Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 23 februari 2006
gepubliceerd op 23 maart 2006

Organieke ordonnantie houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2006031108
pub.
23/03/2006
prom.
23/02/2006
ELI
eli/ordonnantie/2006/02/23/2006031108/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 FEBRUARI 2006. - Organieke ordonnantie houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle (1)


TITEL I. - Algemeenheden

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder : 1° diensten van de Regering : de administratie waarover de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eigenlijk beschikt, hierna de Regering genoemd, in de zin van de artikels 87 en volgende van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en artikel 40 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen; 2° gewestelijke entiteit : de diensten van de Regering en de autonome bestuursinstellingen, in de zin van Titel VII van deze ordonnantie, ondergebracht onder de sectoriële code 13.12, rubriek « Deelstaatoverheid », van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen, vervat in de Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 betreffende het Europees systeem van de nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap; 3° boekhoudkundige entiteit : de diensten van de Regering of elke autonome bestuursinstelling;4° opdracht : het geheel van programma's die bijdragen tot een welbepaald openbaar beleid;5° programma : het geheel van begrotingskredieten aangewend voor de uitvoering van een activiteit of een coherent geheel van activiteiten;6° activiteit : de concrete actie gevoerd om de vastgestelde doelstellingen te bereiken;7° recurrente verbintenissen : de verbintenissen zoals salarissen, pensioenen, abonnementen of huurgelden, waarvan de gevolgen zich over meerdere jaren uitstrekken en waarvan de aanrekening op het jaar waarin ze ontstaan, een last zou betekenen die daarmee geen economische band heeft;8° subsidie : elke vorm van financiële ondersteuning die door de gewestelijke entiteit wordt verstrekt voor een door derden georganiseerde activiteit die het algemeen belang dient, ongeacht de benaming die aan die ondersteuning wordt gegeven, en ongeacht de benaming of de aard van de akte waarmee deze ondersteuning wordt toegekend;9° gift : elke vorm van overdracht van middelen door de gewestelijke entiteit of te haren gunste, los van enige specifieke waardering van prestaties, en los van enige door de begunstigde te organiseren activiteit van algemeen nut;10° prijs : elke vorm van financiële steun eenzijdig door de gewestelijke entiteit toegekend ten gunste van derden als waardering voor hun activiteiten.De prijs kan bestaan uit het toekennen van gelden of uit het verlenen van een voordeel in natura waarvan de financiële last gedragen wordt door de gewestelijke entiteit; 11° economische classificatie : de classificatie, opgelegd door de Verordening (EG) nr.2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 betreffende het Europees systeem van de nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap, die de aard van uitgaven en ontvangsten aangeeft. Het betreft een geheel van codes van vier cijfers; 12° hoofdgroep qua aard : het onderdeel van de economische classificatie dat overeenstemt met het eerste cijfer van de economische code.13° functionele classificatie : de internationale classificatie van de overheidsfuncties, COFOG genaamd, uitgewerkt door de VN, de OESO en Eurostat.Het betreft een geheel van codes van vijf cijfers. 14° administratief krediet : het bedrag ingeschreven op de basisallocaties.

Art. 3.Deze ordonnantie is van toepassing op de gewestelijke entiteit.

TITEL II. - De begroting HOOFDSTUK I. - Begrotingsbeginselen

Art. 4.§ 1. De ontvangsten en uitgaven worden voor elk begrotingsjaar geraamd en toegestaan bij jaarlijkse ordonnantie. § 2. Conform artikel 3, 2e lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof begint het begrotingsjaar op 1 januari en eindigt het op 31 december daaropvolgend. § 3. Het geheel van de ontvangsten is bestemd voor het geheel van de uitgaven en alle ontvangsten en uitgaven zijn op waarachtige wijze terug te vinden in de begroting. De waarachtigheid ervan wordt beoordeeld door rekening te houden met de beschikbare informatie en de vooruitzichten die er redelijkerwijze uit kunnen voortvloeien. § 4. De begrotingskredieten worden aangewend overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, zijnde conform de beginselen van zuinigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid.

Het zuinigheidsbeginsel schrijft voor dat de door de gewestelijke entiteit, met het oog op de verwezenlijking van zijn doelstellingen, ingezette middelen tijdig beschikbaar worden gesteld in de gepaste hoeveelheid en kwaliteit en tegen de beste prijs.

Het doelmatigheidsbeginsel beoogt de beste verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten.

Het doeltreffendheidsbeginsel beoogt dat de gestelde specifieke doelen en de verwachte resultaten worden bereikt. § 5. De begroting wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen met inachtneming van het transparantiebeginsel. § 6. De ordonnantie houdende de begroting bepaalt voor een begrotingsjaar, de aard, het bedrag en de oorsprong van de ontvangsten en bestemming van de uitgaven evenals het begrotings- en financieel evenwicht dat eruit voortvloeit. De ordonnantie is gebaseerd op een welbepaald economisch evenwicht dat rekening houdt met de door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aangegane verbintenissen, evenals met de doelstellingen en de resultaten van de opdrachten die het bepaalt. § 7. De begrotingsspecialiteit beslaat drie niveaus : de wettelijke specialiteit op het niveau van de programma's, de economische specialiteit op het niveau van de hoofdgroepen qua aard en de administratieve specialiteit op het niveau van de basisallocaties. HOOFDSTUK II. - De ontvangsten en de uitgaven

Art. 5.De begroting voorziet in en machtigt alle verrichtingen met een financiële afwikkeling, die voor eigen rekening tot stand worden gebracht met derden.

Zij bevat : 1° als ontvangsten, de raming van de tijdens het begrotingsjaar vastgestelde rechten;2° als uitgaven : a) de vastleggingskredieten ten belope waarvan bedragen kunnen worden vastgelegd uit hoofde van verbintenissen ontstaan of aangegaan tijdens het begrotingsjaar en, voor de recurrente verbintenissen waarvan de gevolgen zich over meerdere jaren uitstrekken, ten belope van de tijdens het begrotingsjaar opeisbare sommen;b) de vereffeningskredieten ten belope waarvan tijdens het begrotingsjaar bedragen kunnen worden vereffend uit hoofde van vastgestelde rechten voortvloeiend uit voorafgaandelijk of gelijktijdig vastgelegde verbintenissen.

Art. 6.Conform artikel 4, 4de lid van de voornoemde wet van 16 mei 2003 en in afwijking van artikel 5, 2de lid, 2°, b), kan de begroting voorzien dat voor de uitgaven die ze aanduidt, de kredieten ten belope waarvan bedragen vereffend kunnen worden, niet limitatief zijn.

Art. 7.De op het einde van het begrotingsjaar beschikbare vastleggings- en vereffeningskredieten worden geannuleerd.

Art. 8.§ 1. In afwijking van artikel 4, § 3, kan een organieke ordonnantie begrotingsfondsen oprichten door voor uitgaven, waarvan zij het voorwerp vaststelt, sommige op de middelenbegroting geïnde ontvangsten toe te wijzen.

Met dat doel wordt er bij de kassier, per begrotingsfonds, een rekening geopend waarop de toegewezen ontvangsten worden gecentraliseerd met het oog op het verrichten van uitgaven ten laste van de kredieten op de daartoe geopende basisallocaties in de algemene uitgavenbegroting.

De begrotingsfondsen kunnen niet worden gestijfd met kredieten van de algemene uitgavenbegroting.

Er mag geen vastlegging, noch vereffening worden gedaan ten laste van een basisallocatie boven de op het fonds beschikbare ontvangsten. § 2. De toegewezen ontvangsten worden verdeeld over de met het begrotingsfonds verbonden basisallocaties van de algemene uitgavenbegroting op basis van een door de bevoegde ordonnateur bepaalde verdeelsleutel. Op deze basisallocaties zijn ze beschikbaar voor vastleggingen en vereffeningen.

Op het einde van het begrotingsjaar worden de op elk begrotingsfonds beschikbare ontvangsten overgedragen naar het volgende begrotingsjaar.

Vanaf het begin van het begrotingsjaar worden de op deze wijze overgedragen beschikbare ontvangsten over de met het begrotingsfonds verbonden basisallocaties van de algemene uitgavenbegroting verdeeld volgens de verdeelsleutel, vastgesteld door de bevoegde ordonnateur.

Vanaf het begin van het begrotingsjaar kunnen de overgedragen beschikbare ontvangsten waarvoor nog geen vastleggingen plaatsvonden, benut worden voor nieuwe vastleggingen.

Vanaf het begin van het begrotingsjaar kunnen de overgedragen beschikbare ontvangsten waarvoor nog geen vereffeningen plaatsvonden, benut worden voor nieuwe vereffeningen. § 3. Binnen de grenzen van de in de algemene uitgavenbegroting ingeschreven administratieve kredieten op de met de begrotingsfondsen verbonden basisallocaties, variëren de met elk begrotingsfonds verbonden beschikbare vastleggings- en vereffeningskredieten volgens de werkelijk geïnde bedragen van de toegewezen ontvangsten.

Het bedrag van de verminderde of geannuleerde vastleggingen van de begrotingsfondsen wordt terug bij de beschikbare ontvangsten gevoegd. HOOFDSTUK III. - Voorlegging en stemming van de begroting

Art. 9.Elk jaar keurt het Parlement de begroting per programma goed.

Art. 10.De Regering beslist over de maatregelen, noodzakelijk voor de opmaak van de begroting.

Zij stelt de ontwerpen van begrotingsordonnantie op en de van de Regering uitgaande amendementen bij deze ontwerpen.

Art. 11.Het ontwerp van begrotingsordonnantie omvat : 1° het ontwerp van middelenbegroting;2° het ontwerp van algemene uitgavenbegroting;3° een algemene toelichting bij die ontwerpen;4° de verantwoordingen van de middelenbegroting, bestaande uit nota's die de in aanmerking genomen hypotheses toelichten waarop de raming van de vastgestelde rechten gebaseerd is;5° de verantwoordingen van de algemene uitgavenbegroting, bestaande enerzijds uit nota's die per opdracht en per programma de projecten van de Regering nauwkeurig toelichten, en anderzijds, uit meerjarige vereffeningsplannen en meerjarige fysische programma's voor wat de investeringen betreft. Worden ook toegevoegd aan het ontwerp van begrotingsordonnantie : 1° het ontwerp van ordonnantie houdende definitieve regeling van de begroting van de gewestelijke entiteit, met betrekking tot het begrotingsjaar dat aan het jaar waarin de begroting wordt opgemaakt, voorafgaat;2° het ontwerp van ordonnantie houdende definitieve regeling van de begroting van iedere autonome bestuursinstelling van eerste en tweede categorie met betrekking tot het begrotingsjaar dat aan het jaar waarin de begroting wordt opgemaakt voorafgaat. Het ontwerp van begrotingsordonnantie wordt ingediend bij het Parlement uiterlijk op 31 oktober van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat.

Art. 12.De Regering bepaalt de structuur van de middelenbegroting en van de algemene uitgavenbegroting.

De op de basisallocaties ingeschreven bedragen zijn uitgedrukt in duizenden euro.

Art. 13.De middelenbegroting verleent machtiging voor de invordering van de belasting overeenkomstig de wetten, ordonnanties, besluiten en tarieven die er betrekking op hebben. Ze bevat de raming van de vastgestelde rechten van de diensten van de Regering en verleent machtiging, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die ze bepaalt, tot het aangaan van leningen.

De kredieten voor de programma's onderscheiden de begrotingsmiddelen per activiteit, volgens hun oorsprong, en per hoofdgroep qua aard, volgens de economische classificatie.

De kredieten voor de programma's worden uitgesplitst in basisallocaties overeenkomstig de economische classificatie.

De basisallocaties worden gecodificeerd volgens de functionele classificatie.

De bedragen ingeschreven op de basisallocaties worden administratieve kredieten genoemd.

Art. 14.De algemene uitgavenbegroting voorziet in en verleent machtiging voor de uitgaven, per programma.

De kredieten voor de programma's onderscheiden de begrotingsmiddelen per activiteit, volgens hun bestemming, en per hoofdgroep qua aard, volgens de economische classificatie. De kredieten voor de programma's worden uitgesplitst in basisallocaties overeenkomstig de economische classificatie.

De basisallocaties worden gecodificeerd volgens de functionele classificatie.

De bedragen ingeschreven op de basisallocaties volgens het type van krediet worden administratieve kredieten genoemd.

Art. 15.De algemene uitgavenbegroting bepaalt, zo nodig, de aan de uitgaven verbonden voorwaarden. Bij ontstentenis van een bepaling opgenomen in een organieke wet of ordonnantie, wordt er in de algemene uitgavenbegroting bepaald dat de Regering de facultatieve subsidies die uitdrukkelijk zijn ingeschreven, kan toekennen ten laste van de basisallocaties die voorkomen in de begrotingstabel en waarvan de economische code overeenstemt met een overdracht van inkomsten of van kapitaal in de vorm van een subsidie.

Deze subsidies worden toegekend onder de voorwaarden vastgesteld door de Regering.

Art. 16.De middelenbegroting wordt uiterlijk op 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat door het Parlement goedgekeurd.

De algemene uitgavenbegroting wordt uiterlijk op 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat door het Parlement goedgekeurd. De goedkeuring van de middelenbegroting gebeurt vóór de goedkeuring van de algemene uitgavenbegroting.

Art. 17.Indien blijkt dat de algemene uitgavenbegroting niet vóór het begin van het begrotingsjaar kan worden goedgekeurd, opent een ordonnantie voorlopige kredieten die voor de werking noodzakelijk zijn en in mindering komen van de begroting van dat begrotingsjaar.

In dat geval worden ordonnantieontwerpen waarbij nieuwe voorlopige kredieten worden geopend, die in mindering komen van de begroting voor hetzelfde begrotingsjaar, bij het Parlement ingediend.

Art. 18.De ordonnantie waarbij voorlopige kredieten worden geopend, stelt de termijn vast waarop de kredieten betrekking hebben.

De termijn waarvoor vastleggings- en vereffeningskredieten worden toegekend, mag niet meer dan vier maanden bedragen, behalve wanneer wettelijke of contractuele verplichtingen een andere termijn opleggen.

Art. 19.De voorlopige kredieten worden berekend op grond van de overeenkomstige kredieten in de laatst goedgekeurde algemene uitgavenbegroting.

De voorlopige kredieten mogen niet worden aangewend voor uitgaven van een nieuwe aard waartoe de wetgever voordien geen machtiging heeft verleend.

Behoudens bijzondere bepalingen van de ordonnanties waarbij voorlopige kredieten worden geopend, mogen de uitgaven niet hoger liggen dan de bedragen van de kredieten per programma van de laatst goedgekeurde begroting, en dit in verhouding tot de termijn waarop de voorlopige kredieten betrekking hebben.

Art. 20.De bekendmaking van de algemene uitgavenbegroting in het Belgisch Staatsblad doet de ordonnanties waarbij voorlopige kredieten werden geopend, vervallen.

Art. 21.De algemene toelichting bij de begroting bevat inzonderheid : 1° de analyse en de synthese van de begroting;2° een economisch verslag;3° een financieel verslag, dat inzonderheid een verslag over de gewestelijke schuld en de gewestelijke thesaurie inhoudt;4° een verslag over het gebruik van de kredieten die het mogelijk hebben gemaakt politieke krijtlijnen te financieren, gedefinieerd in artikel 22, 2°;5° wat de ontvangsten betreft, de raming van de bedragen die tijdens het jaar geïnd zullen worden en die voortvloeien uit de op de begroting aangerekende vastgestelde rechten;6° wat de uitgaven betreft, de raming, per programma, van de betalingen tijdens het jaar, die voortvloeien uit de op de vereffeningskredieten aangerekende vastgestelde rechten.

Art. 22.De algemene toelichting bij het eerste ontwerp van ordonnantie houdende de begroting, neergelegd na de eedaflegging van de Regering, bevat eveneens : 1° de begrotingsdoelstellingen die nageleefd moeten worden tijdens de regeerperiode, evenals de maatregelen die nodig zijn om de begroting uit te voeren binnen deze begrotingsdoelstellingen;2° oriënteringsnota's die ten minste de fundamentele politieke krijtlijnen van de Regering definiëren voor de volledige regeerperiode.De verschillende oriënteringsnota's dienen te passen in het kader van de begrotingsdoelstellingen. Zij kunnen jaarlijks gewijzigd worden.

Samen met de oriënteringsnota's wordt een meerjarenbegroting opgesteld. De meerjarenbegroting vertaalt de gekozen beleidsopties in een meerjarig budgettair perspectief en geeft een prognose van de begrotingsevolutie voor elk van de jaren van de regeerperiode.

Art. 23.Wanneer het bereiken van de budgettaire jaar- en/of meerjarendoelstelling in gevaar dreigt te komen, stelt de Regering de maatregelen voor die het bereiken van de budgettaire doelstellingen moeten verzekeren.

In afwachting van de hieruit voortvloeiende aanpassing van de begroting door het Parlement, kan de Regering tijdelijke maatregelen nemen, inzonderheid het bepalen van vastlegging-, verbintenissen- en kaslimieten.

Deze maatregelen worden onmiddellijk aan het Parlement en aan het Rekenhof meegedeeld. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepalingen

Art. 24.Onverminderd artikel 6, kan de Regering geen enkele uitgave vastleggen of vereffenen boven de geopende kredieten of boven de machtigingen verleend door de Regering krachtens artikel 26.

Zij oefent in dit kader de functies uit van primaire ordonnateur die de ontvangsten en uitgaven uitvoert.

Zij mag het bedrag van de kredieten, bestemd voor de uitgaven van haar diensten, niet verhogen door bijzondere ontvangsten.

Art. 25.De Regering bepaalt de verdeling van de bevoegdheden ter aanduiding van haar leden die secundaire ordonnateurs zijn. Zij oefenen in dit kader dezelfde functies uit als de Regering.

De Regering bepaalt de aanstelling van de gedelegeerde en gesubdelegeerde ordonnateurs, alsook hun verantwoordelijkheden.

De gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur wordt verplicht gekozen uit de ambtenaren onderworpen aan het statuut.

De ordonnateur, of hij nu primair, secundair, gedelegeerd of gesubdelegeerd is, neemt het initiatief voor een verrichting met het oog op de uitvoering van de begroting.

De Regering benoemt haar mandatarissen voor de financiële rekeningen van de diensten van de Regering voor de opdrachten uitgevoerd in het buitenland.

Zij moeten het saldo van hun rekeningen verantwoorden.

Art. 26.§ 1. In dringende gevallen, veroorzaakt door uitzonderlijke of onvoorzienbare omstandigheden, kan de Regering, bij gemotiveerde beraadslaging, machtiging verlenen tot het vastleggen, vereffenen en betalen van uitgaven boven de limiet van de begrotingskredieten of, bij ontstentenis van kredieten, ten belope van het door de beraadslaging vastgesteld bedrag.

Deze kan betrekking hebben op een machtiging die ertoe strekt het budgettaire vastleggingskrediet te verhogen zonder wijziging van het vereffeningskrediet, op een machtiging strekkende tot verhoging van het vereffeningskrediet zonder wijziging van het vastleggingskrediet of op een machtiging strekkende tot verhoging van het vastleggingskrediet en het vereffeningskrediet.

De uitgavenvastleggingen en -vereffeningen die de beraadslaging toestaat, worden afzonderlijk geregistreerd in de boekhouding.

De tekst van de beraadslagingen wordt onmiddellijk aan het Parlement en het Rekenhof meegedeeld. Eventueel doet het Rekenhof onverwijld zijn opmerkingen toekomen aan het Parlement. § 2. De bij de beraadslagingen bedoelde machtigingen worden opgenomen in een ontwerp van ordonnantie waarbij de nodige kredieten worden geopend.

De beraadslaging moet in de volgende gevallen het voorwerp uitmaken van een ontwerp van ordonnantie ad hoc : 1° wanneer de beraadslaging betrekking heeft op een bedrag van minstens 5 miljoen euro; 2° wanneer de beraadslaging machtiging verleent voor een uitgave van minstens 500.000 euro, die minstens 15 procent vertegenwoordigt van het administratief krediet ten laste waarvan die uitgave wordt aangerekend.

Iedere uitvoering van de beraadslaging wordt opgeschort tot het in het tweede lid bedoelde ontwerp van ordonnantie ad hoc is ingediend.

Wanneer beraadslagingen achtereenvolgens betrekking hebben op dezelfde basisallocatie worden de bedragen waarvoor zij machtiging verlenen, samengeteld voor de toepassing van deze bepalingen. § 3. Paragraaf 2 is niet van toepassing op de beraadslagingen die machtiging verlenen voor uitgaven waarvoor kredieten zijn uitgetrokken in een reeds ingediend ontwerp van ordonnantie.

Paragraaf 2, tweede lid, is niet van toepassing wanneer de Regering beslist bepaalde andere kredieten te blokkeren ten belope van het in de beraadslaging vastgestelde bedrag; in de beraadslaging worden de geblokkeerde kredieten aangegeven.

Art. 27.In afwijking van artikel 5, 2e lid, 2°, a), en artikel 42, 2°, a), kan de Regering, op de kredieten van het begrotingsjaar, de vastlegging toestaan van bedragen uit hoofde van verbintenissen ontstaan in vorige begrotingsjaren.

Art. 28.Minstens eenmaal per jaar wordt overgegaan tot een onderzoek van de begroting op basis van de begrotingsdoelstellingen, met het oog op een eventuele aanpassing van de middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting.

In voorkomend geval worden de aanpassingsontwerpen ingediend bij het Parlement.

Art. 29.De Regering bepaalt de modaliteiten en de delegaties volgens dewelke zij tijdens het begrotingsjaar, na akkoord van het Regeringslid bevoegd voor Begroting, de kredieten tussen de basisallocaties kan herverdelen. Deze herverdeling wordt uitgevoerd : 1° binnen de perken van de vastleggingskredieten van elk van de programma's van de algemene uitgavenbegroting;2° binnen de perken van de vereffeningskredieten van elk van de programma's van de algemene uitgavenbegroting. Deze herverdelingen worden zonder verwijl aan het Parlement en aan het Rekenhof meegedeeld.

Art. 30.In voorkomend geval deelt het Rekenhof aan het Parlement zijn opmerkingen mee aangaande de documenten bedoeld in de artikelen 10, 2e lid, 28 en 29.

TITEL III. - De boekhouding HOOFDSTUK I. - Algemeenheden

Art. 31.Elke boekhoudkundige entiteit voert een algemene boekhouding op basis van een genormaliseerd boekhoudplan opgesteld conform artikel 5 van de voornoemde wet van 16 mei 2003.

Art. 32.Conform artikel 6 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 wordt de algemene boekhouding gevoerd volgens de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden.

Ze strekt zich uit over de totaliteit van de bezittingen en rechten van elke boekhoudkundige entiteit, haar schulden, verplichtingen en verbintenissen van welke aard ook.

Elke boekhoudverrichting wordt zonder uitstel, getrouw en volledig en naar tijdsorde geboekt en gestaafd met een verantwoordingsstuk.

Het boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december daaropvolgend.

Art. 33.De algemene boekhouding bevat analytische componenten. De Regering bepaalt de gemeenschappelijke en verplichte basisstructuur van deze componenten.

Art. 34.Conform artikel 7 van de voornoemde wet van 16 mei 2003, stelt elke boekhoudkundige entiteit in dezelfde vorm als het boekhoudplan een jaarinventaris op van de activa en passiva van zijn vermogen.

Art. 35.Conform artikel 8 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 wordt de begrotingsboekhouding op geïntegreerde wijze in relatie met de algemene boekhouding gevoerd. Ze moet een permanente opvolging mogelijk maken van de begrotingsuitvoering van elke boekhoudkundige entiteit.

Art. 36.Elke verrichting wordt gehecht aan het boekjaar waarin ze heeft plaats gehad. Daarnaast moeten om tot een boekjaar te behoren, de rechten vastgesteld zijn in dat jaar.

De vastgestelde rechten die evenwel niet vóór 1 februari van het volgend jaar zijn geboekt, maken deel uit van een volgend jaar.

Art. 37.Een recht wordt vastgesteld als volgende voorwaarden worden vervuld : a) het bedrag ervan is nauwkeurig vastgesteld;b) de identiteit van de schuldenaar of de schuldeiser is bepaalbaar;c) er is een verplichting tot betaling;d) de boekhoudkundige entiteit bezit een verantwoordingsstuk. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de vaststelling van de rechten.

Art. 38.De verrichtingen worden methodisch geboekt in de algemene boekhouding en, voor zover ze ook begrotingsverrichtingen zijn, tegelijkertijd in de begrotingsboekhouding.

Art. 39.Na de afsluiting van het begrotingsjaar en zolang de algemene rekening niet naar het Rekenhof werd gezonden, conform artikel 60, voert de gewestelijke boekhouder de correcties uit die, zonder een uitbetaling of inning te veroorzaken ten laste van dat jaar, nodig zijn voor een regelmatige en waarachtige voorstelling van de rekeningen.

Correcties ten gevolge van een externe controle door het Rekenhof in het kader van de afsluiting van een jaar, blijven mogelijk zolang de algemene rekening niet definitief is gecertificeerd.

Art. 40.De verantwoordingsstukken worden methodisch geklasseerd voor een periode van tien jaar en zo opgeslagen dat ze kunnen worden geraadpleegd. Voor documenten die niet tegenstelbaar zijn aan derden, wordt de bewaringstermijn beperkt tot minimum drie jaar.

De Regering legt de voorwaarden vast waaraan de verantwoordingsstukken moeten voldoen, evenals de voorwaarden betreffende hun bewaring en beschikbaarstelling voor interne en externe controle.

Art. 41.De boeken en journalen worden bijgehouden en bewaard op een wijze die hun materiële continuïteit, hun regelmatigheid en de onomkeerbaarheid van de boekingen verzekert.

De Regering bepaalt er de modaliteiten van.

Art. 42.Worden alleen aangerekend op de begrotingsboekhouding van een bepaald jaar : 1° als ontvangsten : de tijdens het begrotingsjaar ten voordele van de dienst vastgestelde rechten;2° als uitgaven : a) ten laste van de vastleggingskredieten, de bedragen die worden vastgelegd uit hoofde van verbintenissen ontstaan of aangegaan tijdens het begrotingsjaar en, voor de recurrente verbintenissen waarvan de gevolgen zich over meerdere jaren uitstrekken, de tijdens het begrotingsjaar opeisbare bedragen;b) ten laste van de vereffeningskredieten, de bedragen die worden vereffend tijdens het begrotingsjaar uit hoofde van de vastgestelde rechten die voortvloeien uit voorafgaandelijk of gelijktijdig vastgelegde verbintenissen.

Art. 43.Het uitstaande bedrag van de vastleggingen wordt evenwel minstens één keer per jaar geboekt in de algemene boekhouding en dit op datum van de inventaris.

Art. 44.De verbintenissen die nodig zijn om de ononderbroken werking van de gewestelijke entiteit te verzekeren, mogen worden aangegaan vanaf 1 november ten laste van de vastleggingskredieten van het volgende begrotingsjaar, beperkt tot een derde van de goedgekeurde kredieten voor de overeenkomstige uitgaven van het lopende jaar.

De vastleggingsakten bepalen dat de leveringen niet mogen gebeuren en de diensten niet mogen worden gepresteerd vóór de opening van het begrotingsjaar.

Art. 45.De Regering keurt de bepalingen goed voor de aanstelling van de gewestelijke boekhouder, alsook zijn verantwoordelijkheden.

De gewestelijke boekhouder is belast met : 1° het voeren van de boekhouding overeenkomstig deze Titel van onderhavige ordonnantie;2° het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, en, in voorkomend geval, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige informatie te verstrekken of te verantwoorden;3° het opstellen en voorleggen van de algemene rekening overeenkomstig Hoofdstuk IV van deze Titel. Hij wordt verplicht gekozen uit de ambtenaren onderworpen aan het statuut. HOOFDSTUK II. - De ontvangstenverrichtingen

Art. 46.Elke ontvangst is het voorwerp van een vaststelling van een recht, een ordonnancering en een invordering. De contante rechten worden gelijktijdig ingeschreven.

Art. 47.De vaststelling van een recht is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur het vastgesteld recht tot stand brengt, conform artikel 37.

Ieder vastgesteld recht is het voorwerp van een invorderingsbevel opgemaakt door de bevoegde ordonnateur.

De bevoegde ordonnateur belast de gewestelijke boekhouder met de registratie van het vastgesteld recht.

Wanneer er aanwijzingen zijn dat het bedrag niet invorderbaar is, wordt dit als een dubieuze vordering geboekt.

De bevoegde ordonnateur moet de invordering van de ten onrechte betaalde bedragen uitvoeren.

Behoudens een bijzondere bepaling, zijn door de schuldenaar verwijlinteresten verschuldigd in geval van niet-betaling op de vervaldag.

Art. 48.De ordonnancering van de ontvangsten is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur de rekenplichtige van de ontvangsten opdraagt, door de uitgifte van een invorderingsbevel, via de gewestelijke boekhouder, een schuldvordering die hij heeft vastgesteld, in te vorderen.

De rekenplichtige van de ontvangsten moet er zo snel mogelijk op toezien dat de ontvangsten geïnd worden en moet zorgen voor het behoud van de rechten ervan.

Art. 49.De vastgestelde rechten ten gunste van elke boekhoudkundige entiteit, houden op te bestaan door de betaling, de annulering of de verjaring ervan.

Een vastgesteld recht kan in onderstaande gevallen gedeeltelijk of volledig geannuleerd worden door de bevoegde ordonnateur : 1° op grond van een verantwoordingsstuk dat een correctie rechtvaardigt van het geboekte vastgestelde recht of waaruit de uitdoving door verjaring blijkt;2° niet-rentabiliteit van de invorderingsprocedure voor een niet-fiscale schuldvordering. De beslissing daarover wordt genomen : a) door de Regering voor de diensten van de Regering en voor de autonome bestuursinstellingen van eerste categorie;b) voor de autonome bestuursinstellingen van tweede categorie, door hun beheersorganen.

Art. 50.Een vastgesteld recht wordt voor onbepaalde termijn opgeschort wanneer de bevoegde ordonnateur, nadat hij al het nodige heeft gedaan voor de invordering, vaststelt dat de schuldenaar in de onmogelijkheid verkeert om te betalen.

Art. 51.Met het oog op de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen, kan de Regering of haar gedelegeerde, onder de door haar in elk specifiek geval te bepalen voorwaarden, uitstel van betaling toestaan voor de hoofdsom, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de interestenschuld verlenen en ermee instemmen dat de gedeeltelijke betalingen eerst op het kapitaal worden toegerekend.

In het geval waarin de toestand van de schuldenaar die ter goeder trouw is dat wettigt, gaat hij met hem dadingen aan. HOOFDSTUK III. - Uitgavenverrichtingen

Art. 52.Elke uitgave is het voorwerp van een boekhoudkundige vastlegging, een vereffening, een ordonnancering en een betaling.

Art. 53.De boekhoudkundige vastlegging bestaat uit de boeking, ten laste van het vastleggingskrediet van de overeenstemmende basisallocatie, van de bedragen die nodig zijn voor latere of gelijktijdige vereffeningen, met het oog op een juridische verbintenis.

De uitgaven voortvloeiend uit contracten voor de verhuring van goederen of diensten en abonnementscontracten, zijn het voorwerp van een voorvastlegging.

De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de uitvoering van een juridische verbintenis, die aanleiding geeft tot een aanrekening ten laste van een vereffeningskrediet, gelijktijdig aanleiding geeft tot een aanrekening voor hetzelfde bedrag ten laste van het overeenstemmende vastleggingskrediet.

Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de ordonnateur een verplichting doet ontstaan of constateert die tot een last leidt.

De goedkeuring van contracten en overheidsopdrachten van werken, leveringen en diensten, evenals de besluiten tot toekenning van subsidies kunnen niet betekend worden vooraleer die contracten, overheidsopdrachten en besluiten het voorwerp hebben uitgemaakt van een boekhoudkundige vastlegging.

Art. 54.Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting ontstaat, verricht de bevoegde ordonnateur eerst een boekhoudkundige vastlegging alvorens een juridische verbintenis met derden te sluiten.

Voor juridische verbintenissen die worden aangegaan voor acties waarvan de realisatie zich over meer dan één jaar uitstrekt, evenals voor de overeenkomstige boekhoudkundige vastleggingen, behalve wanneer het personeelsuitgaven betreft, geldt een uiterste uitvoeringsdatum die overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt bepaald.

De delen van deze juridische verbintenissen die zes maanden na deze datum niet zijn uitgevoerd, zijn het voorwerp van een overeenstemmende vermindering van de boekhoudkundige vastlegging.

Wanneer een juridische verbintenis vervolgens gedurende een periode van vijf jaar tot geen enkele betaling heeft geleid, gaat de bevoegde ordonnateur over tot een overeenstemmende vermindering van de boekhoudkundige vastlegging, behalve indien de betaling na deze periode voorzien is.

De Regering bepaalt de modaliteiten met betrekking tot de boekhoudkundige vastleggingen.

Het op het einde van het begrotingsjaar uitstaande bedrag van de boekhoudkundige vastleggingen wordt naar het volgende begrotingsjaar overgedragen.

Art. 55.Bij elke inschrijving van een boekhoudkundige vastlegging vergewist de bevoegde ordonnateur zich van : 1° de juistheid van de aanrekening op de begroting;2° de beschikbaarheid van de kredieten;3° de conformiteit van de uitgave met de grondwettelijke, wettelijke en reglementaire bepalingen;4° de naleving van het beginsel van goed financieel beheer. Bij de juridische verbintenis vergewist de ordonnateur zich van de dekking van die verbintenis door de overeenkomstige boekhoudkundige vastlegging.

Art. 56.De vereffening van een uitgave is de handeling waardoor de bevoegde ordonnateur het vastgestelde recht valideert, conform artikel 37.

De bevoegde ordonnateur belast de gewestelijke boekhouder met de inschrijving van de vereffening.

Art. 57.De ordonnancering van de uitgaven is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur, nadat hij heeft geverifieerd of de kredieten beschikbaar zijn, de rekenplichtige, via de gewestelijke boekhouder, door middel van de uitgifte van een betalingsbevel, opdraagt het bedrag van de door hem vereffende uitgave te betalen.

Art. 58.De betaling van de uitgaven wordt door de rekenplichtige verricht binnen de grenzen van de beschikbare gelden. HOOFDSTUK IV. - De algemene rekening

Art. 59.Conform artikel 9 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 legt de gewestelijke entiteit ieder jaar een algemene rekening voor die bestaat uit : 1° de jaarrekening, die het volgende omvat : - de balans op 31 december; - de resultatenrekening, bevattende alle kosten en opbrengsten van het verlopen jaar; - de samenvattende rekening van de begrotingsverrichtingen van het jaar, in ontvangsten en uitgaven; - de bijlage. 2° de uitvoeringsrekening van de begroting, opgesteld op basis van de begrotingsboekhouding, in dezelfde vorm als de begroting, en haar bijlage. De Regering bepaalt de consolidatiemodaliteiten.

Art. 60.De algemene rekening van de gewestelijke entiteit wordt door de Regering opgemaakt en ter certificatie aan het Rekenhof bezorgd vóór 31 augustus van het jaar na dat waarop ze betrekking heeft.

Onder « certificatie », wordt verstaan het met redenen omklede en gedetailleerde oordeel over de regelmatigheid, de waarachtigheid en de betrouwbaarheid van de algemene rekening van de gewestelijke entiteit.

Het Rekenhof bezorgt die certificatie aan het Parlement als bijlage bij de algemene rekening en voegt er zijn opmerkingen aan toe.

Dat gebeurt uiterlijk bij het indienen van het ontwerp van ordonnantie houdende de begroting.

Art. 61.De bijlage bij de jaarrekening omvat in het bijzonder een commentaar over de aangenomen consolidatie- en waarderingsregels en een verslag over de eventuele verkopen of andere vervreemdingen van de roerende en onroerende goederen die hebben plaats gehad in de loop van het jaar.

De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van die bijlage.

Art. 62.De bijlage bij de uitvoeringsrekening van de begroting omvat voor de vastleggingsuitgaven : a) het uitstaand bedrag van de vastleggingen op 1 januari;b) de kredieten vermeld krachtens artikel 5, 2e lid, 2°, a) ;c) de aangerekende vastleggingen;d) het verschil tussen de aangerekende vastleggingen vermeld in punt c) en de kredieten vermeld in punt b) ;e) de geannuleerde vastleggingen;f) de geannuleerde kredieten op het einde van het begrotingsjaar;g) het uitstaand bedrag van de vastleggingen op 31 december. TITEL IV. - De Thesaurie

Art. 63.Geen uitgave kan worden gedaan zonder de tussenkomst van de Regering, behoudens de bij ordonnantie voorziene uitzonderingen.

De Regering duidt een kassier aan, d.i. de kredietinstelling die de dagstaat van de thesaurie van de diensten van de Regering bijhoudt, onder toezicht van een door haar aangestelde ambtenaar. Die ambtenaar kan beleggingen doen. Daartoe mag hij rekeningen met termijnbeleggingen openen.

Art. 64.De interesten op de beleggingen worden als ontvangsten ingeschreven op de begroting van de diensten van de Regering.

Art. 65.De ontvangsten en uitgaven van de diensten van de Regering worden geboekt op centrale rekeningen, geopend bij de kassier.

De ontvangsten- en uitgavenrekeningen zijn verbonden met een rekening-courant.

Art. 66.De creditinteresten worden op de vervaldag gestort op de daartoe bestemde rekening(en) van de diensten van de Regering.

De debetinteresten worden ambtshalve door de financiële instelling aangerekend op de daartoe bestemde rekening(en) van de diensten van de Regering.

Art. 67.Met uitzondering van de centrale uitgavenrekening en de rekening(en) voorzien in artikel 66, 2e lid, en de rekeningen met termijnbeleggingen, mag geen enkele rekening van de diensten van de Regering een negatief saldo vertonen.

Op de algemene uitgavenbegroting worden de nodige kredieten ingeschreven ter aanzuivering van het debetsaldo van de rekening(en) van de diensten van de Regering voorzien in artikel 66, 2e lid.

Art. 68.§ 1. Het Financieel Coördinatiecentrum voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt belast met het centraliseren en het coordineren van de financiering van de thesaurieën van de gewestelijke entiteit. § 2. Wat het Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën betreft opgericht bij ordonnantie van 8 april 1993 gewijzigd bij ordonnantie van 2 mei 2002, is § 1 niet van toepassing op de financiële verrichtingen in het kader van de in artikel 2, § 3 van deze ordonnantie bepaalde overeenkomsten. § 3. De autonome bestuursinstellingen zijn ertoe gelast al hun financiële rekeningen en al hun beleggingen toe te vertrouwen aan de kassier voorzien in artikel 63, tweede lid. Deze paragraaf is niet van toepassing op het Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën. § 4. De modaliteiten voor de centralisatie en de coördinatie van de financiering van de thesaurieën zoals bepaald in § 3, alsook de betalingen aan de instellingen worden voor elke autonome bestuursinstelling vastgelegd in een overeenkomst tussen het Financieel Coördinatiecentrum voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de kassier voorzien in artikel 63, tweede lid, en de betrokken instelling. § 5. Het Financieel Coördinatiecentrum voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan mits gemotiveerde aanvraag van een instelling de toelating verlenen tot het houden of het openen van een rekening bij een andere door het Centrum aangewezen kredietinstelling dan de kassier. § 6. De Regering kan kennis nemen van de financiële rekeningen van de instellingen. § 7. De kassier voorzien in artikel 63, tweede lid, berekent de globale staten volgens de modaliteiten berekent tussen het Gewest en de kassier. Deze globale staten worden beheerd door de diensten van de Regering.

De financiële rekeningen van de instellingen opgenomen in de globale staten geven geen aanleiding tot debet of creditinteresten ten bate of ten laste van de titularis van de rekening. § 8. Dit artikel is eveneens van toepassing op de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, opgenomen in artikel 1, categorie B, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, en die niet zijn opgenomen onder de sectoriële code 13.12, rubriek « Deelstaatoverheid », van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen, vervat in de Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 betreffende het Europees systeem van de nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap.

Art. 69.§ 1. De Regering keurt de bepalingen goed van de aanstelling van de rekenplichtigen, nl. : 1. de centraliserende rekenplichtige van de uitgaven;2. de centraliserende rekenplichtige van de ontvangsten;3. de rekenplichtige van de geschillen;4. de rekenplichtige van de liggende gelden;5. de rekenplichtige(n) van de ontvangsten;6. de beheerder(s) van de voorschotten, alsook de verantwoordelijkheden die hen worden toebedeeld. Zij worden verplicht gekozen uit de ambtenaren onderworpen aan het statuut.

De rekenplichtigen zijn belast, onder hun eigen handtekening, manueel of elektronisch, met de uitvoering van de thesaurieverrichtingen op één of meerdere rekeningen geopend op hun naam bij de kassier. De thesaurieverrichtingen omvatten enkel de verrichtingen, op bevel, van invordering en betaling, alsook de inschrijving ervan in de boekhouding.

De rekenplichtigen zijn gemachtigd om te gaan met gelden. Ze zijn verantwoordelijk voor hun bewaring.

Ze maken een rekening op van de thesaurieverrichtingen die ze hebben uitgevoerd : a) minstens één keer per jaar, met afsluiting op 31 december;b) bij vaststelling van een tekort;c) op de dag waarop hun functie van rekenplichtige eindigt;d) voor wat de beheerder van de voorschotten betreft, driemaandelijks. Die rekening wordt naar het Rekenhof gezonden in de maand van de opstelling ervan.

De rekenplichtigen staan voor het Rekenhof in voor hun zware fout, hun zware nalatigheid en hun herhaaldelijk begane lichte fout, die het ontstaan van het tekort hebben vergemakkelijkt of mogelijk gemaakt. § 2. De centraliserende rekenplichtige van de uitgaven is belast met de centralisering van de uitgaven op de centrale uitgavenrekening. § 3. De centraliserende rekenplichtige van de ontvangsten is belast met de centralisering van de ontvangsten op de centrale ontvangstenrekening. § 4. De rekenplichtige van de geschillen is belast met het beheer van betalingsbevelen waarbij aan de voorwaarde inzake de identiteit van de schuldeiser voor de bepaling van het vastgestelde recht niet langer voldaan wordt bij de betaling of van betwiste betalingsbevelen. § 5. De rekenplichtige van de liggende gelden is belast met het beheer van de niet-uitgevoerde betalingsbevelen. § 6. De rekenplichtige van de ontvangsten is belast met de invordering van de vastgestelde rechten en van de ontvangsten die daarop betrekking hebben. Inzake uitgaven kan hij alleen uitvoeren : a) periodieke overschrijvingen op de centrale uitgavenrekening;b) overschrijvingen naar een andere rekenplichtige van de ontvangsten;c) terugbetalingen van verkeerde stortingen uitgevoerd door derden. § 7. De beheerder van voorschotten kan op basis van een voorschot dat hem werd toegestaan kleine uitgaven doen. § 8. Behalve de uitzonderingen beslist door de Regering, zijn de functies van ordonnateur, van gewestelijke boekhouder en van rekenplichtige onderling gescheiden en onverenigbaar. § 9. De Regering regelt de modaliteiten tot uitoefening van de functies beschreven in §§ 1 tot en met 7.

Art. 70.De betalingsbevelen ten laste van de rekeningen van de diensten van de Regering kunnen door de rekenplichtigen belast met hun uitvoering, worden gegeven door middel van in overleg met de kassier vastgestelde legitimatietechnieken.

Art. 71.De rekenplichtigen kunnen ten laste van hun rekeningen betalingen verrichten door middel van circulaire cheques op naam van de begunstigde.

TITEL V. - Het controlesysteem HOOFDSTUK I. - De interne controle

Art. 72.De Regering organiseert een interne controle.

De interne controle is een proces dat bedoeld is om een behoorlijke garantie te geven inzake de realisatie van de volgende doelstellingen : 1° de conformiteit met de wetgeving en met de geldende verordeningen;2° de realisatie en de optimalisering van de verrichtingen;3° de betrouwbaarheid van de financiële informatie : of de verrichtingen wettelijk zijn, regelmatig en gerechtvaardigd en of het vermogen correct wordt beschermd. De interne controle wordt uitgevoerd door elke beherende dienst of autonome bestuursinstelling op basis van geschreven procedures.

Art. 73.De Regering organiseert de controle van de vastleggingen en de vereffeningen.

Deze controle wordt uitgevoerd door controleurs van de vastleggingen en de vereffeningen.

De controle is onafhankelijk van de initiatiefnemende beherende diensten en autonome bestuursinstellingen van de verrichting die hij onderzoekt.

Deze controleurs worden aangesteld door de Regering en gekozen uit de ambtenaren onderworpen aan het statuut. Zij worden aangesteld als boekhouders van de aangegane vastleggingen ten laste van de vastleggingskredieten bedoeld in artikel 5, 2e lid, 2°, a).

Er kan geen tuchtstraf worden opgelegd aan de controleurs van de vastleggingen en de vereffeningen zonder voorafgaand advies van het Rekenhof. Hetzelfde geldt voor elke maatregel die van aard is hen te benadelen. Dat advies wordt gegeven binnen de acht dagen na de kennisgeving van het dossier aan het Hof. De tekst van het advies wordt hernomen in het besluit dat de straf uitspreekt of de maatregel toepast. Een kopie van het besluit wordt onmiddellijk aan het Parlement en aan het Rekenhof overgemaakt.

Art. 74.De controleurs van de vastleggingen en de vereffeningen : 1° geven een visum aan de uitgevoerde vastleggingen ten laste van de begroting teneinde er op toe te zien dat ze de vastleggingskredieten niet overschrijden;2° geven een visum aan de uitgevoerde vereffeningen ten laste van de begroting teneinde er op toe te zien dat ze de vereffeningskredieten en het bedrag van de vastleggingen waarop ze betrekking hebben niet overschrijden;3° geven een visum, op straffe van nietigheid, aan de betekening van de goedkeuring van de contracten en de overheidsopdrachten voor werken en leveringen van goederen of diensten evenals aan de besluiten tot toekenning van subsidies vóór deze betekend worden. Het visum voorzien in 1°, 2° en 3° kan alleen gegeven worden na nazicht van de correcte toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen, in het bijzonder van de begrotingsbeginselen, van de regels inzake de overheidsopdrachten en ook van deze inzake de toekenning van subsidies. Volgende uitgaven worden vrijgesteld van het visum bedoeld in het 1e lid, 3° : 1° de lasten verbonden aan de schuld;2° alle uitgaven in verband met het personeel;3° de uitgaven die onderworpen zijn aan een organieke regelgeving die er het voorwerp, de begunstigde, de toekenningsvoorwaarden en het bedrag van preciseert;4° de uitgaven van miniem belang waarvan het bedrag wordt vastgelegd bij Regeringsbesluit. De controleurs van de vastleggingen en de vereffeningen kunnen alle documenten laten voorleggen en inlichtingen en verduidelijkingen laten verschaffen in verband met de vastleggingen en de vereffeningen.

Art. 75.De controleurs van de vastleggingen en de vereffeningen leggen periodiek aan het Rekenhof het overzicht voor van de vastleggingen ten laste van de vastleggingskredieten, bedoeld in artikel 5, 2e lid, 2°, a), en in artikel 7, gestaafd met verantwoordingsstukken.

De jaarlijkse samenvattende overzichten van de vastleggingen worden goedgekeurd door het Rekenhof binnen de termijnen vastgelegd door de Regering.

Deze overzichten worden opgenomen in de uitvoeringsrekening van de begroting.

Art. 76.De boekhoudkundige controle is een geheel van boekhoudkundige procedures dat waarborgt dat de juistheid en de betrouwbaarheid worden gecontroleerd van de inschrijvingen in de rekeningen en in de andere boekhoudkundige documenten en dat de bescherming verzekert van het vermogen volgens de door de Regering vastgestelde modaliteiten.

De controle is onafhankelijk van de initiatiefnemende beherende diensten en autonome bestuursinstellingen van de verrichting die hij onderzoekt.

Deze controle wordt uitgevoerd door de gewestelijke boekhouder of door de boekhouder zoals bedoeld in artikel 89, 1e lid, 3° of de boekhouder zoals bedoeld in artikel 89, 2e lid.

Art. 77.De controle van het goede financiële beheer is een geheel van procedures dat streeft naar het garanderen dat de doelstellingen op zuinige, doeltreffende en doelmatige wijze worden bereikt en dat de begrotingskredieten alleen worden uitgegeven voor de aangegeven doeleinden en binnen de goedgekeurde grenzen.

Hij is onafhankelijk van de initiatiefnemende beherende diensten en autonome bestuursinstellingen van de verrichting die hij onderzoekt.

De Regering stelt de modaliteiten vast van deze controle, die op zijn minst de controle zoals voorzien in artikel 93, 2e lid, omvat. HOOFDSTUK II. - De beheerscontrole

Art. 78.De beheerscontrole is een geheel van procedures dat toeziet op het kwantificeren en meten van de doelstellingen en beleidsnota's bepaald in artikel 22, 2°.

De controle is onafhankelijk van de initiatiefnemende beherende diensten en autonome bestuursinstellingen van de verrichting die hij onderzoekt en wordt uitgevoerd vol-gens de door de Regering vastgestelde modaliteiten.

De boordtabellen en de analytische componenten van de algemene boekhouding kunnen, in voorkomend geval, worden gebruikt.

Art. 79.De Regering organiseert in het kader van de uitvoering van de begroting, minstens een periodieke opvolging van de uitvoering van alle ontvangsten en uitgaven van de gewestelijke entiteit. HOOFDSTUK III. - De interne audit

Art. 80.De Regering organiseert een interne audit. De interne audit betreft een onafhankelijke en objectieve, waarborgende en adviserende activiteit waarbij de opdracht erin bestaat voor toegevoegde waarde te zorgen en de werking van de organisatie te verbeteren.

De functie van de interne audit bestaat hoofdzakelijk in het onderzoeken en evalueren van de werking, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de interne controle.

De Regering bepaalt de modaliteiten van organisatie en tussenkomst van de interne audit en het Auditcomité, evenals deze betreffende het meedelen van de vaststellingen en aanbevelingen. HOOFDSTUK IV. - De administratieve en begrotingscontrole

Art. 81.De Regering organiseert een administratieve en begrotingscontrole.

Naast de uitoefening van die controle, vervullen de inspecteurs van financiën de functie van budgettaire en financiële raadgever van de minister bij wie ze zijn geaccrediteerd.

De inspecteurs van financiën brengen hun adviezen uit in volle onafhankelijkheid en in overeenstemming met de deontologie van het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën.

De inspecteurs van financiën voeren hun opdracht uit op stukken en ter plaatse. Ze hebben toegang tot alle dossiers en alle archieven van de aan deze ordonnantie onderworpen diensten van de Regering en autonome bestuursinstellingen van eerste categorie, en ontvangen van deze diensten en instellingen alle inlichtingen die zij vragen.

Zij mogen niet deelnemen aan het bestuur noch aan het beheer van de diensten van de Regering en autonome bestuursinstellingen en ook geen bevelen geven tot het verhinderen of schorsen van verrichtingen.

Art. 82.De Regering houdt toezicht op de uitvoering van de begroting.

Ze bepaalt haar houding ten opzichte van de voorstellen van ordonnantie en de van het Parlement uitgaande amendementen, waarvan de goedkeuring een weerslag zou kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven.

Ze regelt de voorafgaande begrotingscontrole van de voorontwerpen en ontwerpen van ordonnantie, van de voorontwerpen en de ontwerpen van besluit van de regering en van ministerieel besluit, van circulaire of van beslissing, rekening houdend met de beschikbare kredieten of met de weerslag ervan op de ontvangsten en de uitgaven.

Art. 83.In opdracht van de Regering kunnen de inspecteurs van financiën worden belast met een onderzoeksopdracht voor financiële en begrotingsaspecten bij de diensten van de Regering en autonome bestuursinstellingen van eerste categorie onderworpen aan deze ordonnantie.

De inspecteurs van financiën beschikken voor het vervullen van deze taak over de ruimste onderzoeksbevoegdheid.

TITEL VI. - Bepalingen van toepassing op het Rekenhof

Art. 84.Conform artikel 10 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 is het Rekenhof belast met de controle van de algemene boekhouding en de begrotingsboekhouding van elke boekhoudkundige entiteit. Het waakt ervoor dat geen uitgavenkrediet van de begroting wordt overschreden en dat geen overdracht plaatsheeft.

Het Rekenhof heeft permanent en onmiddellijk toegang tot de budgettaire aanrekeningen. Het licht zonder uitstel de Regering in over elke vastgestelde overschrijding of overdracht van de uitgavenkredieten. Het licht ook het Parlement in op eigen initiatief of op verzoek van die laatste.

Het Hof is eveneens belast met het onderzoek en het vereffenen van de rekeningen van alle rekenplichtigen en de mandatarissen genoemd in artikel 25, van elke boekhoudkundige entiteit.

Het Rekenhof onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de uitgaven en de ontvangsten. Inzake de ontvangsten oefent het Rekenhof een algemene controle uit op de vaststelling en de invordering.

Het Rekenhof controleert de goede besteding van de overheidsgelden; het vergewist zich ervan dat de beginselen van zuinigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid in acht worden genomen.

Het Rekenhof is gemachtigd om zich alle documenten en inlichtingen, van welke aard ook, met betrekking tot het beheer van de diensten van de Regering en autonome bestuursinstellingen die aan zijn controle zijn onderworpen, te doen verstrekken. Het Rekenhof kan een controle ter plaatse organiseren.

TITEL VII. - Bijzondere bepalingen van toepassing op de autonome bestuursinstellingen

Art. 85.De autonome bestuursinstellingen zijn onderverdeeld in : 1° de autonome bestuursinstellingen van eerste categorie, opgericht bij ordonnantie, met rechtspersoonlijkheid en rechtstreeks onderworpen aan het gezag van de Regering;2° de autonome bestuursinstellingen van tweede categorie, met rechtspersoonlijkheid : - hetzij opgericht bij ordonnantie en genietend van een organieke autonomie, onverminderd de toezichts- en controlebevoegdheden van de Regering; - hetzij door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opgericht voor het vervullen van taken van algemeen belang; - hetzij onder beslissend gezag staand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hetgeen blijkt als : a) hetzij de werkzaamheden ervan in hoofdzaak gefinancierd of gedekt worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;b) hetzij het beheer ervan onderworpen is aan het toezicht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;c) hetzij de leden van de bestuursorganen voor meer dan de helft door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn aangesteld.

Art. 86.§ 1. Artikel 12 van deze ordonnantie is mits de nodige aanpassingen van toepassing op de autonome bestuursinstellingen.

Artikel 16 van deze ordonnantie is mits de nodige aanpassingen van toepassing op de autonome bestuursinstellingen van eerste categorie. § 2. Het ontwerp van begroting van iedere autonome bestuursinstelling van eerste categorie wordt opgemaakt door de Regering.

Dit ontwerp van begroting wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het Parlement, samen met het ontwerp van algemene uitgavenbegroting.

De goedkeuring door het Parlement, van de begroting van een autonome bestuursinstelling van eerste categorie wordt verkregen door het stemmen van de bepalingen die er betrekking op hebben in de ordonnantie houdende de algemene uitgavenbegroting. § 3. Het begrotingsontwerp van elke autonome bestuursinstelling van tweede categorie wordt door zijn beheersorgaan opgesteld en ter kennisgeving aan de Regering overgemaakt. Die begroting wordt aan het Parlement meegedeeld als bijlage bij de algemene uitgavenbegroting.

Art. 87.Indien een autonome bestuursinstelling niet tijdig haar ontwerpbegroting heeft overgemaakt, dan worden de eventuele stortingen van de tussenkomsten van de diensten van de Regering voor die instelling geblokkeerd volgens door de Regering vast te stellen modaliteiten.

Art. 88.§ 1. Elke autonome bestuursinstelling kan overschrijdingen of herverdelingen van de kredieten tussen de basisallocaties doorvoeren.

Ze deelt die mee aan de Regering, het Parlement en aan het Rekenhof. § 2. De herverdelingen van de kredieten tussen de basisallocaties en de overschrijdingen van de limitatieve kredieten ingeschreven op de begroting van de bestuursinstellingen van eerste categorie moeten, vóór enige tenuitvoerlegging, worden toegestaan door de Regering.

Indien de kredietoverschrijdingen een hogere tussenkomst kunnen meebrengen voor de diensten van de Regering dan dat wat voorzien is in haar begroting, dan moeten deze vooraf worden goedgekeurd door de stemming van een overeenkomstig krediet in de algemene uitgavenbegroting.

Art. 89.Er wordt in elke autonome bestuursinstelling van eerste categorie aangesteld : 1° een gedelegeerde ordonnateur, in de zin van artikel 25;2° rekenplichtigen, in de zin van artikel 69, 3° een boekhouder belast met : a) het voeren van de boekhouding, overeenkomstig Titel III van deze ordonnantie;b) het bepalen en het valideren van boekhoudkundige systemen, en ook, in voorkomend geval, het valideren van systemen bepaald door de ordonnateur die bestemd zijn voor het verstrekken of verantwoorden van boekhoudkundige informatie;c) het opmaken en voorleggen van de rekeningen, overeenkomstig Hoofdstuk IV van Titel III van deze ordonnantie. De beheersorganen stellen in elke autonome bestuursinstelling van tweede categorie, volgens hun eigen bepalingen hun ordonnateurs, rekenplichtigen en boekhouders in de zin van het vorige lid, 3° aan.

In afwijking van de artikelen 25, lid 3 en 69, § 1, lid 3, hoeven de ambtenaren voor deze functies in elke autonome bestuursinstelling van tweede categorie niet noodzakelijk gekozen te worden uit de ambtenaren onderworpen aan het statuut.

Voormelde functies zijn onderling gescheiden en onverenigbaar.

Art. 90.§ 1. De algemene rekening van iedere autonome bestuursinstelling van eerste categorie wordt opgemaakt on-der het gezag van de Regering en overgemaakt aan het Rekenhof vóór 31 mei van het jaar volgend op het jaar waarop ze betrekking heeft.

Het Rekenhof certificeert de regelmatigheid, de waarachtigheid en de betrouwbaarheid van de algemene rekening van de instelling. Het maakt deze certificatie over aan het Parlement als bijlage bij de algemene rekening en voegt er zijn opmerkingen aan toe.

De overmaking gebeurt ten laatste op 30 augustus. § 2. De algemene rekening van iedere autonome bestuursinstelling van tweede categorie wordt opgemaakt door haar beheersorgaan uiterlijk op 31 mei van het jaar volgend op het jaar waarop ze betrekking heeft. De instelling maakt ze ter goedkeuring over aan de Regering.

De Regering legt onverwijld de goedgekeurde rekening ter controle voor aan het Rekenhof.

Het Rekenhof certificeert de regelmatigheid, de waarachtigheid en de betrouwbaarheid van de algemene rekening van de instelling. Het maakt deze certificatie over aan het Parlement als bijlage bij de algemene rekening en voegt er zijn opmerkingen aan toe.

De mededeling gebeurt ten laatste op 30 augustus. § 3. De jaarrekeningen van deze instellingen worden geconsolideerd met de jaarrekening van de diensten van de Regering overeenkomstig artikel 59. § 4. Het Rekenhof kan deze rekeningen in zijn Boeken van opmerkingen publiceren.

Art. 91.Titel XI van deze ordonnantie is niet van toepassing op de autonome bestuursinstellingen.

TITEL VIII. - De controle op de toekenning en de aanwending van subsidies

Art. 92.Conform artikel 11 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 moet iedere subsidie verleend door de gewestelijke entiteit of door een rechtspersoon, die rechtstreeks of onrechtstreeks door de gewestelijke entiteit wordt gesubsidieerd, daarin begrepen ieder door hen zonder interest verleend geldvoorschot, worden aangewend voor de doeleinden waarvoor zij werd verleend.

Behalve wanneer een wettelijke of reglementaire bepaling daarin voorziet, vermeldt iedere beslissing houdende toekenning van een subsidie nauwkeurig de aard, de omvang en de modaliteiten betreffende het gebruik en betreffende de door de begunstigde van de subsidie te verstrekken verantwoording.

Iedere begunstigde van een subsidie is ertoe gehouden verantwoording te verstrekken over de aanwending van de ontvangen bedragen, tenzij een ordonnantie hem daartoe vrijstelling verleent.

Art. 93.Conform artikel 12 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 verleent de begunstigde, door het aanvaarden van de subsidie, meteen aan de gewestelijke entiteit het recht om ter plaatse controle te laten uitoefenen op de aanwending van de toegekende gelden.

De Regering zorgt voor de organisatie en de coördinatie van de controle. Voor deze controle doet zij met name een beroep op de inspecteurs van financiën.

Art. 94.Conform artikel 13 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 is gehouden tot onmiddellijke terugbetaling van de subsidie de begunstigde : 1° die de voorwaarden niet naleeft, waaronder de subsidie werd verleend;2° die de subsidie niet aanwendt voor de doeleinden, waarvoor zij werd verleend;3° die de in artikel 93 bedoelde controle verhindert;4° die voor hetzelfde doel al een subsidie ontvangt van een andere instelling op basis van dezelfde verantwoordingsstukken. Blijft de begunstigde van de subsidie in gebreke inzake het verstrekken van de in artikel 92 bedoelde verantwoording, dan moet hij het deel dat niet werd verantwoord terugbetalen.

Art. 95.Conform artikel 14 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 kan de uitkering van de subsidies worden opgeschort zolang de begunstigde voor soortgelijke subsidies, die hij voordien heeft ontvangen, verzuimt de in artikel 92 bedoelde verantwoording te verstrekken of zich aan de in artikel 93 bepaalde controle te onderwerpen.

Wordt een subsidie in schijven uitgekeerd, dan wordt iedere schijf voor de toepassing van dit artikel als een afzonderlijke subsidie beschouwd.

TITEL IX. - Bepalingen betreffende giften, legaten en prijzen

Art. 96.De toekenning van een gift en het afstand doen van een gift of van een legaat kan enkel gebeuren bij ordonnantie. Een prijs kan enkel uitgereikt worden op basis van een organieke bepaling ingevolge een wet of een ordonnantie waarbij de prijs wordt ingesteld en hun eventuele uitvoeringsbesluiten.

TITEL X. - De verjaring

Art. 97.Conform artikel 15 van de voornoemde wet van 16 mei 2003 en onverminderd de bepalingen van artikel 98 zijn de verjaringsregels van het gemeen recht van toepassing op de gewestelijke entiteit.

Art. 98.§ 1. Conform artikel 16 van de voornoemde wet van 16 mei 2003, zijn, inzake salarissen en voorschotten daarop, evenals inzake vergoedingen, toelagen of uitkeringen die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan, de door het Gewest ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd binnen een termijn van maximaal vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar van de betaling. § 2. Om geldig te zijn moet deze vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar worden gebracht per bij de post aangetekende brief met vermelding van : 1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;2° de bepalingen in strijd waarmee de betalingen zijn gedaan. Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief bij de post kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende tien jaar. § 3. De in § 1 vastgestelde termijn wordt verlengd tot tien jaar wanneer de onverschuldigde sommen zijn verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of bewust onvolledige verklaringen.

TITEL XI. - De vervreemding HOOFDSTUK I. - Roerende goederen

Art. 99.§ 1. De roerende goederen die eigendom zijn van de diensten van de Regering, die niet opnieuw kunnen worden gebruikt en die kunnen worden vervreemd, moeten worden verkocht of op een andere manier tegen betaling worden vervreemd. § 2. De tussenkomst van de Regering is niet verplicht voor de roerende goederen aangewend in het buitenland en waarvan het algemeen belang een verkoop ter plaatse vereist. § 3. De Regering kan gratis roerende goederen vervreemden waarvan de kosten geraamd voor de verkoop tegen betaling hoger liggen dan de geraamde opbrengst van de vervreemding ervan. HOOFDSTUK II. - Onroerende goederen

Art. 100.De Regering is gemachtigd de onroerende domeingoederen van alle aard, hetzij openbaar, hetzij uit de hand of bij wijze van ruiling te vervreemden.

Zij is eveneens gemachtigd elk zakelijk onroerend recht te vestigen of te vervreemden.

Behoudens in geval van openbare verkoping of wanneer de onteigening ten algemenen nutte wettelijk is uitgevaardigd, moeten de in deze ordonnantie bedoelde vervreemdingen die betrekking hebben op goederen waarvan één van de schattingen of de prijs meer dan 6,25 miljoen euro bedraagt, bij ordonnantie door het Parlement worden goedgekeurd.

Dit artikel geldt niet voor de beboste eigendommen die het Gewest bezit, die enkel bij ordonnantie vervreemd kunnen worden.

Dit artikel geldt niet voor de andere beboste eigendommen, met uitzondering van diegene waarvan de onteigening ten algemenen nutte werd besloten of die geruild worden, voor zoverre laatstgenoemde verrichtingen de uitgestrektheid van het gewestelijk bosdomein niet verminderen.

Art. 101.§1. Wanneer de Regering voor het uitvoeren van de verrichtingen bedoeld in artikel 100 een beroep doet op de ambtenaren van de Comités tot aankoop van onroerende goederen, voeren deze in principe alle taken uit die de verrichting meebrengt, inzonderheid het schatten van de waarde van het goed, de marktprospectie, de openbaarmaking, het voeren van de onderhandelingen, de vertegenwoordiging van het Gewest bij de totstandkoming van de verrichting, het verlijden van de akte en de uitvoering van de uit de verrichting voortvloeiende taken. § 2. De Regering kan evenwel, bij gemotiveerde beslissing, een beroep doen op andere gemandateerde openbare ambtenaren of dienstverleners om de in artikel 100 of in § 1 bedoelde verrichtingen geheel of gedeeltelijk uit te voeren.

Indien de Regering voor het schatten van de waarde van het goed een beroep doet op dienstverleners, dient zij nochtans een beroep te doen op de ambtenaren van de Comités tot aankoop van onroerende goederen, om één der schattingen vast te stellen bedoeld in artikel 100, 3e lid.

De vertegenwoordiging van het Gewest bij de totstandkoming van de verrichting en het verlijden van de akte worden verplicht toevertrouwd aan een openbaar ambtenaar.

Wanneer het verlijden van de akte niet wordt toevertrouwd aan een ambtenaar van het Comité tot aankoop van onroerende goederen, wordt het ontwerp van akte houdende vervreemding of vestiging van zakelijke rechten voorgelegd aan het Comité tot aankoop van onroerende goederen dat, binnen de maand na ontvangst ervan, een gemotiveerd advies meedeelt aan de Regering.

In geval van negatief advies kan de verrichting slechts uitgevoerd worden na beslissing van de Regering.

Art. 102.§ 1. De ter uitvoering van deze ordonnantie te verrichten vervreemdingen moeten openbaar worden gemaakt met passende publiciteitsmaatregelen, zoals aankondigingen in nationale of regionale dag- of weekbladen, aanplakkingen of andere middelen waarmee de belangstellenden kunnen worden bereikt. § 2. De personen die volgens de laatste kadastrale toestand een zakelijk hoofdrecht bezitten op de aan het te vervreemden domeingoed grenzende percelen en het bestuur van de gemeente op wiens grondgebied het goed gelegen is, worden van de verrichting op de hoogte gebracht per bij de post aangetekende brief, ten minste één maand voor de zitdag van de toewijzing, voor het verlijden van de akte of, in voorkomend geval, voor de ondertekening van de verkoopbelofte.

Wanneer het te vervreemden domeingoed grenst aan een gebouw dat eigendom is van zes of meer personen, kan de kennisgeving geschieden door middel van elke vorm van openbaarmaking die vergelijkbaar is met deze bedoeld in het eerste lid, zoals de aanplakking van een bericht in de hal van het gebouw.

Indien de termijn van één maand, bedoeld in het eerste lid, begint te lopen of verstrijkt tijdens de maanden juli en augustus, wordt hij, behoudens andersluidende beslissing van de Regering, verlengd tot vijftien september. § 3. De formaliteiten van openbaarmaking bedoeld in de §§ 1 en 2 zijn vereist wanneer de onteigening ten algemenen nutte van het te vervreemden domeingoed wettelijk wordt bevolen.

Art. 103.§ 1. Onverminderd de toepassing van § 2 worden de onroerende domeingoederen vervreemd aan de meestbiedende.

De Regering kan, in voorkomend geval, bepalen op welke wijze een goed dient te worden verkocht en welke bijzondere verplichtingen dienen te worden opgelegd aan de koper van het goed. § 2. Wanneer de Regering, in het kader van een globaal grondbeleid, een duidelijk omschreven project heeft dat een vervreemding inhoudt en waarbij het gevoerde beleid de belangen van het Gewest dient, kan zij, op de voorwaarden die zij vaststelt, volgens het advies van de inspectie van financiën bij gemotiveerde beslissing afwijken van voormeld principe van verkoop aan de meestbiedende; deze beslissing bepaalt de voorwaarden en nadere regels van voormeld project. In dat geval kan de Regering eveneens beslissen af te zien van de formaliteiten van openbaarmaking bedoeld in de §§ 1 en 2 van artikel 102.

Deze gemotiveerde beslissing kan de Regering evenwel eerst nemen wanneer aan alle hierna volgende voorwaarden is voldaan : 1° De prijs van de vervreemding mag niet lager liggen dan de schatting van het Comité tot aankoop van onroerende goederen, dat hiervoor rekening houdt met alle bijzondere voorwaarden die aan de verkoop verbonden zijn.2° Aan de vervreemding dienen voorwaarden verbonden te zijn die maximale garanties bieden voor de zo snel mogelijke verwezenlijking van het project waarvoor de vervreemding wordt verricht.3° Een gunstig stedenbouwkundig attest dient te worden afgegeven voor het beoogde project indien het is onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning of aan een verkavelingsvergunning.Dit attest moet nog geldig zijn op het ogenblik van de vervreemding. 4° De Regering dient het ontwerp van akte voor te leggen aan het Comité tot aankoop van onroerende goederen dat, binnen de maand na ontvangst ervan, een gemotiveerd advies geeft aan de Regering.Het advies wordt geacht gunstig te zijn als het Comité de voormelde termijn laat verstrijken.

Indien de prijs hoger ligt dan 1,25 miljoen euro, dan wordt de vervreemding bij ordonnantie door het Parlement goedgekeurd.

Art. 104.De Regering brengt elk jaar, bij de bespreking van het ontwerp van de begrotingsordonnantie, verslag uit aan het Parlement over de verrichtingen die krachtens de machtigingen bedoeld in dit hoofdstuk zijn uitgevoerd.

Art. 105.De Regering wordt belast met het opmaken en het bijhouden van een inventaris van het onroerend vermogen van het Gewest.

De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van deze inventaris.

TITEL XII. - Opheffings-, overgangs-, en slotbepalingen

Art. 106.De handtekeningen kunnen worden aangebracht via een geautomatiseerde of elektronische procedure.

Art. 107.Worden opgeheven : 1° de ordonnantie van 12 november 1992 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen;2° de ordonnantie van 20 juli 2000 tot instelling van de Gewestelijke Dienst voor de Herwaardering van de kwetsbare Wijken;3° de tweede paragraaf van artikel 5bis en de tweede zin van artikel 7 van de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies ter aanmoediging van de uitvoering van investeringen van openbaar nut;4° de ordonnantie van 6 juli 2000 houdende oprichting van de dienst met afzonderlijk beheer Brussels Centrum voor Voedingsmiddelenexpertise;5° de ordonnantie van 19 februari 2004 tot instelling van het financieel coördinatiecentrum voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot instelling van een financiële centralisatie van de thesaurieën van de Brusselse instellingen van algemeen belang;6° de ordonnantie van 27 mei 1993 betreffende de thesaurie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;7° de op 17 juli 1991 gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit.

Art. 108.§ 1. De artikels 2 tot en met 7 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut zijn niet meer van toepassing op de autonome bestuursinstellingen onderworpen aan deze ordonnantie. § 2. De bepalingen van de organieke ordonnantie of van het statuut van de autonome bestuursinstellingen onderworpen aan deze ordonnantie gelden niet langer in de mate dat ze tegengesteld zijn aan of niet overeenkomen met de bepalingen van deze ordonnantie. § 3. De bepalingen van de wetten, ordonnanties, reglementen of statuten die tegenstrijdig zijn met artikel 68 worden opgeheven. Alle bepalingen die deel uitmaken van beheerscontracten of andere overeenkomsten die tegenstrijdig zijn met artikel 68 zijn niet langer van toepassing, zonder evenwel de andere bepalingen van deze documenten in het gedrang te brengen.

Art. 109.De ordonnantie van 8 september 1994 houdende de oprichting van de Grondregie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt als volgt gewijzigd : 1° in artikel 2, eerste lid, worden de woorden « met een boekhouding en begroting die onderscheiden zijn van die van de andere gewestelijke besturen » geschrapt.2° in artikel 8, § 1, tweede lid, wordt het woord « innen » vervangen door « ordonnanceren », en worden de woorden « het voorlopig beleggen en het opvragen van gelden » geschrapt.3° in artikel 8, § 1, derde lid, worden de woorden « dat bij het ontwerp van gewestbegroting gevoegd wordt » vervangen door « dat deel uitmaakt van de algemene uitgavenbegroting van het Gewest in een onderscheiden opdracht ».4° in artikel 8, § 1, vierde lid, worden de woorden « en de kasvoorraad » en « en budgettaire » geschrapt.5° de artikelen 9 tot en met 14 worden opgeheven.6° in artikel 15, eerste lid, worden de woorden « ingeschreven in de algemene middelenbegroting van het Gewest in een onderscheiden opdracht » toegevoegd na de woorden « De ontvangsten van de Grondregie ».7° in artikel 15, eerste lid, e), wordt het woord « diensten » vervangen door de woorden « autonome bestuursinstellingen » en worden de punten f) tot i) opgeheven.8° in artikel 16, worden de woorden « waarvan de bijhorende kredieten opgesplitst zijn in basisallocaties in een onderscheiden opdracht » toegevoegd na de woorden « De uitgaven van de Grondregie ».9° in artikel 16, a), worden de woorden « met inbegrip van de bezoldiging van het speciaal aan de betrokken dienst verbonden personeel alsmede de daarbij aansluitende uitgaven van sociale aard en de pensioenlasten » en ook de punten d) tot g) opgeheven.10° artikel 17, tweede lid, wordt herschreven als volgt : « Zij wordt gevoerd door een daartoe aangewezen lid van het personeel, boekhouder van de Grondregie genoemd en voor al zijn bevoegdheden verbonden met het voeren van de boekhouding onder het gezag van de gewestelijke boekhouder geplaatst ».

Art. 110.Hoofdstuk V, Slotbepalingen, van de ordonnantie van 7 oktober 1993 houdende oranisatie van de herwaardering van de wijken wordt aangevuld met een artikel 16, luidend : «

Artikel 16.De Regering stelt elk jaar een algemeen verslag op, programma per programma, over de voortgang van de krachtens de ordonnantie gestarte projecten. Zij stelt een specifiek verslag op over elk van de voltooide projecten.

Het jaarverslag wordt bezorgd aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, in de loop van het eerste trimester van elk jaar volgend op het jaar waarop het betrekking heeft.

De specifieke verslagen worden bezorgd aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, in de loop van het eerste semestrer van elk jaar volgend op de voltooiing van het project in kwestie. ».

Art. 111.In artikel 2 van de ordonnantie van 12 december 1991 tot oprichting van de begrotingsfondsen, worden de woorden « in toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 » vervangen door de woorden « met toepassing van artikel 8 van de ordonnantie van... houdende de bepalingen die van toepassing zijn op de begroting, de boekhouding en de controle ».

Art. 112.§ 1. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 januari 2006. § 2. De Regering kan beslissen dat de volgende bepalingen op een latere datum, maar ten laatste op 1 januari 2008, in werking treden : artikel 11, 2e lid, artikel 12, eerste lid, artikelen 59 en 60 en Titel VII. § 3. De ambtenaren van de autonome bestuursinstellingen die functies uitoefenen zoals bedoeld in artikel 89 en die niet zijn onderworpen aan het statuut wanneer de ordonnantie in werking treedt, blijven hun functie uitoefenen tot wanneer een ambtenaar die, in voorkomend geval, wel onderworpen is aan het statuut in hun plaats aangeduid wordt.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 23 februari 2006.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, C. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit, en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK _______ Nota's (1) Documenten van het Parlement. Gewone zitting 2004-2005.

A-186/1 Ontwerp van organieke ordonnantie.

Gewone zitting 2005-2006.

A-186/2 Verslag.

A-186/3 Amendementen na verslag.

Integraal verslag. - Bespreking. Vergadering van woensdag 22 februari 2006. - Aanneming.Vergadering van donderdag 23 februari 2006.

^