Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997
gepubliceerd op 25 juli 1997

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het intern reglement van het Waarborgfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1997031301
pub.
25/07/1997
prom.
12/06/1997
ELI
eli/besluit/1997/06/12/1997031301/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 JUNI 1997. Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het intern reglement van het Waarborgfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, inzonderheid op de artikelen 18, 19, 22 en 24;

Gelet op de beslissing van 25 februari 1997 van de raad van bestuur van de n.v. Nationale Kas voor Beroepskrediet om aan het directie-comité van deze vennootschap de bevoegheid te delegeren om het vereiste advies te verlenen over het voorstel tot reglement overgemaakt door de Minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Economie;

Gelet op artikel 5 en artikel 39 van het koninklijk besluit van 23 december 1996, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1996, in uitvoering van de artikelen 35 en 37 van de wet van 20 december 1995, dat de publiekrechteljke n.v. Nationale kas voor Beroepskrediet zonder onderbreking van de rechtspersoonlijkheid omvormt in een privaatrechtelijke n.v., genaamd "Beroepskrediet";

Gelet op het advies van het beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds, gegeven op 21 april 1997;

Gelet op het advies van het Directiecomité van de n.v. Beroepskrediet gegeven op 23 april 1997;

Gelet op het advies van de inspectie van Financiën gegeven op 29 mei 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989 en bij wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat er maatregelen nodig zijn om een meer efficiënte en aangepaste werkwijze van het Brusselse Waarborgfonds te verzekeren;

Op voorstel van de Minister van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd voor Economie;

Na beraadslaging, Besluit HOOFDSTUK I. Toepassingsgebied en algemene bepalingen

Artikel 1.De waarborg van het Waarborgfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hierna het Brussels Waarborgfonds genoemd, kan verleend worden ten gunste van de ondernemingen, verenigingen, personen en instellingen bepaald in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1978.

De land-en tuinbouwsector wordt uitgesloten van de waarborg van het Fonds.

Om de quota's bedoeld in voornoemd artikel 2 a) en b) te bepalen wordt er voor bestaande ondernemingen rekening gehouden met de cijfers die verstrekt zijn door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en die betrekking hebben op het kalenderjaar vóór de aanvraag.

Voor andere ondernemingen wordt er rekening gehouden met realistische vooruitzichten van de kredietaanvrager.

De tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds is steeds ondergeschikt aan het vervullen van de wettelijke en reglementaire voorschriften voorzien voor de uitvoering van het beroep of van de activiteit.

Art. 2.Alle instellingen vermeld onder artikel 3 van de wet van 4 augustus 1978 kunnen een aanvraag voor een waarborg indienen.

De waarborg van het Brusselse Waarborgfonds mag slechts aangevraagd worden voor de verrichtingen bepaald bij artikel 1, a), en artikel 4 van de wet van 4 augustus 1978. De investeringen bedoeld in deze artikelen moeten op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verwezelijkt worden. De kredieten die enkel bestemd zijn voor het bedrijfskapitaal moeten worden toegekend aan ondernemingen waarvan de maatschappelijke zetel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigd is.

De overname van een handelszaak, het intekenen op of de aankoop van aandelen of deelbewijzen kan beschouwd worden als een rechtstreekse financiering waarvoor een tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds gerechtvaardigd is.

Leasingverrichtingen onder de vorm van financiële leasing kunnen beschouwd worden als een rechtstreekse financiering waarvoor een tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds gerechtvaardigd is.

De rechtstreekse financiering zoals bepaald in artikel 4 van de wet van 4 augustus 1978 sluit het gebruik van holding- en andere financiële structuren niet uit. Het gebruik ervan is toegestaan voor zover het gaat om wettelijke technieken, algemeen aanvaard en voor zover het doel van deze structuren de rechtstreekse financiering van investeringen voorzien in artikel 4 van de wet van 4 augustus 1978 betreft.

Art. 3.De duur van de kredieten waarvoor het Brusselse Waarborgfonds tussenkomt mag niet langer zijn dan de normale bedrijfseconomische duur van het goed. 1° De duur van de kredieten mag bijgevolg in ieder geval niet langer zijn dan : a) twintig jaar, indien de kredieten bestemd zijn voor de verwerving, de oprichting of de verbouwing van onroerende goederen;b) tien jaar, indien de kredieten bestemd zijn voor het oprichten of de overname van een zaak;c) tien jaar, indien het gaat om de financiering van machines, materieel of bedrijfsuitrusting.2° De kredieten moeten minstens met halfjaarlijkse delgingen worden terugbetaald.3° De terugbetaling van het krediet moet uiterlijk vóór de 70 jarige leeftijd van de aanvrager gebeuren, tenzij de opvolging geregeld is. Voor belangrijke projecten en aan aanvragers die jonger dan 35 jaar zijn mag vrijstelling van terugbetaling in kapitaal van twee jaar worden toegekend.

Art. 4.De rentevoeten, commissielonen en andere lasten, die kredieten welke een waarborg van het Brusselse Waarborgfonds genieten, bezwaren, mogen het globale niveau van de voorwaarden vastgesteld door het Fonds niet overschrijden.

Art. 5.De waarborg van het Brusselse Waarborgfonds mag slechts toegestaan worden indien de kredietaanvrager zakelijke of persoonlijke zekerheden stelt voor een gedeelte van het krediet.

Art. 6.Behoudens voorafgaande afwijking door de Minister van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd voor Economie, verleend op grond van artikel 19 van de wet van 4 augustus 1978, is de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds ten bate van de financiële instellingen beperkt : 1° hetzij tot een aandeel dat 75 % van het kredietbedrag niet te boven mag gaan.In dit geval wordt de waarborg "algemene waarborg" genoemd en komt elke terugbetaling in mindering van de verbintenis van het Brusselse Waarborgfonds ten belope van het gewaarborgd percentage. 2° hetzij tot een bepaald aantal vervaldagen waarvan het totaal 75 % van het kredietbedrag niet te boven mag gaan.In dit geval wordt de waarborg "waarborg van de eerste vervaldagen" genoemd en komen de eerste terugbetalingen volledig in mindering van de verbintenis van het Brusselse Waarborgfonds.

Voor kredietaanvragers die jonger zijn dan 35 jaar op de dag dat het dossier door het Comité van het Fonds ontvangen wordt en die nog geen 24 maanden vanaf de datum van indiening van het dossier als zelfstandige in hoofdberoep bij de R.S.V.Z. ingeschreven zijn, mag het hiervoor geciteerde percentage maximaal 85% bedragen.

Voor kaskredieten of kredieten op korte termijn bedraagt de maximale tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds 70 % van het kredietbedrag. HOOFDSTUK II. Vormen van tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds A. Tussenkomst na voorafgaande goedkeuring door het beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds.

Art. 7.De aanvragen tot waarborg worden door de instellingen genoemd in artikel 3 van de wet van 4 augustus 1978 bij het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds ingediend op een formulier dat door het Beheerscomité vastgesteld is en waarin de voorwaarden worden samengevat waartegen de instelling het voornemen heeft het krediet toe te staan.

Bij dit formulier moet ook de documentatie gevoegd worden die het Beheerscomité nodig heeft om met kennis van zaken te kunnen beslissen.

Deze documentatie zal onder andere precieze gegevens omvatten betreffende : 1° de goede faam van de kredietaanvrager. Een onderzoek dient uitgewezen te hebben dat de goede handelsfaam niet aangetast is door faillissementen, protesten of ernstige financiële problemen; 2° beroepsbekwaamheid van de kredietaanvrager. De beroepsbekwaamheid zowel technisch als op beheersniveau, kan voor bestaande zaken aangetoond worden aan de hand van de behaalde resultaten.

Voor starters kunnen de eigenschappen geëvalueerd worden aan de hand van de behaalde diploma's en de nuttige ervaring die de persoon in kwestie heeft opgedaan als werknemer; 3° technische, economische en financiële aspecten van het investeringsproject. Het investeringsproject waarvoor er krediet gevraagd wordt, moet op technisch, economisch en financieel vlak zo volledig mogelijk toegelicht worden.

Het financieringsplan moet een omstandige opgave bevatten van alle uitgavenposten en hun financieringsmiddelen.

Het financieringsplan dient in evenwicht te zijn, rekening houdend met de weerslag van het project op de positie van het bedrijfskapitaal; 4° leefbaarheid van de onderneming. De leefbaarheid van de onderneming moet bewezen worden aan de hand van de resultaten van de laatste jaren, eventueel aangevuld met een voldoende gemotiveerde berekening van de te verwachten groei van de cash-flow.

Voor nieuwe ondernemingen dient men de rendabiliteit te bewijzen met een gedetailleerde en gemotiveerde prognose.

De waarborg van het Brusselse Waarborgfonds kan slechts verleend worden, indien de cash-flow berekend volgens de uitgangspunten hiervoor, volstaat om alle lasten, inbegrepen een provisie voor levensonderhoud, te dragen; 5° financiële structuur. Onder de financiële structuur verstaat men de verhouding tussen de eigen middelen (zoals volgestort kapitaal, reserves, geconsolideerde voorschotten van aandeelhouders,...) en de schulden op lange termijn verminderd met de waarborgen die verstrekt zijn door derden.

Wat betreft de waarborgen van derden, wordt enkel rekening gehouden met de zakelijke waarborgen aangeboden door derden, dat wil zeggen, in pand gegeven roerende waarden en onroerende goederen die in hypotheek worden gegeven. Er wordt rekening gehouden met de waarde in gedwongen verkoop van het goed en het bedrag van de hypotheek met aftrek van de eventuele vorige rangen.

De gevraagde achtergestelde leningen worden als lange termijnschulden beschouwd. Voor de berekening van de schulden en het eigen vermogen wordt geen rekening gehouden met de toegekende achtergestelde leningen.

Als minimumnorm wordt 10 % vooropgesteld. Tevens dient te worden nagegaan of het bedrijfskapitaal positief wordt na realisering van het ontwerp.

Afwijkingen op voormelde normen kunnen slechts bij wijze van uitzondering worden aanvaard mits er een argumentatie op het vlak van de leeftijd, de sociale toestand, de vroegere activiteiten en inkomsten en de toekomstige rendabiliteit gegeven wordt.

B. Toekenning van de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds door de kredietinstellingen zelf.

Art. 8.Gezien het principe van risicoverdeling het uitgangspunt is achter deze vorm van tussenkomst mogen de instellingen vermeld in artikel 3 van de wet van 4 augustus 1978 zelf, rechtstreeks, beslissen over het toekennen van de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds op voorwaarde dat : 1° het krediet bestemd is voor de rechtstreekse financiering van beroepsinvesteringen bestemd voor : a) de verwerving of oprichting van onroerende goederen, voor de betaling van de installatiekosten, bedrijfsverbouwingen en de verwerving van materieel;b) de overname van een handelszaak, en iedere investering voor de uitoefening van een vrij beroep. Het krediet bestemd voor de financiering van de oprichting of de overname van een handelszaak kan een gedeelte van het bedrijfskapitaal omvatten, waarbij dit verder beschouwd wordt als een rechtreekse financiering van een investering. 2° De waarborg van het Brusselse Waarborgfonds mag niet hoger zijn dan 7500000 BEF, de bestaande tussenkomsten bij de financiële instelling inbegrepen, en mag evenmin 60 % van het kredietbedrag overtreffen;3° De goederen die gefinancierd werden dankzij de kredieten die gewaarborgd worden door het Fonds moeten in waarborg gegeven worden voor het gevraagde krediet. De kredietnemers geven de onroerende goederen die het voorwerp uitmaken of verbonden zijn aan de kredietverrichting in waarborg voor zover zij er eigenaar van zijn of over deze onroerende goederen één of ander zakelijk recht bezitten.

Indien het krediet aan een rechtspersoon wordt toegekend, zal de meerderheidsaandeelhouder of de aktieve vennoot zich borg moeten stellen, minstens voor het bedrag van de tussenkomst van het Fonds en voor de duur van de tussenkomst. 4° De financiële instellingen zullen binnen een maand na de ondertekening van de akte van kredietopening de toekenning van de waarborg ter kennis brengen aan het Brusselse Waarborgfonds, op een formulier voorgeschreven door het Beheerscomité. Bij deze kennisgeving zal men een afschrift voegen van het analyserapport dat de instelling voor zichzelf opgesteld heeft en dat de nodige informatie bevat vermeld in artikel 7 punt 1 tot 5.

Het Waarborgfonds zal deze analyserapporten niet onderzoeken maar zich er toe beperken er enkel kennis van te nemen. 5° Gezien het principe van risicoverdeling het uitgangspunt is van deze vorm van tussenkomst zal de tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds in het verlies niet hoger kunnen zijn dan 60 % van het uiteindelijke verlies van de kredietinstelling, dit onverminderd de bepalingen in artikel 19.6° Conform hetzelfde uitgangspunt zal het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds de waarborg slechts intrekken ingeval van bewezen misbruiken of flagrante inbreuken tegen de normale gebruiken in het bankwezen. C. Herverzekering van waarborgverleningen door de federale fondsen opgericht in de schoot van de federale maatschappijen voor ambachtskrediet en de maatschappijen voor onderlinge borgstelling, die toetreden tot het net van het beroepskrediet, zoals bedoeld in artikel 59 van het koninklijk besluit van 24 december 1996 houdende coördinatie van wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen.

Art. 9.Het Brusselse Waarborgfonds kan de verbintenissen van de maatschappijen voor onderlinge borgstelling en de federale fondsen herverzekeren ten belope van 50 % in het uiteindelijke verlies op voorwaarde dat : 1° het gaat om borgtochten van maximum 5000000 BEF.Ingeval het gaat om meerdere borgtochten voor éénzelfde persoon, bedrijf of bedrijvengroep mag het totaal niet hoger zijn dan 5000000 BEF, behoudens voorafgaande afwijking door het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds; 2° het gaat om verrichtingen die voor borgstelling rechtstreeks aan het Brusselse Waarborgfonds kunnen worden voorgelegd en die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 1 tot en met 5 en arti-kel 7 punt 1 tot 5 van dit besluit;3° De waarborg toegekend door de maatschappijen voor onderlinge borgstelling ten bate van de financiële instellingen is beperkt : 1) hetzij tot een aandeel dat 90 % van het kredietbedrag niet te boven mag gaan.In dit geval wordt de waarborg "algemene waarborg" genoemd en komt elke terugbetaling in mindering van de verbintenis ten belope van het gewaarborgde percentage; 2) hetzij tot een bepaald aantal vervaldagen waarvan het totaal 90 % van het kredietbedrag niet te boven mag gaan.In dit geval wordt de waarborg "waarborg van de eerste vervaldagen" genoemd en komen de eerste terugbetalingen volledig in mindering van de verbintenis van het Brusselse Waarborgfonds.

De waarborg toegekend door de federale fondsen ten bate van de lokale maatschappijen voor ambachtskrediet heeft betrekking op alle vervaldagen van het krediet of op de eerste vervaldagen van het kredie; 4° de borgtochten waarvoor de maatschappij voor onderlinge borgstelling of het federaal fonds een herverzekering wenst, moeten gemeld worden aan het Brusselse Waarborgfonds binnen de door het Beheerscomité vastgestelde termijn en volgens de voorwaarden die door het Beheerscomité bepaald zijn;5° de commissielonen bepaald in artikel 22 van dit besluit betaald worden binnen de bij artikel 24 vastgestelde termijn. Het Brusselse Waarborgfonds komt niet tussen in de verliezen die deze instellingen lijden op de verrichtingen die aan de voorwaarden hierboven niet beantwoorden, of op de verrichtingen waarvoor de verschuldigde bijdrage niet tijdig gestort werd.

De Minister bevoegd voor Economie, het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds of hun afgevaardigden mogen te allen tijde zowel bij de kredietaanvragers als bij de financiële instellingen, de onderling borgstellingsmaatschappijen en de federale fondsen tot onderzoek en controle overgaan.

Gezien een risicoverdeling het uitgangspunt is achter deze vorm van tussenkomst zal de deelname van het Brusselse Waarborgfonds in het verlies niet hoger kunnen zijn dan 50 % van het uiteindelijke verlies van het waarborgorganisme, dit onverminderd de bepalingen in artikel 19.

Conform hetzelfde uitgangspunt zal het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds in geval van schadegeval de waarborg slechts intrekken ingeval van bewezen misbruiken of flagrante inbreuken tegen de normale gebruiken in het bankwezen. HOOFDSTUK III. Modaliteiten voor het onderzoek van de aanvragen tot waarborg

Art. 10.1. De aanvragen tot waarborg worden door de financiële instellingen bij het Brusselse Waarborgfonds ingediend op een formulier dat door het Beheerscomité is voorgeschreven en waarin de voorwaarden worden samengevat waartegen de kredietinstelling het inzicht heeft het krediet toe te staan. Men voegt hierbij alle documentatie, die het Beheerscomité nodig heeft om het risico van de verrichting correct te kunnen inschatten. 2. Voor bedragen van méér dan 20000000 BEF per persoon, bedrijf of bedrijvengroep, met de bij de financiële instelling bestaande tussenkomsten inbegrepen, is krachtens artikelen 18 en 19 van de wet van 4 augustus 1978 een voorafgaande machtiging van de Minister van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd voor Economie nodig, alvorens het dossier voorgelegd mag worden aan het Beheerscomité. Hiertoe stuurt de financiële instelling een aanvraag tot waarborg, samen met de nodige documentatie aan de Minister bevoegd voor Economie, of aan de door hem aangestelde ambtenaar.

Indien de Minister bevoegd voor Economie of zijn afgevaardigde de machtiging weigert, laat hij dit onmiddellijk weten aan de financiële instelling en aan het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds.

Indien de Minister bevoegd voor Economie of zijn afgevaardigde zijn machtiging verleent, bezorgt hij, samen met het volledig dossier, een exemplaar van de aanvraag tot een waarborg en zijn toestemming aan het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds. 3. De Minister bevoegd voor Economie en het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds of hun afgevaardigden mogen alle inlichtingen vragen en mogen om het even welk aanvullend onderzoek laten doen.4. Het verlenen van de waarborg door het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds wordt vastgesteld door de ondertekening van een akte van borgstelling waarvan de formule door het Beheerscomité wordt opgesteld. HOOFDSTUK IV. Modaliteiten van toezicht op de financiële instellingen en op de personen of ondernemingen die de voordelen van het Brusselse Waarborgfonds genieten.

Art. 11.De Minister bevoegd voor Economie, het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds of hun afgevaardigden, mogen te allen tijde de boekhouding, het beheer en de toestand der natuurlijke of morele personen controleren die een krediet aanvragen of verkregen hebben, dat geheel of gedeeltelijk door de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds gedekt wordt.

De krediet- en borgtochtovereenkomsten vermelden deze bevoegdheid en geven aan de Minister bevoegd voor Economie aan het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds of aan hun afgevaardigden het recht de uitslag van deze controle aan de financiële instelling mee te delen.

Art. 12.De Minister bevoegd voor Economie, het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds of hun afgevaardigden mogen bij alle financiële instellingen de dossiers, de rekeningen en alle documenten in verband met de door het Brussels Waarborgfonds gewaarborgde of te waarborgen kredieten inkijken en er zonodig fotocopieën van maken. HOOFDSTUK V. Kredietovereenkomsten Beheer van de door het Brussels Waarborgfonds gewaarborgde kredieten A. Kredietovereenkomsten.

Art. 13.De overeenkomsten tussen de kredietinstelling en de personen die de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds genieten, moeten onder meer de volgende clausules bevatten : Behoudens schriftelijke toestemming van het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds ontzeggen de kredietnemers zich het recht, zolang de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds loopt : 1° wijzigingen aan te brengen in de in de waarborgaanvraag bepaalde bestemming van de gebouwen, van het gereedschap en van de handelszaak dat dankzij de tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds werd verkregen of gewijzigd;2° hun goederen te vervreemden of aan derden in waarborg te geven. Deze bepaling beoogt echter niet de verkoop, vallende binnen de normale beroepsbedrijvigheid van de kredietnemers.

Behoudens strengere voorschriften opgelegd door het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds verbinden de kredietnemers er zich toe een regelmatige boekhouding bij te houden die een inzicht verschaft in hun activa en passiva en in de rendabiliteit van de activiteit.

Zij verbinden zich ertoe deze geschriften ter beschikking te stellen van van de afgevaardigden van de Minister bevoegd voor Economie of van het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds en hen alle documenten te verlenen die de vrijwaring van de belangen van het Brusselse Waarborgfonds kunnen bevorderen.

De kredietnemers moeten de genoemde afgevaardigden toestaan de gebouwen te bezichtigen waarin de uitbating plaatsheeft alsmede ieder gebouw dat in waarborg gegeven is.

Onverminderd de andere bepalingen van verbreking voorzien in het contract, heeft de financiële instelling het recht het krediet op te zeggen en de onmiddellijke terugbetaling te eisen in geval van onjuiste of onvolledige verklaring van de kredietnemers waardoor de waarborg werd verkregen en, ingeval de voorschotten die door het Brusselse Waarborgfonds werden gewaarborgd, gebruikt werden voor andere doeleinden dan die waardoor het verlenen van deze waarborg werd gewettigd.

B. Beheer kredieten.

Art. 14.De kredietinstelling dient ervoor te zorgen dat de voorschotten, die door het Brusselse Waarborgfonds worden gewaarborgd, dienen voor de doeleinden die het verlenen van deze waarborg hebben gewettigd. In dit verband zal ze de richtlijnen, voorgeschreven door het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds, naleven.

Iedere wijziging aan de oorspronkelijke voorwaarden van de kredieten wordt door de financiële instelling onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds.

Bepaalde handelingen van dagelijks bestuur kunnen echter door de financiële instellingen zelf geregeld worden zonder raadpleging van het Beheerscomité zoals : 1° afstand doen van het voorrecht van de pandhoudende schuldeiser bij aankoop van extra materieel voor zover de afstand beperkt blijft tot dat materieel;2° hernemingen van omloop toestaan zonder nieuwe waarborgverlening op kredieten gedekt door het Brusselse Waarborgfonds en dit zonder dat hierdoor het risico van het Brusselse Waarborgfonds toeneemt;3° hun goedkeuring hechten aan het nemen van inschrijvingen in volgende rangen op goederen die reeds bezwaard zijn als dekking van kredieten met tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds ten gunste van andere kredieten of andere financiële instellingen;4° het wijzigen van het investeringsprogramma voor zover deze wijziging minder dan 10 % van het globale investeringsprogramma bedragen;5° het nemen van maatregelen die tot doel hebben de eigen rechten en die van het Brusselse Waarborgfonds te beschermen zoals betaling van vervallen en niet betaalde premies voor verzekeringen;6° het nemen van noodzakelijke maatregelen die betrekking hebben op het te gelde maken van de gevestigde waarborgen. Het beheerscomité kan deze lijst met delegaties beperken of uitbreiden.

Wanneer de aflossing of interest niet betaald is drie maanden na de in de kredietovereenkomst bepaalde datum mag de financiële instelling uitstel verlenen aan de cliënt tot maximum 2 jaar op voorwaarde dat het debetsaldo niet hoger wordt.

Het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds dient nochtans binnen 7 maanden in kennis gesteld te worden van de niet-betaling van een delging of van interesten zoals voorzien in het oorspronkelijk terugbetalingsprogramma. Er dient spontaan een aanvullend commissieloon te worden betaald door de kredietinstelling indien een delging 6 maanden onbetaald is gebleven. Dit commissieloon zal minstens jaarlijks worden gestort en wordt berekend op de delgingen die geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven op de dag van betaling. Zoniet vervalt de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds betreffende die vervaldag behoudens andere beslissing van het Beheerscomité.

Art. 15.De financiële instelling deelt aan het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds iedere tekortkoming mee op het gebied van de voorschriften van de wet, van de reglementen en besluiten van uitvoering of van de kredietovereenkomsten waarvan zij, na het verlenen van het krediet kennis neemt.

Art. 16.De kredieten die door het Brusselse Waarborgfonds gewaarborgd worden krijgen in de boekhouding van de financiële instelling een bijzondere rekening waardoor zij gemakkelijk onderscheiden kunnen worden van andere rekeningen van de financiële instelling.

Art. 17.Voor de waarborgen toegekend onder artikel 7 mag het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds bij gemotiveerde beslissing aan de financiële instelling meegedeeld, de gegeven waarborg intrekken wanneer : 1° aan de voorwaarden bepaald voor het verkrijgen van deze waarborg niet voldaan is;2° de financiële instelling de maatregelen bepaald door het Beheerscomité betreffende het gebruik van het krediet voor de omschreven doeleinden niet heeft getroffen;3° de waarborg verkregen werd op grond van onjuiste verklaringen van de financiële instelling;4° de financiële instelling de oorspronkelijke voorwaarden van het krediet zodanig wijzigt dat de voorwaarden voor het verlenen van de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds niet meer vervuld zijn;5° de financiële instelling in gebreke is gebleven de bijdrage aan het Brusselse Waarborgfonds te betalen.

Art. 18.Indien een effectiseringsverrichting wordt uitgevoerd conform de wet van 5 augustus 1992 en het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 november 1993 betreffende de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, geniet de overnemer van de schuldvordering het voordeel van de toegekende waarborg die betrekking heeft op de overgedragen schuldvordering indien deze werd overgedragen aan een instelling die aan de controle van de Commissie voor het Bank-en Financiewezen onderworpen is, zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 4 augustus 1978.

C. Beheer opgezegde kredieten.

Art. 19.De instelling die een krediet gewaarborgd door het Brusselse Waarborgfonds opzegt, moet dit aan het Beheerscomité meedelen en hierbij de redenen van haar beslissing aangeven.

De financiële instelling vervolgt verder de terugbetaling van de opgezegde kredieten en de realisatie zowel van de gevestigde waarborgen als van de goederen der kredietnemers op elke wijze die zij nuttig acht.

Wanneer er andere borgen of medeschuldenaars zijn, zal het Brusselse Waarborgfonds slechts tussenkomen wanneer er een onbetaald saldo blijft na realisatie van de goederen der kredietnemers, van de zakelijke waarborgen die door derden gevestigd werden, en van de goederen der borgen binnen de perken van hun verbintenissen.

Na realisatie van de waarborgen en na de vereffening van de goederen van de kredietnemer en de borgen die normaal gezien binnen een termijn van 18 maanden moeten plaatsvinden behalve indien een afwijking wordt toegestaan door het Beheerscomité, stuurt de financiële instelling aan het Brusselse Waarborgfonds de aanvraag om tussenkomst van zijn verliesaandeel.

De financiële instelling die deze tussenkomst aanvraagt, stuurt aan het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds een rapport overeenkomstig een door het Comité bepaald formulier.

De maatschappij voor onderlinge borgstelling en het federaal fonds sturen aan het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds, behalve de aanvraag voor tussenkomst, een rapport opgesteld overeenkomstig een document dat door het Comité bepaald wordt.

Zodra een verliesrisico gesignaleerd wordt of een provisie aangevraagd is, kan het Beheerscomité van het Brusselse Waarborgfonds een provisie aan de financiële instelling of aan de waarborginstelling storten.

In dit geval wordt de juiste afrekening van het verliesaandeel van het Brusselse Waarborgfonds opgemaakt wanneer alle waarborgen gerealiseerd zijn. Deze definitieve afrekening geeft aanleiding tot betaling van een supplement of tot terugbetaling.

De storting van een provisie ontslaat het Brusselse Waarborgfonds van de betaling van intresten op het bedrag van deze provisie vanaf de dag volgend op de storting ervan.

Na opzegging wordt de intrestlast dewelke het Brusselse Waarborgfonds aanvaardt beperkt tot maximaal de contractueel bepaalde rentevoet voor voorschotten op bepaalde termijn.

De maximale rentevoet voor een korte termijnkrediet is de maximale rentevoet die het Fonds aanvaardt op het moment van opzegging voor verrichtingen van dezelfde aard.

Vóór opzegging van het krediet wordt de tussenkomst van het Waarborgfonds in de interesten beperkt tot maximum 6 maanden.

Na opzegging, wordt de tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds in de interesten beperkt tot 18 maanden jaar behalve indien een afwijking wordt toegestaan door het Comité.

In geval van opzegging worden de opbrengsten der waarborgen en de andere invorderingen verdeeld als volgt : Bij een algemene waarborg, pondspondsgewijze verdeling tussen het Brusselse Waarborgfonds en de instelling in verhouding tot het kredietgedeelte gewaarborgd door het Brusselse Waarborgfonds en het kredietgedeelte dat niet gewaarborgd wordt op het moment van de opzegging.

Bij eerste vervaldagen zullen met de opbrengsten der waarborgen en de andere invorderingen eerst de intresten aangezuiverd worden;

Daarna het kredietdeel dat niet door het Brusselse Waarborgfonds wordt gewaarborgd;

Tenslotte het kredietdeel gewaarborgd door het Brusselse Waarborgfonds.

In elk geval zal de kredietinstelling steeds minstens 15 % van het verlies in het krediet dragen.

In geval van ambtshalve tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds is deze grens van 15 % niet van toepassing maar wordt ze bepaald door artikel 8, punt 5 van dit besluit.

Deze grens is evenmin van toepassing ingeval van een herverzekering zoals bepaald in artikel 9. HOOFDSTUK VI. Bedragen en voorwaarden voor het innen van de bijdrage te storten bij het Brusselse Waarborgfonds in uitvoering van artikel 24, 1, 1° tot 4° van de wet van 4 augustus 1978

Art. 20.De kredietinstellingen betalen een bijdrage op het bedrag van hun kredieten die door het Brusselse Waarborgfonds worden gedekt.

Voor de voorschotten op bepaalde termijn moet de bijdrage in éénmaal betaald worden op het ogenblik van het toekennen van het krediet. Het bedrag van deze bijdrage beloopt 0,25 % van het door het Brusselse Waarborgfonds gewaarborgde bedrag in hoofdsom. Wanneer de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds slaat op voorschotten met een vervaltijd boven één jaar, dan wordt de bijdrage van 0,25 % verhoogd met 0,125 % per extra jaar.

Voor de kredieten in lopende rekening, discontokredieten, kredieten op inpandgeving van facturen, warrantkredieten, borgstellingskredieten en andere handelskredieten op korte termijn is de bijdrage elk jaar op voorhand verschuldigd à rato van 0,50 % op het door het Brusselse Waarborgfonds gewaarborgd gedeelte van het openstaand krediet, ongeacht het werkelijk opgenomen bedrag.

Art. 21.De kredietnemers betalen een bijdrage op het gedeelte van het krediet dat door het Brusselse Waarborgfonds wordt gedekt.

Voor de voorschotten op bepaalde termijn moet de bijdrage in eenmaal worden betaald op het ogenblik van het toekennen van het krediet. Het bedrag van deze bijdrage beloopt 0,50 % van het door het Brusselse Waarborgfonds gewaarborgde bedrag in hoofdsom. Wanneer de waarborg van het Brusselse Waarborgfonds slaat op voorschotten met een vervaltijd boven één jaar, dan wordt de bijdrage van 0,50 % verhoogd met 0,25 % per extra jaar.

Voor de kredieten in lopende rekening, discontokredieten, kredieten op inpandgeving van facturen, warrantkredieten, borgstellingskredieten en andere handelskredieten op korte termijn is de bijdrage elk jaar op voorhand verschuldigd tot beloop van 0,50 % op het door het Brusselse Waarborgfonds gewaarborgd gedeelte van het openstaand krediet, ongeacht het werkelijk opgenomen bedrag.

Art. 22.De federale maatschappijen voor ambachtskrediet en de maatschappijen voor onderlinge borgstelling genoemd in artikel 9, betalen een commissieloon op het bedrag van hun kredieten dat door het Brusselse Waarborgfonds wordt gedekt, overeenkomstig artikel 23 van de wet van 4 augustus 1978.

Wanneer het gaat om voorschotten met aval van een maatschappij voor onderlinge borgstelling of van een federale maatschappij voor ambachtskrediet, is het bedrag van deze herverzekeringsbijdrage gelijk aan 25 % van de bijdrage die zij normaal zouden betalen voor een rechtstreekse tussenkomst van het Brusselse Waarborgfonds.

De bijdrage die door deze kredietnemers en kredietinstellingen aan voornoemde maatschappijen moet worden betaald, is dezelfde als de bijdrage die zij zouden betalen aan het Brusselse Waarborgfonds indien zij rechtstreeks een beroep op het Brusselse Waarborgfonds zouden doen.

Voor de kredieten in lopende rekening, discontokredieten, kredieten op inpandgeving van facturen, warrantkredieten, borgstellingskredieten en andere handelskredieten op korte termijn is de bijdrage elk jaar op voorhand verschuldigd op het door het Brusselse Waarborgfonds gewaarborgde gedeelte van het krediet ongeacht het werkelijk opgenomen bedrag.

Art. 23.Voor de berekening van de bijdragen bepaald in voorgaande artikelen wordt in aanmerking genomen de duur van de voorschotten op bepaalde termijn die vermeld is in het oorspronkelijk contract en waarmee het Brusselse Waarborgfonds heeft ingestemd. Er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van een jaar, wanneer dat korter is dan zes maanden. Het gedeelte van een jaar dat zes maanden of meer bedraagt wordt voor een volledig jaar gerekend. De verlengingen van duur welke nadien ingetreden zijn geven aanleiding tot het betalen van een aanvullende bijdrage. Deze bijdrage bedraagt 0,75 % waarvan 0,50 % ten laste van de kredietnemer en 0,25 % ten laste van de financiële instelling is per jaar verlenging verschuldigd, met dien verstaande dat een half jaar en meer in rekening wordt gebracht voor een volledig jaar.

Voor wat de aanvullende bijdrage betreft verschuldigd ingeval van achterstand in betaling, wordt verwezen naar artikel 14 van dit besluit.

Art. 24.1. De kredietinstellingen betalen aan het Brusselse Waarborgfonds hun eigen bijdrage en die van hun kredietnemers.

De bijdragen verschuldigd voor de voorschotten op een welbepaalde termijn moeten betaald worden binnen de maand na de ondertekening van de akte van kredietopening of na het definitief akkoord over het krediet of na de verlenging van duur.

De bijdragen verschuldigd voor kredieten in rekening-courant of andere kredieten voorzien in artikel 21, 3e lid, worden betaald voor het eerste jaar uiterlijk een maand na de ondertekening van de akte van kredietopening of na het definitief akkoord over het krediet en, voor de volgende jaren, vóór dezelfde datum van elk jaar. 2. De bijdragen verschuldigd door de federale maatschappijen van ambachtskrediet en door de maatschappijen voor onderlinge borgstelling moeten aan het Brusselse Waarborgfonds betaald worden binnen de maand die volgt op het verstrijken van ieder kwartaal voor al de bijdragen die gedurende dat kwartaal eisbaar geworden zijn.

Art. 25.Een geheel of gedeeltelijk vooruitbetaalde aflossing door de schuldenaar van zijn schuld op bepaalde termijn die door het Brusselse Waarborgfonds gewaarborgd wordt, geeft geen recht op terugbetaling van een gedeelte van het commissieloon. HOOFDSTUK VII. Verantwoordelijkheden

Art. 26.De voorzitter en de effectieve leden van het Beheerscomité alsook hun plaatsvervangers gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan in verband met de verbintenissen van het Brusselse Waarborgfonds. HOOFDSTUK VIII. Beheerscontract

Art. 27.De Brusselse Hoofdstedelijke Regering kan op voorstel van de minister bevoegd voor Economie met de N.V. Beroepskrediet een beheerscontract afsluiten nopens de wijze van beheer, het serviceniveau, de bij te houden boekhouding en de vergoeding voor de beheerskosten. HOOFDSTUK IX. Opheffingsbepalingen

Art. 28.Voor de waarborgaanvragen 15 dagen na de publikatie van dit Besluit in het Belgisch Staatsblad ingediend bij Comité van het Brusselse Waarborgfonds, bij de maatschappijen voor onderlinge borgstelling of bij de federale fonden voor ambachtskrediet, worden opgeheven wat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft : 1° het koninklijk besluit van 12 september 1959 houdende uitvoering van artikel 11 van de wet van 24 mei 1959 tot verruiming van de mogelijkheden inzake de beroeps- en ambachtskredietverlening aan de middenstand;2° het ministerieel besluit van 4 september 1959 waarbij de bedragen en de modaliteiten bepaald worden voor het innen van de bijdrage te storten bij het Fonds in uitvoering van de bepalingen van artikel 13, 1, 1° tot 4°, van de wet van 24 mei 1959 tot verruiming van de mogelijkheden inzake de beroeps- en ambachtskredietverlening aan de middenstand;3° het ministerieel besluit van 23 september 1959 tot goedkeuring van het reglement waarbij de regelen en richtlijnen betreffende de tussenkomsten van het Fonds vastgesteld worden, uitgevaardigd in toepassing van de artikelen 7 en 8 van de wet van 24 mei 1959. HOOFDSTUK X. Slotbepalingen

Art. 29.Dit besluit treedt in werking 15 dagen na de publikatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 30.De Minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 12 juni 1997.

De Minister-Voorzitter belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister van Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT

^