekend indien de persoon die het onderzoek moet uitvoeren, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut. Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd. § 3. Het gedetailleerd onderzoek wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Gelijkvormigheidsverklaring

Art. 27.§ 1. Na ontvangst van het gedetailleerd onderzoek heeft het Instituut 30 dagen de tijd om : - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren; - ofwel wijzigingen of aanvullingen op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het gedetailleerd onderzoek al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.

In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon belast met het gedetailleerd onderzoek, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring bepaalt het In stituut op basis van de conclusies van het gedetailleerd onderzoek het type of de types bodemverontreiniging en de termijn waarbinnen het risico-onderzoek en/of het saneringsvoorstel aan het Instituut betekend moeten worden.

Het Instituut kan eveneens veiligheidsmaatregelen voorschrijven. De gelijkvormigheidsverklaring wordt per aangetekend schrijven betekend aan de persoon die het gedetailleerd onderzoek moet uitvoeren, de personen die het risico-onderzoek moeten uitvoeren en/of het saneringsvoorstel moeten opstellen, de houder van zakelijke rechten en, in voorkomend geval, de exploitant van een risicoactiviteit op het terrein. § 3. Bij ontstentenis van een gelijkvormigheidsverklaring door het Instituut binnen de termijnen bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies geacht te zijn goedgekeurd en wordt het gedetailleerd onderzoek als gelijkvormig beschouwd.

Gezamenlijke onderzoeken

Art. 28.Binnen de termijn bedoeld in artikel 15, § 4, kan de persoon die het gedetailleerd onderzoek moet uitvoeren, onmiddellijk na het gedetailleerd onderzoek voor eigen rekening een risico-onderzoek laten uitvoeren, zonder tussentijdse kennisgeving aan het Instituut van het eerste onderzoek.

In dat geval worden het gedetailleerd onderzoek en het risico-onderzoek gezamenlijk betekend aan het Instituut. De bepalingen van artikelen 26, 27, 30 en 31 zijn naar analogie van toepassing.

Indien het verkennend bodemonderzoek, het gedetailleerd onderzoek en het risico-onderzoek gezamenlijk betekend worden, worden de in artikel 31 bedoelde termijnen toegekend aan het Instituut verlengd tot 60 dagen. HOOFDSTUK IV. - Risicobeheer Afdeling I. - Risico-onderzoek

Doel en inhoud

Art. 29.§ 1. Het risico-onderzoek beoordeelt de risico's die een bodemverontreiniging met zich brengt voor de volksgezondheid en het milieu. § 2. De risicobeoordeling omvat de volgende drie aspecten : het risico van blootstelling voor de mens, het risico van aantasting van de ecosystemen en het risico van verspreiding van verontreinigende stoffen.

De risicobeoordeling bestudeert de huidige risico's, rekening houdend met het huidige geoorloofd feitelijk gebruik van het terrein, en de toekomstige risico's, rekening houdend met de bestemming volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein, of, bij ontstentenis daarvan, zoals af te leiden uit het huidige geoorloofd feitelijk gebruik en de bestemmingen die toegestaan zijn volgens de bodembestemmingsplannen.

De Regering kan voor elke zone die vastgelegd wordt in de bodembestemmingsplannen, opgeven met welke bestemmingen er rekening gehouden moet worden. § 3. Het risico-onderzoek formuleert met redenen omklede conclusies betreffende de aanvaardbaarheid van de risico's van de verontreiniging, de dringendheid van risicobeheer, de noodzaak een risicobeheersvoorstel of eventueel een saneringsvoorstel op te stellen en de termijnen waarbinnen dergelijke voorstellen aan het Instituut betekend moeten worden. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van het risicobeheer en het gebruik van het terrein. Het risico-onderzoek bepaalt in voorkomend geval eveneens welke veiligheids- of followupmaatregelen er genomen moeten worden. § 4. De Regering bepaalt de type-inhoud van het risicoonderzoek.

Uitvoering en kennisgeving

Art. 30.§ 1. Het risico-onderzoek wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige uitgevoerd. § 2. Het risico-onderzoek wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken.

Er kan een verlenging van de termijn toegekend worden indien de persoon die het onderzoek moet uitvoeren, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut. Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd. § 3. Het risico-onderzoek wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Gelijkvormigheidsverklaring

Art. 31.§ 1. Na ontvangst van het risico-onderzoek heeft het Instituut 30 dagen de tijd om : - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren; - ofwel wijzigingen of aanvullingen op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het risico-onderzoek al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren. - In onderlinge overeenstemming tussen het Instituut en de persoon belast met het risico-onderzoek, kunnen de termijnen van 30 dagen bedoeld in het eerste lid verlengd worden tot 60 dagen. § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring bepaalt het Instituut, in voorkomend geval, op basis van de conclusies van het risico-onderzoek, de termijn waarbinnen het risicobeheersvoorstel of het saneringsvoorstel aan het Instituut betekend moet worden. Het Instituut kan eveneens veiligheidsof follow-upmaatregelen voorschrijven. De gelijkvormigheidsverklaring wordt per aangetekend schrijven betekend aan de persoon die het risico-onderzoek moet uitvoeren, de houder van zakelijke rechten en, in voorkomend geval, de exploitant van een risicoactiviteit op het terrein. § 3. Bij ontstentenis van een gelijkvormigheidsverklaring door het Instituut binnen de termijnen bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies geacht te zijn goedgekeurd en wordt het risico-onderzoek als gelijkvormig beschouwd.

Geldigheidsduur

Art. 32.§ 1. Een risico-onderzoek is geldig zolang er zich geen wijziging heeft voorgedaan in de elementen waarmee rekening is gehouden in dit onderzoek om de risico's van blootstelling voor de mens, aantasting van de ecosystemen en verspreiding van verontreinigende stoffen te bepalen, met inbegrip van de gegevens van het gedetailleerd onderzoek en het bodembestemmingsplan die voor het onderzoek gebruikt werden.

Wanneer een risico-onderzoek betreffende een perceel dat onder risicobeheer is gesteld, niet langer geldig is, moet er door de personen bedoeld in artikel 20 een nieuw risicoonderzoek betreffende dat perceel worden uitgevoerd vóór de feiten bedoeld in artikel 17, § 1. § 2. Het Instituut bepaalt op basis van eerdere onderzoeken en de resultaten van de follow-upmaatregelen of de gegevens van het gedetailleerd onderzoek die in een risico-onderzoek gebruikt zijn, nog voldoende actueel zijn om een exact beeld te geven van de huidige staat van de bodemverontreiniging. Indien deze gegevens niet meer als voldoende actueel beschouwd worden, moet het nieuwe risico-onderzoek, vereist krachtens artikel § 1, voorafgegaan worden door een actualisering van het gedetailleerd onderzoek, uitgevoerd in overeenstemming met afdeling II van hoofdstuk III, afdeling II. Risicobeheersvoorstel.

Doel en inhoud

Art. 33.§ 1. Het risicobeheersvoorstel bepaalt het type en de uitvoeringswijze van de risicobeheersmaatregelen die moeten worden genomen om de via een risico-onderzoek geïdentificeerde risico's aanvaardbaar te maken voor de volksgezondheid en het milieu. § 2. Het risicobeheersvoorstel beschrijft de gekozen risicobeheersmaatregelen, na ze te hebben vergeleken met andere denkbare risicobeheersmaatregelen wat betreft doeltreffendheid, kostprijs, milieueffecten en uitvoeringstermijn. Op basis van dezelfde criteria vergelijkt het risicobeheersvoorstel op beknopte wijze de gekozen risicobeheersmaatregelen met de saneringswerken volgens een aan de situatie op het terrein aangepaste techniek. Het risicobeheersvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om na de uitvoering van de gekozen risicobeheersmaatregelen de geboekte resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten, evenals de termijn waarbinnen deze maatregelen uitgevoerd moeten worden. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van het risicobeheer en het gebruik van het terrein. Het risicobeheersvoorstel bepaalt in voorkomend geval eveneens welke veiligheids- of follow-upmaatregelen er genomen moeten worden.

De effecten van het ontwerp worden beoordeeld onverminderd de andere wetgevingen op dat gebied. § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van het risicobeheersvoorstel.

Uitvoering en kennisgeving

Art. 34.§ 1. Het risicobeheersvoorstel wordt door een bodemverontreinigingsdeskundige opgesteld. § 2. Het risicobeheersvoorstel wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken.

Er kan een verlenging van de termijn worden toegekend indien de persoon die het onderzoek moet uitvoeren, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut. Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd. § 3. Het risicobeheersvoorstel wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Na ontvangst van het risicobeheersvoorstel heeft het Instituut 15 dagen de tijd om aan de persoon die het risicobeheersvoorstel moet opstellen, per aangetekend schrijven betekening te doen van ofwel een ontvangstbewijs voor het volledige dossier, ofwel een verzoek om aanvullingen, die binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Gelijkvormigheidsverklaring

Art. 35.§ 1. Na ontvangst van de ontvangstbewijs voor het volledige dossier of, desgevallend, de adviezen bedoeld in artikel 51 of na het verstrijken van de in artikelen 34, § 3 en 51 gestelde termijnen om de adviezen in te dienen, heeft het Instituut 45 dagen de tijd om : - ofwel het al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren; - ofwel wijzigingen of aanvullingen op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het risicobeheersvoorstel al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.

Indien het Instituut geen gelijkvormigheidsverklaring kan betekenen volgens de binnen deze bepaling toegestane termijn, richt het aan de persoon die het risicobeheer uitvoert een voorstel van verlenging van een maximum van 30 dagen van deze termijn. In dit voorstel zijn de in artikelen 55 tot 57 georganiseerde beroepen vermeld. § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel bepaalt het Instituut op basis van de conclusies van het risicobeheersvoorstel, de milieueffecten ervan en de ontvangen adviezen, op welke voorwaarden de risicobeheersmaatregelen uitgevoerd moeten worden, welke resultaten behaald moeten worden met de uitvoering van deze maatregelen en binnen welke termijnen de uitvoering van deze maatregelen voltooid moet zijn. Het Instituut kan eveneens veiligheids- of follow-upmaatregelen voorschrijven. § 3. De gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel wordt per aangetekend schrijven aan de volgende personen betekend : 1° de persoon die de risicobeheersmaatregelen moet uitvoeren;2° de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;3° het College van Burgemeester en Schepenen;4° de afgevaardigd ambtenaar, indien deze om advies gevraagd werd ter uitvoering van artikel 51. Equivalentie

Art. 36.Indien het risicobeheersvoorstel inrichtingen, handelingen of werkzaamheden omvat die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater of aan een milieuaangifte, milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning geldt de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel als de vereiste vergunning of aangifte. Afdeling III. - Risicobeheersmaatregelen

Uitvoering van de risicobeheersmaatregelen

Art. 37.§ 1. De risicobeheersmaatregelen worden uitgevoerd door een bodemsaneringsaannemer, onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige, binnen de termijnen die het Instituut heeft gesteld in de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel. § 2. De risicobeheersmaatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen in het risicobeheersvoorstel en de voorwaarden vastgelegd in de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel. § 3. De Regering kan een standaardprocedure vastleggen voor de uitvoering van de risicobeheersmaatregelen.

Aanpassing van de risicobeheersmaatregelen

Art. 38.§ 1. Indien tijdens de uitvoering van risicobeheersmaatregelen blijkt dat deze niet de verwachte resultaten zullen opleveren, dat de uitvoeringsvoorwaarden niet langer geschikt zijn om milieuhinder te voorkomen of te verminderen of dat de resultaten behaald kunnen worden door de toepassing van risicobeheersmaatregelen tegen lagere kostprijs, kunnen de risicobeheersmaatregelen aangepast worden door wijzigingen of aanvullingen, op verzoek van de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren of op ver zoek van het Instituut, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel. § 2. Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van de risicobeheersmaatregelen moet worden opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige die is aangesteld door de persoon die moet instaan voor het risicobeheer, en moet vergezeld zijn van het advies van een bodemsaneringsaannemer. De kennisgeving aan het Instituut gebeurt per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van de risicobeheersmaatregelen moet de aard en de gevolgen stipuleren van deze aanpassing gelet op de criteria die in het gelijkvormig verklaarde of geachte risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden.

Indien het verzoek om aanpassing uitgaat van de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, moeten in het verzoek ook de redenen van de aanpassing toegelicht worden. § 3. De persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, betekent zijn verzoek om aanpassing van de risicobeheersmaatregelen aan het Instituut.

Binnen de 15 dagen na ontvangst van het verzoek stelt het Instituut de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, per aangetekend schrijven ervan in kennis : - ofwel dat het Instituut niet akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, wanneer het meent dat deze niet overeenstemt met de voorwaarden beschreven in § 1 of dat deze een toename van de risico's voor de volksgezondheid of het milieu kan veroorzaken; - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut wil dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut verzoekt om verduidelijkingen of aanvullingen, die per aangetekend schrijven aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de verduidelijkingen of aanvullingen heeft het instituut 15 dagen de tijd om de gevraagde aanpassing al dan niet goed te keuren of te vragen dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk.

Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn, wordt het verzoek om aanpassing van de risicobeheersmaatregelen geacht niet te zijn goedgekeurd. § 4. Het Instituut deelt aan de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, de redelijke termijn mee waarbinnen een voorstel tot aanpassing van de risicobeheersmaatregelen, ten laste van deze persoon, moet worden betekend aan het Instituut. Het verzoek van het Instituut is met redenen omkleed.

Binnen de 15 dagen na ontvangst van het voorstel stelt het Instituut de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, per aangetekend schrijven ervan in kennis : - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de voorgestelde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut wil dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het risicobeheersvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut verzoekt om verduidelijkingen of aanvullingen, die per aangetekend schrijven aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de verduidelijkingen of aanvullingen heeft het Instituut 15 dagen de tijd om de voorgestelde aanpassing al dan niet goed te keuren of te eisen dat er een nieuw risicobeheersvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk.

Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het voorstel tot aanpassing van de risicobeheersmaatregelen niet goedgekeurd geacht. § 5. De Regering kan de lijst vastleggen van de aanpassingen waarvoor vanwege hun minieme belang geen voorafgaande kennisgeving aan het Instituut vereist is, alsmede de lijst van de aanpassingen waarvoor vanwege hun aanzienlijke belang een nieuw risicobeheersvoorstel moet worden opgesteld.

Eindbeoordeling

Art. 39.§ 1. Na de uitvoering van de risicobeheersmaatregelen wordt er door een bodemverontreinigingdeskundige een eindbeoordeling van deze maatregelen gemaakt ten laste van de persoon die de maatregelen moet uitvoeren. De eindbeoordeling wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut. § 2. Deze eindbeoordeling omvat minstens de volgende elementen : - een gedetailleerde omschrijving van de uitgevoerde risicobeheersmaatregelen; - de verkregen resultaten wat betreft de blootstelling van personen en het milieu op basis van de in het gelijkvormig verklaard of geacht risicobeheersvoorstel beschreven procedure; - de aard en de duur van de eventuele follow-upmaatregelen. § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van de eindbeoordeling.

Slotverklaring

Art. 40.§ 1. Binnen de 30 dagen na ontvangst van de eindbeoordeling betekent het Instituut, op basis van deze eindbeoordeling en de volgens de gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel vereiste resultaten, per aangetekend schrijven aan de personen bedoeld in artikel 35, § 3 : - ofwel een slotverklaring waarin bevestigd wordt dat aan de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van deze ordonnantie voldaan is, eventueel onder voorwaarde van follow-upmaatregelen; - ofwel een verzoek om aanvulling van de risicobeheersmaatregelen. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 38, § 1, § 2 en § 4, naar analogie van toepassing. De eindbeoordeling wordt geactualiseerd na de uitvoering van de gevraagde aanvulling, ten laste van de persoon die het risicobeheer moet uitvoeren, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 39; - ofwel een verzoek om wijzigingen of aanvullingen aan de eindbeoordeling die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring te betekenen. § 2. Bij ontstentenis van een slotverklaring van het Instituut binnen de termijn van 30 dagen bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies goedgekeurd geacht en wordt de slotverklaring als gelijkvormig beschouwd. § 3. De Regering kan de type-inhoud van de eindbeoordeling bepalen. HOOFDSTUK V. - Sanering Afdeling I. - Saneringsvoorstel

Doel en inhoud

Art. 41.§ 1. Het saneringsvoorstel bepaalt het type en de uitvoeringswijze van de bodemsaneringswerken die uitgevoerd moeten worden om aan de saneringsnormen te voldoen of om een toename van de verontreiniging uit te sluiten. § 2. Het saneringsvoorstel beschrijft de gekozen saneringstechnieken, na ze te hebben vergeleken met andere denkbare saneringstechnieken wat betreft doeltreffendheid, kostprijs, milieueffecten en uitvoeringstermijn. Het saneringsvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om na de uitvoering van de gekozen saneringswerken de resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten, evenals de termijn waarbinnen deze werken uitgevoerd moeten worden.

Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name de dringendheid van de sanering en het gebruik van het terrein. Het saneringsvoorstel bepaalt in voorkomend geval eveneens welke veiligheids- en followupmaatregelen er genomen moeten worden.

De effecten van het ontwerp worden beoordeeld onverminderd de andere wetgevingen op dat gebied. § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van het saneringsvoorstel.

Uitvoering en kennisgeving

Art. 42.§ 1. Het saneringsvoorstel wordt opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige. § 2. Het saneringsvoorstel wordt aan het Instituut betekend binnen de termijn die het Instituut bepaald heeft op basis van eerdere onderzoeken.

Er kan een verlenging van de termijn worden toegekend indien de persoon die het voorstel moet opstellen, daartoe een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag indient bij het Instituut per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Het Instituut beslist binnen de 7 dagen over de termijn van de verlenging. Na het verstrijken van deze termijn wordt de aanvraag tot verlenging geacht te zijn goedgekeurd. § 3. Het saneringsvoorstel wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Na ontvangst van het saneringsvoorstel heeft het Instituut 15 dagen de tijd om aan de persoon die het saneringsvoorstel moet opstellen, per aangetekend schrijven betekening te doen van ofwel een ontvangstbewijs voor het volledige dossier, ofwel een verzoek om aanvullingen, die binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut, Gelijkvormigheidsverklaring

Art. 43.§ 1. Na ontvangst van de ontvangstbewijs voor het volledige dossier of, desgevallend, de adviezen bedoeld in artikel 51 of na het verstrijken van de in artikelen 42, § 3 en 51 gestelde termijnen om de adviezen in te dienen, heeft het Instituut 45 dagen de tijd om : - ofwel het saneringsvoorstel al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren; - ofwel wijzigingen of aanvullingen op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het saneringsvoorstel al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.

Indien het Instituut geen gelijkvormigheidsverklaring kan betekenen volgens de binnen deze bepaling toegestane termijn, richt het aan de persoon die de sanering uitvoert een voorstel van verlenging van een maximum van 30 dagen van deze termijn. In dit voorstel zijn de in artikelen 55 tot 57 georganiseerde beroepen vermeld. § 2. In de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel bepaalt het Instituut op basis van de conclusies van het saneringsvoorstel, de milieueffecten ervan, de saneringsnormen en de ontvangen adviezen, op welke voorwaarden de saneringswerken uitgevoerd moeten worden, welke resultaten behaald moeten worden met de uitvoering van deze werken en binnen welke termijnen de werken voltooid moeten zijn. Het Instituut kan eveneens veiligheidsmaatregelen voorschrijven. § 3. De gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel wordt per aangetekend schrijven aan de volgende personen betekend : 1° de persoon die de saneringswerken moet uitvoeren;2° de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;3° het College van Burgemeester en Schepenen;4° de afgevaardigd ambtenaar, indien deze om advies gevraagd werd ter uitvoering van artikel 51. Equivalentie

Art. 44.Indien het saneringsvoorstel inrichtingen, handelingen of werkzaamheden omvat die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater of aan een milieuaangifte, milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning, geldt de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel als de vereiste vergunning of aangifte. Afdeling II. - Saneringswerken

Uitvoering van de saneringswerken

Art. 45.§ 1. De saneringswerken worden uitgevoerd door een bodemsaneringsaannemer, onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige, binnen de termijnen die het Instituut heeft gesteld in de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel. § 2. De saneringswerken worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen in het saneringsvoorstel en de voorwaarden vastgelegd in de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel. § 3. De Regering kan een standaardprocedure vastleggen voor de uitvoering van de saneringswerken.

Aanpassing van de saneringswerken

Art. 46.§ 1. Indien tijdens de uitvoering van saneringswerken blijkt dat deze niet de verwachte resultaten zullen opleveren of dat de uitvoeringsvoorwaarden niet langer geschikt zijn om milieuhinder te voorkomen of te verminderen of dat de resultaten behaald kunnen worden door de uitvoering van saneringswerken tegen lagere kostprijs, met inbegrip van het gebruik van de beste beschikbare technieken, kunnen de saneringswerken aangepast worden door wijzigingen of aanvullingen, op verzoek van de persoon die de sanering moet uitvoeren of op verzoek van het Instituut, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel. § 2. Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van de saneringswerken moet worden opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige die is aangesteld door de persoon die de sanering moet uitvoeren, en moet vergezeld zijn van het advies van een bodemsaneringsaannemer. De kennisgeving aan het Instituut gebeurt per aangetekend schrijven of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut.

Elke vraag of elk voorstel met betrekking tot de aanpassing van de saneringswerken moet de aard en de gevolgen stipuleren van deze aanpassing gelet op de criteria die in het gelijkvormig verklaarde of geachte saneringsvoorstel geanalyseerd worden. Indien het verzoek om aanpassing uitgaat van de persoon die de sanering moet uitvoeren, moeten in het verzoek ook de redenen van de aanpassing toegelicht worden. § 3. De persoon die de sanering moet uitvoeren, betekent zijn verzoek om aanpassing van de saneringswerken aan het Instituut.

Binnen de 15 dagen na ontvangst van het verzoek stelt het Instituut de persoon die de sanering moet uitvoeren, per aangetekend schrijven ervan in kennis : - ofwel dat het Instituut niet akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, wanneer het meent dat deze niet overeenstemt met de voorwaarden beschreven in § 1 of dat deze een toename van de risico's voor de volksgezondheid of het milieu kan veroorzaken; - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de gevraagde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut verzoekt dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut verzoekt om verduidelijkingen of aanvullingen, die per aangetekend schrijven aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de verduidelijkingen of aanvullingen heeft het instituut 15 dagen de tijd om de gevraagde aanpassing al dan niet goed te keuren of te vragen dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk.

Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het verzoek om aanpassing van de saneringswerken geacht niet te zijn goedgekeurd. § 4. Het Instituut deelt aan de persoon die de sanering moet uitvoeren, de redelijke termijn mee waarbinnen een voorstel tot aanpassing van de saneringswerken, ten laste van deze persoon, moet worden betekend aan het Instituut.

Het verzoek van het Instituut is met redenen omkleed.

Binnen de 15 dagen na ontvangst van het voorstel stelt het Instituut de persoon die de sanering moet uitvoeren, per aangetekend schrijven ervan in kennis : - ofwel dat het Instituut akkoord gaat met de voorgestelde aanpassing, eventueel verbonden aan bepaalde uitvoeringsvoorwaarden, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van minder belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut wil dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk, wanneer het meent dat het gaat om een aanpassing van substantieel belang gelet op de criteria die in het saneringsvoorstel geanalyseerd worden; - ofwel dat het Instituut verzoekt om verduidelijkingen of aanvullingen, die per aangetekend schrijven aan het Instituut betekend moeten worden. Na ontvangst van de verduidelijkingen of aanvullingen heeft het Instituut 15 dagen de tijd om de voorgestelde aanpassing al dan niet goed te keuren of te vragen dat er een nieuw saneringsvoorstel wordt opgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk.

Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het voorstel tot aanpassing van de saneringswerken geacht niet te zijn goedgekeurd. § 5. De Regering kan de lijst vastleggen van de aanpassingen waarvoor vanwege hun minieme belang geen voorafgaande kennisgeving aan het Instituut vereist is, alsmede de lijst van de aanpassingen waarvoor vanwege hun aanzienlijke belang een nieuw saneringsvoorstel opgesteld moet worden.

Eindbeoordeling

Art. 47.§ 1. Na de uitvoering van de saneringswerken wordt er door een bodemverontreinigingdeskundige een eindbeoordeling van deze werken gemaakt ten laste van de persoon die de maatregelen moet uitvoeren. De eindbeoordeling wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut. § 2. De eindbeoordeling omvat minstens de volgende elementen : - een gedetailleerde omschrijving van de uitgevoerde saneringswerken; - de resultaten wat betreft de blootstelling van personen en het milieu op basis van de procedure die beschreven wordt in het gelijkvormig verklaard of geacht saneringsvoorstel. § 3. De Regering bepaalt de type-inhoud van de eindbeoordeling.

Slotverklaring

Art. 48.§ 1. Binnen de 30 dagen na ontvangst van de eindbeoordeling betekent het Instituut op basis van deze eindbeoordeling en de volgens de gelijkvormigheidsverklaring van het saneringsvoorstel vereiste resultaten per aangetekend schrijven aan de personen bedoeld in artikel 43, § 3 : - ofwel een slotverklaring waarin bevestigd wordt dat aan de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van deze ordonnantie voldaan is; - ofwel een verzoek om aanvulling van de saneringswerken.

In dat geval zijn de bepalingen van artikel 46, § 1, § 2 en § 4, naar analogie van toepassing. De eindbeoordeling wordt geactualiseerd na de uitvoering van de gevraagde aanvulling, ten laste van de persoon die de saneringswerken moet uitvoeren, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 47; - ofwel een verzoek om wijzigingen of aanvullingen aan de eindbeoordeling, die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring te betekenen. § 2. Bij ontstentenis van een slotverklaring van het Instituut binnen de termijn van 30 dagen bedoeld in § 1, worden de door de bodemverontreinigingsdeskundige geformuleerde conclusies geacht te zijn goedgekeurd en wordt de slotverklaring als gelijkvormig beschouwd. § 3. De Regering kan de type-inhoud van de eindbeoordeling bepalen. HOOFDSTUK VI. - Overige maatregelen Veiligheidsmaatregelen

Art. 49.§ 1. Indien het Instituut van mening is dat een bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar betekent voor de volksgezondheid of het milieu, kan het op elk ogenblik de uitvoering van veiligheidsmaatregelen opleggen ten laste van de houder van de verplichting om een bodemverkennend onderzoek of behandeling van de verontreiniging uit te voeren of, bij ontstentenis van dergelijke geïdentificeerde persoon of wanneer het onmogelijk blijkt deze persoon te identificeren, ten laste van de exploitant van het betreffende terrein, of bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein, binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Deze bevoegdheid doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van andere overheden om veiligheidsmaatregelen te nemen.

De door het Instituut opgelegde veiligheidsmaatregelen zijn met redenen omkleed en worden per aangetekend schrijven betekend aan de volgende personen : 1° de persoon die ze moet uitvoeren;2° de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;3° het College van Burgemeester en Schepenen. De veiligheidsmaatregelen, met uitzondering van de gebruiksbeperkingen, worden uitgevoerd onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige.

Indien de door het Instituut opgelegde veiligheidsmaatregelen inrichtingen, handelingen of werkzaamheden omvatten die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater of aan een milieuaangifte, milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning, geldt de beslissing van het Instituut als de vereiste vergunning of aangifte. § 2. Indien een bodemverontreinigingsdeskundige bij de uitvoering van een opdracht krachtens deze ordonnantie van mening is dat een bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar betekent voor de volksgezondheid of het milieu en dat er veiligheidsmaatregelen nodig zijn, moet hij het Instituut daarvan zo snel mogelijk op de hoogte stellen. In dat geval deelt de bodemverontreinigingsdeskundige aan het Instituut mee welke veiligheidsmaatregelen hij aanbeveelt rekening houdend met de situatie van het terrein. § 3. Zodra er zich een bodemverontreiniging voordoet of ontdekt wordt, moet de exploitant van het betreffende terrein of, bij ontstentenis van deze, de houder van zakelijke rechten op dit terrein, onmiddellijk op eigen initiatief en te zijnen laste alle eerste veiligheidsmaatregelen nemen die nodig zijn om de bodemverontreiniging te beperken en de risico's voor de volksgezondheid en het milieu te beperken of te voorkomen.

De persoon bedoeld in het eerste lid stelt het Instituut zo snel mogelijk op de hoogte van de maatregelen die hij getroffen heeft, in voorkomend geval op het moment van de aangifte bedoeld in artikel 4. § 4. Onverminderd artikel 13, § 7 kan het Instituut, indien het van mening is dat een bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar betekent voor de volksgezondheid of het milieu, de termijn bepalen waarbinnen een verkennend bodemonderzoek ten laste van de exploitant van het betreffende terrein, of bij ontstentenis van deze, ten laste van de houder van zakelijke rechten op het betreffende terrein, aan het Instituut moet worden betekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 15. De beslissing van het Instituut is met redenen omkleed en wordt per aangetekend schrijven betekend aan de volgende personen : 1° de persoon die het verkennend onderzoek moet uitvoeren;2° de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;3° het College van burgemeester en schepenen. Follow-upmaatregelen

Art. 50.Het Instituut kan in de gelijkvormigheidsverklaring van een risico-onderzoek of een risicobeheersvoorstel of in de slotverklaring van de risicobeheersmaatregelen, de uitvoering van follow-upmaatregelen opleggen ten laste van de persoon die moet instaan voor het risicobeheer. In voorkomend geval vermeldt het Instituut de termijnen waarbinnen een verslag van de resultaten van de opgelegde followupmaatregelen per aangetekend schrijven aan het Instituut betekend moeten worden.

De follow-upmaatregelen, met uitzondering van de gebruiksbeperkingen, worden uitgevoerd onder toezicht van een bodemverontreinigingsdeskundige. Het verslag bedoeld in het eerste lid wordt opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige. HOOFDSTUK VII. - Raadpleging en aanplakking Advies en openbaar onderzoek

Art. 51.§ 1. Binnen de 5 dagen na kennisgeving van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier bezorgt het Instituut een kopie van het risicobeheersvoorstel of saneringsvoorstel voor advies aan het College van burgemeester en schepenen van de gemeente waar zich het perceel of de percelen bevinden waarop het voorstel betrekking heeft. § 2. Indien het voorstel de realisatie van een bovengrondse inrichtingen met permanent karakter of de uitbating van een aan een milieuvergunning onderworpen inrichting omvat, betekent het College van burgemeester en schepenen zijn advies aan het Instituut binnen de 30 dagen na ontvangst van het voorstel. Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de gestelde termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn.

In het geval zoals voorzien in de 1e alinea van deze paragraaf, bezorgt het Instituut eveneens binnen de 5 dagen na de betekening van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier, een kopie van het risicobeheersvoorstel of saneringsvoorstel aan de afgevaardigd ambtenaar voor advies.

Binnen de 30 dagen na ontvangst van het voorstel betekent de afgevaardigd ambtenaar zijn advies aan het Instituut en het College van burgemeester en schepenen.

Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de gestelde termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn. § 3. Indien het voorstel de uitbating van een aan een milieuvergunning onderworpen inrichting omvat, betekent het College van burgemeester en schepenen zijn advies aan het Instituut binnen de 45 dagen na ontvangst van het voorstel. Bij ontstentenis van kennisgeving binnen de gestelde termijn wordt het advies geacht gunstig te zijn.

In dit geval onderwerpt het College van burgemeester en schepenen het project aan een openbaar onderzoek binnen de 15 dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag tot advies.

Het openbaar onderzoek heeft betrekking op de milieueffecten die verbonden zijn aan de aan het project inherente installaties en inrichtingen.

Het College van burgemeester en schepenen maakt een samenvatting van de bezwaren en/of opmerkingen die tijdens het openbare onderzoek geformuleerd worden en voegt die bij het advies dat hij aan het Instituut bekend maakt.

De Regering legt de modaliteiten vast betreffende de organisatie van het overleg en het openbaar onderzoek waarop onderhavig artikel betrekking heeft. § 4. Binnen dezelfde termijn van 5 dagen na de betekening van het ontvangstbewijs voor het volledige dossier brengt het Instituut de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit op de percelen ervan op de hoogte dat er een dergelijk voorstel aan het Instituut betekend is.

Deze personen kunnen het voorstel inkijken bij het gemeentebestuur.

Aanplakking

Art. 52.De persoon die het risicobeheer of de sanering moet realiseren, moet de afgifte van een gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel, het saneringsvoorstel of het beperkt saneringsvoorstel bekendmaken door aanplakking op de plaats waar de maatregelen of de werkzaamheden zullen plaatsvinden.

Als er beroep wordt aangetekend tegen de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring van het risicobeheersvoorstel, het saneringsvoorstel, het beperkt saneringsvoorstel of tegen de beslissing van het Instituut om de inhoud van de verplichtingen voortvloeiend uit deze ordonnantie te beperken, is deze persoon er eveneens toe gehouden de beslissing van het Milieucollege en in voorkomend geval van de Regering aan te plakken.

De aanplakking moet gebeuren vóór de uitvoering van de risicobeheersmaatregelen of de saneringswerken en ten laatste 15 dagen na de betekening van de gelijkvormigheidsverklaring. De aanplakking moet gehandhaafd blijven tot op de datum van de betekening van de slotverklaring voor de risicobeheersmaatregelen of de saneringswerken.

De Regering kan de modaliteiten bepalen voor de aanplakking bedoeld in dit artikel.

Gebruiksbeperkingen

Art. 53.Indien de door het Instituut voorgeschreven veiligheids- of follow-upmaatregelen gebruiksbeperkingen inhouden, brengt de persoon die belast is met de uitvoering ervan, de houders van personenrechten op de betreffende percelen schriftelijk op de hoogte. Het instituut kan eveneens aanplakking van de gebruiksbeperkingen op de plaats waar ze van toepassing zijn verplicht stellen.

De Regering kan de voorwaarden en modaliteiten bepalen voor de aanplakking bedoeld in dit artikel.

Rapportering aan de Regering en het Parlement

Art. 54.Vanaf de inwerkingtreding van de ordonnantie legt het Instituut elke drie jaar een rapport over de toepassing van deze ordonnantie voor aan de Regering en het Parlement. HOOFDSTUK VIII. - Beroep Beroep bij het Milieucollege

Art. 55.§ 1. Er kan beroep worden aangetekend bij het Milieucollege tegen : 1° de inschrijving door het Instituut van een perceel op te nemen in de inventaris van de bodemtoestand bedoeld in artikel 7 § 2, tweede lid, artikel 7, § 3, eerste lid en art.7, § 4; 2° de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring van een verkennend bodemonderzoek bedoeld in artikel 15, § 3, of tegen de stilzwijgende gelijkvormigheid resulterend uit het overschrijden van de termijnen bedoeld in artikel 15, § 5, als zij het type verontreiniging heeft kunnen vastellen;3° de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring van een gedetailleerd onderzoek bedoeld in artikel 27, § 1, of tegen de stilzwijgende gelijkvormigheid resulterend uit het overschrijden van de termijnen bedoeld in artikel 27, § 3, indien het type verontreiniging niet werd vastgesteld door het verkennend bodemonderzoek dat hieraan voorafging;4° de verklaring van gelijkvormigheid of van niet-gelijkvormigheid van een risicobeheerproject, bedoeld in artikel 35, § 1, of tegen het uitblijven van een beslissing tegen de in artikel 35, § 1, tweede lid, bedoelde termijnen;5° de verklaring van gelijkvormigheid of van niet-gelijkvormigheid van een risicobeheerproject, bedoeld in artikel 43, § 1, eerste lid, of tegen het uitblijven van een beslissing tegen de in artikel 43, § 1, tweede lid, bedoelde termijnen;6° de verklaring van gelijkvormigheid of van niet-gelijkvormigheid van een risicobeheerproject, bedoeld in artikel 63, § 3, eerste lid, of tegen het uitblijven van een beslissing tegen de in artikel 63, § 3, tweede lid, bedoelde termijnen;7° het akkoord of het niet-akkoord van het Instituut met betrekking tot een verzoek of voorstel tot aanpassing van de risicobeheersmaatregelen of saneringswerken bedoeld in artikel 38, § 3, tweede lid, artikel 38, § 4, tweede lid, artikel 46, § 3, tweede lid en artikel 46, § 4, tweede lid, of de stilzwijgende niet-aanvaarding bedoeld in artikel 38, § 3, derde lid, artikel 38, § 4, derde lid, artikel 46, § 3, derde lid en artikel 46, § 4, derde lid;8° het verzoek van het Instituut om aanpassing van de risicobeheersmaatregelen of de saneringswerken bedoeld in artikel 38, § 4, eerste lid en artikel 46, § 4, eerste lid;9° de beslissing van het Instituut om de inhoud van de verplichtingen krachtens deze ordonnantie bij toepassing van artikel 66 te beperken. Volgende personen kunnen beroep instellen : - de houder van de verplichtingen resulterend uit de akte waartegen beroep wordt aangetekend; - iedere natuurlijke of rechtspersoon die getroffen wordt of kan worden door de gevolgen van de uitvoering van de handelingen bedoeld in het 1e lid; - elke natuurlijke of rechtspersoon die een belang kan aantonen.

Elke vereniging die ijvert voor de bescherming van het milieu op het grondgebied van het Gewest, wordt geacht een belang te hebben, op voorwaarde dat : a) de vereniging een VZW is;b) de VZW reeds bestond vóór de datum van de kennisgeving door het Instituut bedoeld in artikel 7, § 1, 1e lid, vóór de datum van de kennisgeving aan het Instituut van het bodemonderzoek waarvan de gelijkvormigheidsverklaring het voorwerp van het beroep is, of vóór de datum van de kennisgeving van het Instituut dat de inhoud van de verplichtingen voortvloeiend uit deze ordonnantie beperkt wordt;c) in de statuten van de VZW bepaald is dat het doel van de VZW de bescherming van het milieu is;d) het geschonden belang dat aangevoerd wordt in het beroep, kadert in het statutaire doel van de VZW, zoals het is op de datum van de kennisgeving door het Instituut bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, op de datum van de kennisgeving aan het Instituut van het bodemonderzoek waarvan de gelijkvormigheidsverklaring het voorwerp van het beroep is, of op de datum van de kennisgeving van het Instituut dat de inhoud van de verplichtingen voortvloeiend uit deze ordonnantie beperkt wordt. § 2. De eiser of zijn raadsman, alsook het Instituut of zijn afgevaardigde, worden op hun verzoek door het Milieucollege gehoord.

Als één partij vraagt om gehoord te worden, worden ook de andere partijen uitgenodigd om te verschijnen. § 3. De beslissing van het Milieucollege wordt betekend aan de eiser, aan het Instituut, aan de houder van de zakelijke rechten en de exploitant van een risico-activiteit op het betrokken terrein en, naargelang de akte die het voorwerp van het beroep is, aan de andere personen en overheden bedoeld in artikelen 15, § 4, 27, § 2, 35, § 3, 43, § 3 en 63, § 5. De beslissingen betreffende een van de akten bedoeld in artikel 38 en 46 worden eveneens betekend aan de andere personen en overheden bedoeld in respectievelijk artikelen 35, § 3 en 43, § 3. De beslissing betreffende een beslissing van het Instituut bedoeld in artikel 66 wordt eveneens betekend aan de houder van de beperkte verplichting.

Het Milieucollege betekent zijn beslissing binnen een termijn van 60 dagen na de datum van de afgifte bij de post van de aangetekende zending met het beroep. Wanneer de partijen gehoord worden, wordt de termijn verlengd met 15 dagen.

Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing binnen deze termijn wordt de akte die het voorwerp van het beroep uitmaakt, als bevestigd beschouwd. § 4. De Regering kan de procedure voor het beroep bedoeld in dit artikel nader bepalen.

Beroep bij de Regering

Art. 56.§ 1. De personen bedoeld in artikel 55, § 1, kunnen bij het Instituut bij de Regering beroep instellen tegen de beslissing van het Milieucollege of tegen de stilzwijgende beslissing van bevestiging bedoeld in artikel 55, § 3, derde lid. § 2. De eiser of zijn raadsman, alsook het Milieucollege of zijn afgevaardigde, worden op hun verzoek gehoord door de Regering of de persoon die zij daartoe machtigt. Als één partij vraagt om gehoord te worden, worden ook de andere partijen uitgenodigd om te verschijnen. § 3. De beslissing van de Regering wordt betekend aan de eiser, aan het Milieucollege, aan het Instituut en, naargelang de akte die het voorwerp van het beroep is, aan de personen en overheden bedoeld in artikel 55, § 3, binnen een termijn van 60 dagen na de datum van de afgifte bij de post van de aangetekende zending met het beroep.

Wanneer de partijen gehoord worden, wordt de termijn verlengd met 15 dagen.

Bij ontstentenis van kennisgeving van de beslissing binnen de gestelde termijn kan de houder van de verplichtingen resulterend uit de akte waartegen beroep is aangetekend, per aangetekend schrijven een aanmaning richten aan de Regering. Indien bij het verstrijken van een nieuwe termijn van 30 dagen na de datum van de afgifte bij de post van de aangetekende zending met de aanmaning deze persoon geen beslissing heeft ontvangen, wordt de beslissing die het voorwerp van het beroep uitmaakt, ook al was ze stilzwijgend, als bevestigd beschouwd. § 4. De Regering kan de procedure voor het beroep bedoeld in dit artikel nader bepalen.

Termijn voor de indiening van het beroep

Art. 57.§ 1. Het beroep moet per aangetekend schrijven aan de bevoegde overheid worden gericht binnen de 30 dagen na : 1° ontvangst van de beslissing, de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring, indien het beroep bij het Milieucollege uitgaat van een persoon aan wie deze beslissing betekend moet worden;2° het verstrijken van de termijn voor het betekenen van de beslissing, de gelijkvormigheidsverklaring of niet gelijkvormigheidsverklaring, indien het beroep bij het Milieucollege uitgaat van een persoon aan wie deze beslissing betekend had moet worden;3° ontvangst van de beslissing van het Milieucollege, indien het beroep bij de Regering uitgaat van een van de personen aan wie deze beslissing werd betekend krachtens artikel 55, § 3;4° aanplakking van het bericht of de beslissing bedoeld in artikel 52. § 2. In geval van ernstig gevaar of onherstelbare schade, kan de beslissing, de gelijkvormigheidsverklaring of niet-gelijkvormigheidsverklaring binnen een periode van 5 werkdagen na het indienen van het beroep opgeschort worden door de voorzitter van het Milieucollege of het lid dat hij daartoe aanstelt. § 3. De Regering kan de procedure voor de opschorting bedoeld in dit artikel nader bepalen. HOOFDSTUK IX. - Bijzondere bepalingen Afdeling I. - Bijzondere aanleidinggevende feiten

Onteigening

Art. 58.§ 1. De overheid die een terrein wenst te onteigenen, verzoekt het Instituut per aangetekend schrijven om een bodemattest voor elk betrokken perceel, en dit vóór het voorlopig vonnis dat wordt uitgesproken door de vrederechter in het kader van de onteigeningsprocedure. Het attest of de attesten worden verstrekt in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 12, § 3 en § 4. § 2. Voor een terrein dat is opgenomen in de inventaris van de bodemtoestand in categorie 0, moet er op dit terrein een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden ten laste van de onteigenende overheid, vóór het voorlopig vonnis betreffende de onteigening.

De onteigenende overheid laat ambtshalve een verkennend bodemonderzoek uitvoeren en kan ambtshalve een gedetailleerd onderzoek op het betreffende terrein laten uitvoeren.

De bepalingen van deze ordonnantie zijn naar analogie van toepassing, doordat de onteigenende overheid de verplichtingen van de houder van zakelijke rechten vervult.

Faillissement

Art. 59.§ 1. Wanneer de exploitant van een risicoactiviteit failliet verklaard wordt, brengt de curator het Instituut hiervan op de hoogte binnen de 30 dagen na de uitspraak van het vonnis van faillietverklaring. § 2. Onverminderd andere wettelijke bepalingen die het faillissement regelen, moet er binnen de termijn die het Instituut heeft bepaald, op initiatief van de curator en ten laste van de boedel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden op de site waar de risicoactiviteiten plaatsvonden.

De bepalingen van deze ordonnantie zijn naar analogie van toepassing, doordat de curator de verplichtingen van de gefailleerde ten laste van de boedel vervult. Afdeling II. - Vrijstellingen

Verkennend bodemonderzoek

Art. 60.§ 1. Er moet geen nieuw verkennend bodemonderzoek, vereist krachtens artikel 13, § 1, § 2, 1° en 2°, § 4 en § 5, uitgevoerd worden indien het betreffende perceel of de betreffende percelen opgenomen zijn in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand wegens de uitoefening van een risicoactiviteit en er minder dan een jaar geleden een verkennend bodemonderzoek of, in voorkomend geval, een eindbeoordeling die het geheel van het betreffende perceel of de betreffende percelen omvat, door het Instituut gelijkvormig werd verklaard of geacht.

De persoon die het verkennend bodemonderzoek krachtens artikel 13, § 1, § 2, 1° en 2°, § 4 en § 5, moet uitvoeren, brengt het Instituut en de gemeente ten minste 15 dagen voor het bedoelde aanleidinggevende feit per aangetekend schrijven op de hoogte van zijn wens om de bepaling van het eerste lid toe te passen. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving kan de bepaling van het eerste lid niet worden toegepast. § 2. Er moet geen verkennend bodemonderzoek, vereist krachtens artikel 13, § 3, uitgevoerd worden indien het betreffende perceel of de betreffende percelen niet opgenomen zijn in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand. Teneinde een eventuele toename van de verontreiniging door het uitoefenen van de risicoactiviteit te identificeren, wordt de bodemtoestand in dat geval op het betreffende perceel of de betreffende percelen bij de aanvang van de risicoactiviteit : - beschouwd als in overeenstemming met de saneringsnormen, indien het betreffende perceel of de betreffende percelen niet opgenomen zijn in de inventaris van de bodemtoestand; - vastgelegd door het Instituut, op basis van een recent gelijkvormig verklaard of geacht verkennend bodemonderzoek en, in voorkomend geval, op basis van de meest recente eindbeoordeling waarvoor een slotverklaring is afgegeven door het Instituut, indien het betreffende perceel of de betreffende percelen zijn opgenomen in de inventaris van de bodemtoestand.

De persoon die het verkennend bodemonderzoek krachtens artikel 13, § 3, moet uitvoeren, brengt het Instituut en de gemeente ten minste 15 dagen voor het bedoelde aanleidinggevende feit per aangetekend schrijven op de hoogte van zijn wens om de bepaling van het eerste lid toe te passen. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving kan de bepaling van het eerste lid niet worden toegepast. § 3. Er moet geen nieuw verkennend bodemonderzoek, vereist krachtens artikel 13, § 2, 3° en § 3, uitgevoerd worden indien het betreffende perceel of de betreffende percelen opgenomen zijn in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand wegens de uitoefening van een risicoactiviteit en er minder dan vijftien jaar geleden een verkennend bodemonderzoek of, in voorkomend geval, een eindbeoordeling die het geheel van het betreffende perceel of de betreffende percelen omvat, door het Instituut gelijkvormig werd verklaard of geacht. Teneinde een eventuele toename van de verontreiniging door het uitoefenen van de risicoactiviteit te identificeren, wordt de bodemtoestand van het betreffende perceel of de betreffende percelen in dat geval bij de aanvang of de voortzetting van de risicoactiviteit vastgelegd door het Instituut, op basis van een recent gelijkvormig verklaard of geacht verkennend bodemonderzoek en, in voorkomend geval, op basis van de meest recente eindbeoordeling waarvoor een slotverklaring is afgegeven door het Instituut.

De persoon die het verkennend bodemonderzoek krachtens artikel 13, § 2, 3° en § 3, moet uitvoeren, brengt het Instituut en de gemeente ten minste 15 dagen voor het bedoelde aanleidinggevende feit per aangetekend schrijven op de hoogte van zijn wens om de bepaling van het eerste lid toe te passen. Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving kan de bepaling van het eerste lid niet worden toegepast. § 4. Er moet geen nieuw verkennend bodemonderzoek, vereist krachtens artikel 13, § 2, 4°, uitgevoerd worden indien het betreffende perceel of de betreffende percelen opgenomen zijn in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand wegens de uitoefening van een risicoactiviteit en er binnen de gestelde termijn voor de betreffende risicoactiviteit een verkennend bodemonderzoek of, in voorkomend geval, een eindbeoordeling die het geheel van het betreffende perceel of de betreffende percelen omvat, door het Instituut gelijkvormig werd verklaard of geacht.

De persoon die het verkennend bodemonderzoek krachtens artikel 13, § 2, 4°, moet uitvoeren, brengt het Instituut en de gemeente ten minste 15 dagen voor het bedoelde aanleidinggevende feit per aangetekend schrijven op de hoogte van zijn wens om de bepaling van het eerste lid toe te passen.

Bij ontstentenis van een dergelijke kennisgeving kan de bepaling van het eerste lid niet worden toegepast. § 5. Het Instituut kan een houder van verplichtingen vrijstellen van de verplichting om een nieuw verkennend bodemonderzoek als vereist op grond van een aanleidinggevend feit bedoeld in artikel 13 of kan de inhoud van dit onderzoek beperken indien het betreffende perceel of de betreffende percelen : - ofwel opgenomen zijn in categorie 3 of 4 van de inventaris van de bodemtoestand; - ofwel opgenomen zijn in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand wegens de uitoefening een risicoactiviteit waarvoor preventieve maatregelen ter bescherming van de bodem uitgevoerd, gehandhaafd en regelmatig gecontroleerd werden, sinds er een verkennend bodemonderzoek of, in voorkomend geval, een eindbeoordeling die het geheel van het betreffende perceel of de betreffende percelen omvat, door het Instituut gelijkvormig werd verklaard of geacht en indien de exploitatie niet stopgezet is. § 6. Het Instituut kan een houder van verplichtingen vrijstellen van de verplichting om een verkennend bodemonderzoek als vereist op grond van een ontstaansfeit bedoeld in artikel 13 of de inhoud van dit onderzoek beperken, indien het technisch niet mogelijk is dit onderzoek geheel of gedeeltelijk uit te voeren. § 7. De persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren krachtens artikel 13, vraagt per aangetekend schrijven de vrijstelling bedoeld in § 5 en § 6 aan bij het Instituut. Het instituut stelt de aanvrager, en indien het gaat om een positieve beslissing ook de gemeente, binnen de 30 dagen na de aanvraag per aangetekend schrijven in kennis van zijn beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen of om al dan niet de inhoud van het onderzoek te beperken. De beslissing van het Instituut is met redenen omkleed en stipuleert, in voorkomend geval, de toekenningsvoorwaarden.

Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt het verzoek geacht te zijn goedgekeurd. In dat geval stelt de aanvrager de gemeente op de hoogte van de vrijstelling of de beperking van de inhoud van het verkennend bodemonderzoek.

De Regering kan de modaliteiten en voorwaarden voor de aanvraag en de toekenning van vrijstellingen en beperkingen van de inhoud van het verkennend bodemonderzoek bedoeld in § 5 en § 6 nader bepalen.

Gedwongen mede-eigendom

Art. 61.§ 1. In afwijking van artikel 13, § 1, kan het Instituut de houder van zakelijke rechten op een kavel die deel uitmaakt van een gedwongen mede-eigendom, als gedefinieerd in artikel 577-3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, vrijstelling verlenen van de verplichting een verkennend bodemonderzoek uit te voeren of de inhoud van dit onderzoek beperken, indien de mede-eigendom een terrein omvat dat is opgenomen in de inventaris van de bodemtoestand in categorie 0, indien de aanwijzing op verontreiniging niet enkel deze kavel betreft.

De aanvraag om vrijstelling moet per aangetekend schrijven aan het Instituut gericht worden. Het Instituut stelt de aanvrager binnen de 30 dagen na de aanvraag per aangetekend schrijven in kennis van zijn met redenen omklede beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen of om al dan niet de inhoud van het onderzoek te beperken. Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn wordt de vrijstelling als toegekend beschouwd. § 2. In het geval bedoeld in § 1, indien het vermoeden van verontreiniging niet enkel op een andere kavel betrekking heeft, kan het Instituut opleggen dat de verplichting tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek en de eventuele verplichtingen die daaruit voortvloeien, ten laste zijn van de vereniging van mede-eigenaars.

Deze beslissing wordt met redenen omkleed en binnen de 30 dagen na vrijstellingsaanvraag betekend aan de vereniging van mede-eigenaars. § 3. De Regering kan de toepassingsmodaliteiten van dit artikel nader bepalen. Afdeling III. - Identificatie en specifieke behandeling

van de verontreiniging Onderafdeling I. - Beperkt saneringsvoorstel en beperkte saneringswerken Doel, inhoud en voorwaarden

Art. 62.§ 1. Het beperkt saneringsvoorstel en de beperkte saneringswerken zijn erop gericht de bodemverontreiniging via een snelle procedure te saneren, om de lopende uitgravingswerken ten volle te benutten of de omvang en/of duur van de veiligheidsmaatregelen te beperken. § 2. In afwijking van artikel 13, § 6 en § 7 en artikel 49, § 4, kan de persoon die het verkennend bodemonderzoek moet uitvoeren, rechtstreeks en voor eigen rekening een beperkt saneringsvoorstel uitvoeren indien aan volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan : - er zijn ernstige aanwijzingen dat de verontreinigde zone beperkt is; - de geschatte termijn voor de uitvoering en de beoordeling van de saneringswerken is korter dan 120 dagen.

In dat geval moet de persoon bedoeld in het eerste lid eveneens de beperkte saneringswerken uitvoeren. § 3. Het beperkt saneringsvoorstel schat de omvang en de aard van de bodemverontreiniging in en bepaalt het type, de uitvoeringswijze en de uitvoeringstermijn van de saneringswerken die uitgevoerd moeten worden om de saneringsnormen te halen. Het beperkt saneringsvoorstel verduidelijkt eveneens de procedure om de geboekte resultaten inzake blootstelling van de mens en het milieu te meten. § 4. De Regering bepaalt de type-inhoud van het beperkt saneringsvoorstel.

Uitvoering, kennisgeving en gelijkvormigheidsverklaring

Art. 63.§ 1. Het beperkt saneringsvoorstel wordt opgesteld door een bodemverontreinigingsdeskundige. § 2. Het beperkt saneringsvoorstel wordt aan het Instituut betekend per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut binnen de termijn waarbinnen het verkennend bodemonderzoek betekend had moeten worden aan het Instituut. § 3. Na ontvangst van het beperkt saneringsvoorstel heeft het Instituut 30 dagen de tijd om : - het al dan niet gelijkvormig aan de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren, - ofwel wijzigingen of aanvullingen op te leggen die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor binnen een door het Instituut vastgelegde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om het beperkt saneringsvoorstel al dan niet gelijkvormig met de bepalingen van deze ordonnantie te verklaren.

Indien het Instituut geen gelijkvormigheidsverklaring kan betekenen volgens de binnen deze bepaling toegestane termijn, richt het aan de persoon die de beperkte sanering uitvoert een voorstel van verlenging van een maximum van 30 dagen van deze termijn. In dit voorstel zijn de in artikelen 55 tot 57 georganiseerde beroepen vermeld. § 4. In de gelijkvormigheidsverklaring van het beperkt saneringsvoorstel bepaalt het Instituut op basis van de conclusies van het beperkt saneringsvoorstel en de milieueffecten ervan, op welke voorwaarden de saneringswerken uitgevoerd moeten worden, welke saneringsnormen gehaald moeten worden met de uitvoering van deze werken en binnen welke termijnen de uitvoering van deze werken voltooid moet zijn. § 5. De gelijkvormigheidsverklaring van het beperkt saneringsvoorstel wordt per aangetekend schrijven aan de volgende personen betekend : 1° de persoon die de beperkte saneringswerken moet uitvoeren;2° de houders van zakelijke rechten en de exploitanten van een risicoactiviteit op de betreffende percelen;3° het College van burgemeester en schepenen. Equivalentie

Art. 64.Indien het beperkt saneringsvoorstel inrichtingen, handelingen of werkzaamheden omvat die onderworpen zijn aan een vergunning krachtens de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van het grondwater of aan een milieuaangifte, milieuvergunning of stedenbouwkundige vergunning, geldt de gelijkvormigheidsverklaring van het beperkt saneringsvoorstel als de vereiste vergunning of aangifte.

Uitvoering, eindbeoordeling en slotverklaring

Art. 65.§ 1. De bepalingen van artikelen 45 en 47 zijn naar analogie van toepassing op de uitvoering en de eindbeoordeling van de beperkte saneringswerken. § 2. De eindbeoordeling omvat een verkennend bodemonderzoek voor dat deel van het perceel of de percelen dat niet behandeld wordt in het beperkt saneringsvoorstel. § 3. De eindbeoordeling wordt aan het Instituut betekend binnen een periode van 120 dagen na de kennisgeving van de gelijkvormigheidsverklaring van het beperkt saneringsvoorstel. Bij ontstentenis van de kennisgeving van de eindbeoordeling binnen de gestelde termijn, kan het Instituut een verkennend bodemonderzoek ten laste van de persoon bedoeld in artikel 62, § 2, opleggen, dat aan het Instituut betekend moet worden binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. § 4. Binnen de 30 dagen na ontvangst van de eindbeoordeling betekent het Instituut op basis van deze eindbeoordeling en de resultaten die volgens de gelijkvormig heidsverklaring van het beperkt saneringsvoorstel behaald moeten worden, per aangetekend schrijven aan de personen bedoeld in artikel 63, § 5 : - ofwel een slotverklaring waarin bevestigd wordt dat aan de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging in uitvoering van deze ordonnantie voldaan is; - ofwel een verzoek om een gedetailleerd onderzoek uit te voeren ten laste van de persoon bedoeld in artikel 19, § 2, dat aan het Instituut betekend moet worden binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn; - ofwel een verzoek om wijzigingen of aanvullingen aan de eindbeoordeling, die aan het Instituut betekend moeten worden per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of door afgifte tegen ontvangstbewijs op het hoofdkantoor van het Instituut binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn. Na ontvangst van de wijzigingen of aanvullingen heeft het Instituut 30 dagen de tijd om al dan niet een slotverklaring te betekenen.

Bij ontstentenis van een kennisgeving van het Instituut binnen de gestelde termijn, worden de conclusies van de bodemverontreinigingsdeskundige geacht te zijn goedgekeurd en wordt de eindevaluatie als gelijkvormig beschouwd.

De Regering kan de type-inhoud van de slotverklaring bepalen.

Onderafdeling II. - Overige procedures en bijzondere doelstellingen Beperking van de risico's

Art. 66.Het Instituut kan de inhoud van de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening, beperken indien het, op basis van de conclusies van een bodemverontreinigingsdeskundige, van mening is dat de vervulling van de verplichtingen zou leiden tot een blijvende verhoging van de risico's voor de volksgezondheid en het milieu.

Het Instituut vermeldt de aard van de beperkingen, met name in de gelijkvormigheidsverklaringen en in de bodemattesten die het afgeeft.

Herziening van de saneringsdoelstellingen

Art. 67.§ 1. Indien het vanwege de kenmerken van de bodemverontreiniging of het verontreinigd terrein plaatselijk niet mogelijk is de saneringsnormen te halen met gebruik van de beste beschikbare technieken, moeten in de betreffende zones van het terrein minstens de van toepassing zijnde interventienormen bereikt worden met de bodemsanering.

In afwijking van artikel 41, § 1, moet het saneringsvoorstel of, in voorkomend geval, het verzoek of het voorstel met betrekking tot de aanpassing van de saneringswerken bedoeld in artikel 46, in dat geval de herziene saneringsdoelstellingen vermelden en motiveren op basis van de methodologie bedoeld in artikel 3, 27°.

In afwijking van artikel 46, §§ 3 en 4, bedraagt de antwoordtermijn van het Instituut in dat geval 30 dagen na ontvangst van het verzoek om of voorstel tot aanpassing van de saneringswerken. § 2. Indien het vanwege de kenmerken van de bodemverontreiniging of het verontreinigd terrein plaatselijk niet mogelijk is de van toepassing zijnde interventienormen te halen of de toename van de verontreiniging uit sluiten met gebruik van de beste beschikbare technieken, moeten in de betreffende zones van het terrein door de bodemsanering concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem en het grondwater gehaald worden die een aanvaardbaar risico voor de volksgezondheid en het milieu vormen.

In afwijking van artikel 41, § 1, moet het saneringsvoorstel of, in voorkomend geval, het verzoek of het voorstel met betrekking tot de aanpassing van de saneringswerken bedoeld in artikel 46, in dat geval de herziene saneringsdoelstellingen vermelden en motiveren op basis van de methodologie bedoeld in artikel 3, 27°, en een risico-onderzoek. Het risico-onderzoek wordt uitgevoerd in overeenstemming met artikelen 29 en 32.

In afwijking van artikel 46, § 3 en § 4, bedraagt de antwoordtermijn van het Instituut in dat geval 30 dagen na ontvangst van het verzoek om of voorstel tot aanpassing van de saneringswerken.

Ingedeelde inrichtingen

Art. 68.De Regering kan voor bepaalde ingedeelde inrichtingen die uitgebaat worden of werden een specifieke procedure bepalen voor de identificatie of de behandeling van de bodemverontreiniging, op voorwaarde dat deze procedure minstens voldoet aan de doelstellingen en de resultaten van deze ordonnantie. Afdeling IV. - Overige maatregelen

Verspreiding van de verontreiniging

Art. 69.§ 1. Indien tijdens de uitvoering van een gedetailleerd onderzoek blijkt dat de bodemverontreiniging niet beperkt is tot het perceel of de percelen van het terrein of de site waarvoor er een verplichting om de verontreiniging te behandelen bestaat, en dat de kern van waaruit de verontreiniging zich verspreidt, ontstaan is door een activiteit of een gebeurtenis die plaatsgevonden heeft op het betreffende terrein of de betreffende site, moet het gedetailleerd onderzoek het geheel van de verontreinigde zone dekken ten laste van de persoon die dit onderzoek moet uitvoeren, teneinde de verontreiniging in haar geheel af te bakenen. § 2. In dat geval wordt de verplichting inzake de behandeling van de verontreiniging volgend uit het gedetailleerd onderzoek uitgevoerd ten laste van de houder van de verplichting inzake behandeling van de verontreiniging voor het betreffende terrein of de betreffende site, voor het geheel van de verontreinigde zone, ongeacht de kadastrale grenzen.

In afwijking van het eerste lid worden in geval van een weesverontreiniging die veroorzaakt werd door een activiteit of een gebeurtenis die plaats heeft gevonden voor 20 januari 2005, de verplichting inzake behandeling van de verontreiniging volgend op het gedetailleerd onderzoek voor elk betreffend perceel echter uitgevoerd ten laste van de houder van zakelijke rechten op het perceel. § 3. In afwijking van § 1 en § 2 moet de behandeling van de verontreiniging op een perceel dat grenst aan het betreffende terrein of de betreffende site niet uitgevoerd worden ten laste van de personen bedoeld in deze paragrafen, indien de houder van zakelijke rechten op dit perceel zich hiertegen verzet. In dat geval wordt het bedoelde perceel opgenomen in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand. § 4. Als een vermoeden bestaat dat de bodemverontreiniging van een perceel het gevolg is van de verspreiding van verontreiniging vanaf een ander perceel, kan het Instituut : - ofwel de uitvoering verplicht stellen van een gedetailleerd onderzoek op het perceel dat duidelijk geïdentificeerd is als het perceel dat de kern van de verontreiniging bevat, binnen een door het Instituut gestelde redelijke termijn, ten laste van de persoon die de verontreiniging veroorzaakt heeft, of, indien deze persoon niet geïdentifi ceerd kan worden, ten laste van de exploitant, indien de verontreiniging veroorzaakt werd na 20 januari 2005, of ten laste van de houder van zakelijke rechten, indien de verontreiniging veroorzaakt werd vóór 20 januari 2005 of, indien de verontreiniging veroorzaakt werd na 20 januari 2005 en bij ontstentenis van een exploitant; - ofwel ambtshalve te zijnen laste een gedetailleerd onderzoek uitvoeren op het perceel dat vermoedelijk de kern van de verontreiniging bevat en de percelen die te lijden hebben onder de verspreiding van de verontreiniging.

In dat geval verhaalt het Instituut de kosten op de persoon die de verontreiniging veroorzaakt heeft of op de persoon die verantwoordelijk is krachtens artikel 24, indien de veroorzaker niet geïdentificeerd kan worden. De bepalingen van artikel 70, § 2, zijn van toepassing. Een maand voor de toepassing van deze bepaling, brengt het Instituut de houder van zakelijke rechten en de exploitant van het betrokken terrein op de hoogte.

Het vermoeden van verontreiniging bedoeld in het eerste lid wordt gemotiveerd door : - de conclusies van een bodemverkennend onderzoek dat wijst op een verhoging van het gehalte aan verontreinigende stoffen in de bodem door vergelijking met de resultaten van een door het Instituut gelijkvormig verklaard of geacht bodemonderzoek; - of de conclusies van een gedetailleerd onderzoek die aangeven dat de bodemverontreiniging de grenzen van het betrokken perceel overschrijdt.

Ambtshalve optreden

Art. 70.§ 1. Het Instituut op elk ogenblik de plaats innemen van een in gebreke gebleven houder van verplichtingen en ambtshalve uit diens naam een verkennend bodemonderzoek, een behandeling van de bodemverontreiniging, veiligheidsmaatregelen of follow-upmaatregelen laten uitvoeren. In diezelfde omstandigheden kan het Instituut eveneens de bekendmakingsverplichtingen bedoeld in artikelen 52 en 53 vervullen.

Tijdens de drie voorafgaande maanden betekent het Instituut per aangetekend schrijven minstens één waarschuwing en één ingebrekestelling aan het adres van de in gebreke gebleven houder van de verplichtingen.

Een maand voor de toepassing van het eerste lid, brengt het Instituut de houder van zakelijke rechten en de exploitant van het betrokken terrein op de hoogte.

Het Instituut verhaalt de gemaakte kosten op de in gebreke gebleven houder van de verplichtingen of de persoon die aansprakelijk is krachtens artikel 24. § 2. Als het Instituut § 1, eerste lid, toepast, beschikt het over een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de nalatige personen bedoeld in § 1 en kan een wettelijke hypotheek leggen op het goed waarop de verplichtingen bedoeld in § 1 niet nagekomenwerden.

Het voorrecht neemt rang onmiddellijk na de voorrechten bedoeld in artikelen 19 en 20 van de wet van 16 december 1851.

De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de inschrijvingsdatum krachtens de gelijkvormigheidsverklaring van het verkennend bodemonderzoek, de behandeling van de bodemverontreiniging of de veiligheids- of follow-upmaatregelen. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaar die daartoe door de Regering aangesteld wordt. § 3. Het Instituut kan op elk ogenblik ambtshalve voor eigen rekening een verkennend bodemonderzoek, een gedetailleerd onderzoek of een risico-onderzoek laten uitvoeren dat krachtens deze ordonnantie niet ten laste is van een bepaalde geïdentificeerde persoon.

Een maand voor de toepassing van deze paragraaf, brengt het Instituut de houder van zakelijke rechten en de exploitant van het betrokken terrein op de hoogte.

Financiële zekerheden

Art. 71.§ 1. De houders van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging die de afwijking bedoeld in artikel 17, § 2, wensen toe te passen of de verplichting bedoeld in artikel 23, § 3, wensen over te dragen, stellen aan het Instituut per aangetekend schrijven een bedrag ter financiële zekerheid voor dat overeenstemt met de maximale geraamde kostprijs voor de uitvoering van de verplichting inzake de behandeling van de bodemverontreiniging. Dat bedrag wordt berekend en verantwoord door een bodemverontreinigingsdeskundige, rekening houdend met de reële situatie van het terrein en, in voorkomend geval, de financieel minst gunstige hypotheken. § 2. Deze financiële zekerheden kunnen de vorm aannemen van waarborgen, bankgaranties, of van het inpandgeven van gelden of effecten in handen van de instrumenterende notaris of verzekeringen.

Ze worden gesteld ten voordele van het Instituut, binnen de termijn en volgens de modaliteiten die het Instituut bepaalt, onverminderd de bepalingen in § 3. De financiële zekerheden kunnen progressief vrijgegeven worden naar gelang de vorderingen van de uitvoering van de verplichting inzake behandeling van de bodemverontreiniging. § 3. De Regering kan de aard en de modaliteiten voor de berekening en de samenstelling van de financiële zekerheden nader bepalen.

Uitgegraven en aangevulde grond

Art. 72.Om bodemaantasting te voorkomen, legt de Regering de voorwaarden vast voor het gebruik, het transport, de opslag, de behandeling en de traceerbaarheid van uitgegraven en aangevulde grond. HOOFDSTUK IX. - Financiering Premies en subsidies

Art. 73.Binnen de grenzen van het beschikbare budget kan het Instituut premies toekennen voor de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek of de behandeling van een weesverontreiniging van de bodem.

De Regering bepaalt het bedrag, de begunstigden, de toekenningsvoorwaarden en de aanvraag- en toekenningsprocedure van de premies.

Sectorale overeenkomsten

Art. 74.De Regering kan bijdragen aan de oprichting van sectorale fondsen voor de sanering van de bodem.

Tot dat doel kan de regering volgens de door haar bepaalde voorwaarden een accreditering toekennen aan een organisatie die een bepaalde activiteitensector vertegenwoordigt, en deze organisatie belasten met het beheer van een dergelijk fonds en een adviesopdracht inzake de preventie en behandeling van bodemverontreiniging veroorzaakt door deze sector. HOOFDSTUK X. - Sancties Strafrechtelijke sancties

Art. 75.Met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 EUR à 10 miljoen EUR of met een van die straffen alleen wordt gestraft : - de persoon die een opdracht uitvoert die krachtens deze ordonnantie uitgevoerd dient te worden door een erkende deskundige in bodemverontreiniging of een geregistreerde saneringsaannemer zonder over deze erkenning of registratie te beschikken; - de deskundige in bodemverontreiniging of aannemer in bodemsanering die de erkennings- of registratievoorwaarden niet heeft nageleefd; - de overdrager van een zakelijk recht of een milieuvergunning die de overnemer niet ingelicht heeft of het bodemattest niet aan de overnemer bezorgd heeft in overeenstemming met artikel 12, § 1 en § 2; - de curator die de meldingsverplichting bedoeld in artikel 59 niet naleeft; - hij die zich niet houdt aan de verplichting een verkennend bodemonderzoek, een gedetailleerd onderzoek of een risico-onderzoek uit te voeren; - hij die zich niet houdt aan de verplichting een saneringsvoorstel of beperkt saneringsvoorstel op te stellen of saneringswerken uit te voeren; - hij die zich niet houdt aan de verplichting een risicobeheersvoorstel op te stellen of risicobeheersmaatregelen uit te voeren; - hij die zich niet houdt aan de verplichting een eindbeoordeling op te stellen; - hij die zich niet houdt aan de bijzondere identificatie en behandelingsprocedure van de bodemverontreiniging bedoeld in artikel 68; - hij die zich niet houdt aan de verplichting veiligheids- of follow-upmaatregelen te nemen; - hij die zich niet houdt aan de bekendmakingsverplichtingen bedoeld in artikelen 52 en 53; - hij die zich niet houdt aan de voorwaarden voor het gebruik, het transport, de opslag, de behandeling en de tracering van uitgegraven en aangevulde grond; - hij die geen financiële zekerheid stelt in overeenstemming met artikel 17, § 2, 23, § 3 en artikel 71.

De bepalingen van hoofdstuk VII en artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken op de bepalingen van deze ordonnantie.

Nietigverklaring en niet-tegenstelbaarheid van de overdracht

Art. 76.§ 1. De nietigverklaring van elke vervreemding van zakelijke rechten op een terrein dat opgenomen is in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand, kan door de overnemer voor de Hoven of Rechtbanken van de Rechterlijke Orde worden gevorderd indien de persoon bedoeld in artikel 13, § 1, de verplichtingen die hem worden opgelegd krachtens artikel 12, 13, § 1 en 17, niet zijn nagekomen. « § 2. Zonder afbreuk te doen aan artikel 12, § 1, derde lid, kan de nietigheid bedoeld in § 1 niet meer worden ingeroepen indien volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de verplichtingen opgelegd in de artikelen 12, 13, § 1 en 17, §§ 1 en 2, werden nagekomen vóór het verlijden van de authentieke akte betreffende de vervreemding;2° de overnemer laat zijn verzaking aan de vordering tot nietigverklaring uitdrukkelijk vermelden in voormelde authentieke akte.» § 3. Elke vervreemding van zakelijke rechten op een terrein dat opgenomen is in categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand, uitgevoerd in overtreding met de bepalingen van deze ordonnantie, is niet tegenstelbaar aan het Instituut.

Aanvankelijke bodemtoestand

Art. 77.Indien er geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op een site vóór de aanvang of de voortzetting van een risicoactiviteit in overeenstemming met artikel 13 § 2, 3° en 4° en § 3, wordt er onverminderd artikelen 60, 61 en 66 van uitgegaan dat de bodemtoestand op die site op het ogenblik waarop het verkennend bodemonderzoek had moeten plaatsvinden, met het oog op de verplichtingen inzake identificatie en behandeling van de bodemverontreiniging ten laste van de exploitant en met name om een eventuele toename van de verontreiniging als gevolg van de uitbating van de risicoactiviteit vast te stellen, voldeed aan de saneringsnormen.

Herstel

Art. 78.Indien er geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op een terrein in overeenstemming met artikel 13, § 4, § 5 en § 6, kan het Instituut, onverminderd de artikelen 60, 61 en 66, eisen dat het betreffende terrein ten laste van de overtreder wordt hersteld in de toestand waarin het zich bevond op het ogenblik waarop het verkennend bodemonderzoek had moeten plaatsvinden, indien de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek en de eventuele behandeling van de verontreiniging dit vereisen. HOOFDSTUK XII. - Wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijziging van de ordonnantie van 5 juni 1997

betreffende de milieuvergunningen

Art. 79.§ 1. Aan § 1 van artikel 59 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt een tweede lid als volgt toegevoegd : « In het geval dat verplichtingen inzake identificatie en de behandeling van de bodemverontreiniging moeten worden vervuld vóór de uitvoering van een milieuvergunning in uitvoering van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, wordt deze termijn van rechtswege opgeschort tot het Instituut heeft vastgesteld dat deze verplichtingen correct uitgevoerd werden. » § 2. De laatste zin van artikel 63, § 1, 6°, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt vervangen door de volgende bepaling : « Deze aangifte wordt ondertekend door de overdrager en de overnemer van de vergunning. De overnemer van een milieuvergunning voor een risicoactiviteit in de zin van artikel 3, 3°, van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, moet instaan voor de verplichtingen die worden voorgeschreven in voormelde ordonnantie. Zolang hij niet alle zijn verplichtingen in overeenstemming met voormelde ordonnantie vervuld heeft, blijft hij houder van de overgedragen milieuvergunning. » § 3. In artikel 63, § 2 van de voormelde ordonnantie wordt de laatste zin vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer het herstel leidt tot de identificatie en behandeling van een bodemverontreiniging, is de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems van toepassing. » § 4. Het tweede lid van artikel 79 van voormelde ordonnantie wordt vervangen door volgende bepaling : « Het Milieucollege bestaat uit 9 deskundigen, benoemd door de Regering, op een dubbele lijst van kandidaten voorgedragen door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. De mandaten worden voor 6 jaar toegekend en zijn eenmaal hernieuwbaar. Het Milieucollege wordt om de 3 jaar voor een derde van zijn leden hernieuwd. » Afdeling II. - Wijziging van de ordonnantie van 25 maart 1999

betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu

Art. 80.§ 1. In de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu wordt 17° van artikel 2 vervangen door de volgende bepaling : « 17° de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems ». § 2. In voormelde ordonnantie wordt 12° van artikel 32 vervangen door de volgende bepaling : « 12° in de zin van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems : a) de overdrager van een zakelijk recht of een milieuvergunning die de overnemer niet ingelicht heeft of het bodemattest niet aan de overnemer bezorgd heeft in overeenstemming met artikel 12, § 1 en § 2;b) de curator die de meldingsplicht bedoeld in artikel 59 niet naleeft;c) hij die zich niet houdt aan de bekendmakingsverplichtingen bedoeld in artikelen 52 en 53;d) hij die geen financiële zekerheid stelt in overeenstemming met artikel 17, § 2, 23, § 3 en artikel 71.» § 3. In voormelde ordonnantie wordt 12° van het artikel 33 vervangen door de volgende bepaling : « 12° in de zin van de ordonnantie van ... betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems : a) hij die een opdracht uitvoert die krachtens deze ordonnantie uitgevoerd dient te worden door een erkende deskundige in bodemverontreiniging of een geregistreerde saneringsaannemer zonder over deze erkenning of registratie te beschikken;b) de deskundige in bodemverontreiniging of aannemer in bodemsanering die de erkennings- of registratievoorwaarden niet heeft nageleefd;c) hij die zich niet houdt aan de verplichting een verkennend bodemonderzoek, een gedetailleerd onderzoek of een risico-onderzoek uit te voeren;d) hij die zich niet houdt aan de verplichting een saneringsvoorstel of beperkt saneringsvoorstel op te stellen of saneringswerken uit te voeren;e) hij die zich niet houdt aan de verplichting een risicobeheersvoorstel op te stellen of risicobeheersmaatregelen uit te voeren;f) hij die zich niet houdt aan de verplichting een eindbeoordeling op te stellen;g) hij die zich niet houdt aan de bijzondere identificatieen behandelingsprocedure van de bodemverontreiniging bedoeld in artikel 68;h) hij die zich niet houdt aan de verplichting veiligheids- of follow-upmaatregelen te nemen;i) hij die zich niet houdt aan de voorwaarden voor het gebruik, de opslag, het transport, de behandeling en de tracering van uitgegraven en aangevulde grond.» Afdeling III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 1989

tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer

Art. 81.In het Koninklijk Besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer wordt het 9e streepje van artikel 3, § 2, vervangen door de volgende bepaling : « - toezicht houden op en een inventaris opmaken van de bodemkwaliteit en zorgen voor de behandeling van bodemverontreiniging. » HOOFDSTUK XIII. - Overgangsbepalingen, opheffingsbepaling en slotbepaling Inventarissen

Art. 82.§ 1. De terreinen die opgenomen zijn in de inventaris van de verontreinigde bodems of waarvoor er sterke aanwijzingen op omvangrijke verontreiniging bestaan, worden in overeenstemming met artikelen 6 en 7 van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems ambtshalve per perceel opgenomen in de overeenkomstige bodemtoestandcategorieën in de inventaris van de bodemtoestand. § 2. De terreinen waarvoor een verkennend bodemonderzoek, een risico-onderzoek of controlemaatregelen, uitgevoerd ter uitvoering van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems, aantonen dat ze vallen onder bodemtoestandcategorieën 1 of 2 van de inventaris van de bodemtoestand, worden ambtshalve per perceel opgenomen in deze categorieën. § 3. Artikel 7 van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems blijft van toepassing op de terreinen waarvoor de in onderhavig artikel besproken procedure begonnen werd vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie.

Vervreemding van zakelijke rechten

Art. 83.Artikel 12, § 1 is niet van toepassing op volgende vervreemdingen van zakelijke rechten : - de verkopen uit de hand waarvoor de onderhandse overeenkomst is getekend vóór de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie; - de openbare verkopingen waarvan het lastenkohier is getekend vóór de inwerkingtreding van onderhavige or donnantie en op voorwaarde dat de publiciteit reeds is verschenen op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie; - wat betreft andere overdrachten van zakelijke rechten : - de vervreemdingen met consensueel karakter waarvoor de overeenkomst is getekend vóór de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie; - de vervreemdingen met plechtig karakter waarvan de authentieke akte is verleden vóór de inwerkingtreding van onderhavige ordonnantie. ».

Onderzoeken, werken en maatregelen

Art. 84.§ 1. De bodemonderzoeken die vóór 20 januari 2005 uitgevoerd werden, kunnen door het Instituut gelijkgesteld worden met bodemonderzoeken ter uitvoering van deze ordonnantie, indien ze voldoen aan de door de Regering bepaalde criteria. § 2. De ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems is van toepassing op de onderzoeken, de voorstellen, de maatregelen en de werken die in uitvoering zijn op het ogenblik waarop deze ordonnantie van kracht wordt. De daaropvolgende verplichtingen betreffende deze onderzoeken, voorstellen, maatregelen en werkzaamheden worden door deze ordonnantie geregeld. § 3. De verkennende bodemonderzoeken, risico-onderzoeken en saneringsvoorstellen die door het Instituut goedgekeurd zijn ter uitvoering van de ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems, worden voor de toepassing van deze ordonnantie beschouwd als gelijkgesteld aan respectievelijk de verkennende bodemonderzoeken, de risico-onderzoeken en de saneringsvoorstellen die door deze ordonnantie opgelegd worden.

Diezelfde onderzoeken of voorstellen kunnen door het Instituut gelijkgesteld worden met de gedetailleerde onderzoeken en de risicobeheersvoorstellen die door deze ordonnantie opgelegd worden.

Opheffing

Art. 85.De ordonnantie van 13 mei 2004 betreffende het beheer van verontreinigde bodems wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 10, 2° en artikel 11, 1° tot de datum die de Regering vaststelt rekening houdend met de validatieprocedure voor de gedetailleerde gegevens van de inventaris van de bodemtoestand.

Inwerkingtreding

Art. 86.Deze ordonnantie treedt in werking op de datum die door de Regering bepaald wordt, en uiterlijk op 1 januari 2010.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 5 maart 2009.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PIQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK Nota (1) Gewone zitting 2008-2009 : Documenten van het Parlement.- Ontwerp van ordonnantie, A-533/1. - Verslag, A-533/2. - Amendementen na verslag, A-533/3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van vrijdag 13 februari 2009.

^