Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 december 1997
gepubliceerd op 30 januari 1998

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan tot wijziging van het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1998031024
pub.
30/01/1998
prom.
18/12/1997
ELI
eli/besluit/1997/12/18/1998031024/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 DECEMBER 1997. Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan tot wijziging van het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan


ADVIES VAN DE GEWESTELIJKE ONTWIKKELINGSCOMMISSIE Betreft : het besluit van de regering van 19 december 1996 tot vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan tot wijziging van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat op 3 maart 1995 werd vastgesteld (wijziging van de geschreven stedenbouwkundige voorschriften van de verordenende kaart van de bodembestemming van het GewOP) Gelet op de ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw (OPS), inzonderheid op de artikelen 9, 18, 19, 20 § 2;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het ontwerp van Gewestelijk Ontwikkelingsplan dat het Gewestelijk Ontwikkelingsplan wijzigt welk werd vastgesteld door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 3 maart 1995;

Gelet op het dossier van openbaar onderzoek dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie ontving op 9 oktober 1997;

Gelet op de bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het openbaar onderzoek dat werd gehouden van 15 mei tot 14 juli 1997, evenals de adviezen van de adviesorganen en van de gemeenteraden;

Gelet op de hoorzitting met de vertegenwoordigers van de Regering in voltallige zitting;

Brengt de Gewestelijke Commissie op 13 november 1997 volgend advies uit : 1. Inleiding : De wijziging van de verordenende bepalingen van het GewOP, die het onderwerp vormt van het regeringsbesluit van 19 december 1996, wordt gemotiveerd door de zorg om de bestaande ondernemingen die zich in de perimeters voor stedelijke industrie van het GewOP bevinden, toe te laten zich ter plaatse uit te breiden, ook als de aard van hun activiteiten niet zou voldoen aan de verordenende criteria van de bodembestemming. De voorschriften van de perimeters voor stedelijke industrie stellen immers dat deze perimeters bestemd zijn voor nijverheids- of ambachtsbedrijven, voor hoog-technologische activiteiten en activiteiten die de verbetering van het leefmilieu beogen.

Aanvullende bestemmingen zoals winkels, kantoren, opslagplaatsen worden eveeens toegelaten ten belope van 300 m2 en méér na speciale regelen van openbaarmaking (openbaar onderzoek en overleg).

Zuiver administratieve activiteiten zijn niet toegelaten, met uitzondering van dienstenbedrijven met een maximum van 1500 m2 per onroerend goed.

In zijn voorwoord benadrukt het Regeringsbesluit « het bestaand en toenemend risico dat bepaalde bedrijven gevestigd in het Brussels Hoofdstedeljik Gewest en die wensen uit te breiden, het Gewest verlaten omwille van de moeilijkheden die ze ondervinden om hun tertiaire activiteiten binnen de perimeters voor stedeljike industrie van het gewestelijk ontwikkelingsplan uit te breiden, als er geen enkele maatregel wordt genomen opdat zij daar gevestigd zouden kunnen blijven ».

De Regering stelt dus volgende wijziging voor : « de bestaande gebouwen in de perimeters voor stedelijke industrie die voornamelijk bestemd zijn voor kantoren, kunnen verbouwd of uitgebreid worden, op voorwaarde dat deze werken de bestaande oppervlakte bestemd voor kantoren niet met méér dan 100% vergroten, dat deze kantoren ten goede komen aan de noden van de aldaar gevestigde onderneming, dat de handelingen en werken eerst onderworpen werden aan de speciale regelen van openbaarmaking en dat zijn om socio-economische redenen met voldoende redenen omkleed zijn. Deze optie zal maar één keer om de twintig jaar kunnen genomen worden. » 2. Advies van de Commissie : In haar advies betreffende het ontwerp van gewestelijk ontwikkelingsplan van 29 oktober 1994, haalde de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie dit probleem in volgende termen aan : « Het behoud, de ontwikkeling van bestaande ondernemingen en het aantrekken van nieuwe projecten hebben een ruimtelijke dimensie : een onderneming die groeit, die zich vestigt, heeft ruimte nodig. Het probleem van de ruimtelijke ontwikkeling « in situ » van de ondernemingen in een stedelijk milieu is ernstig. De onderneming verkiest a priori te blijven waar ze gevestigd is, althans wanneer de onmiddellijke omgeving de gepaste ruimtelijke uitbreiding toelaat. De GOC vindt dat het gewestelijk ontwikkelingsplan en de plannen voor de bodembestemming moeten opletten dat ze deze ontwikkeling in situ niet verhinderen door overdreven stedebouwkundige reglementeringen » (zie hoger vermeld advies, pagina 22, 3e en 4e alinea).

De Commissie verklaarde ook : « Het blijkt noodzakelijk voor de ontwikkeling van de Brusselse economie te zorgen voor het behoud en de versterking van de ondernemingen en hun verplaatsing naar andere gewesten te vehinderen ». (zie hoger vemeld advies pagina 18, VI, 1.1).

De GOC heeft de bezwaren aandachtig onderzocht en is van mening dat de vermelde risico's van deregulering en de gevreesde perverse effecten wat betreft de evolutie van de prijs van de industriegronden niet gegrond zijn, rekening houdend met het beperkt karakter van de voorgestelde technische wijziging en de beperkende voorwaarden gesteld bij de toepassing ervan.

Ter conclusie, stelt de Commissie vast dat het Regeringsbesluit beantwoordt aan de bekommernissen die de Commissie in haar advies over het ontwerp van GewOP uitdrukte en brengt bijgevolg een gunstig advies uit over het voorstel van wijziging.

Echter, hoewel het probleem behandeld door voorliggende wijziging zeer specifiek is, had de Commissie liever dat de huidige wijziging van het GewOP werd voorgesteld in het kader van een globaal project dat de wijziging zou situeren in een coherent beleid inzake economie en ruimtelijke ordening.

De Commissie herhaalt dat ze in haar advies over het ontwerp van GewOP aandrong op het invoeren van permanente openbare analysemiddelen die haar verzekeren over een bijgewerkte bestaande feitelijke en rechtstoestand te beschikken (advies betreffende het ontwerp van GewOP, pagina 5), die eveneens zouden toelaten de eventuele effecten van de voorgestelde reglementaire wijzigingen te meten. 3. Minderheidsadvies gesteund door één commissielid : Gezien de wijziging van het GewOP onvoldoende gemotiveerd is en op geen enkele analyse of verslag berust; Gezien deze wijziging slechts één aspect van het GewOP betreft en het onmogelijk is om dit te evalueren zonder het gehele kader te kennen;

Gezien uit de twee voorgaande punten voortvloeit dat de Commissie niet in staat is om de impact van de voorgestelde wijziging te evalueren;

Ongunstig advies over het voorstel van wijziging. 4. Onthoudingen : Vier leden onthouden zich. De Gewestelijke Ontwikkelingscommissie : De Voorzitter, F. THYS-CLEMENT De Vice-Voorzitter, G. RAUWS De Secretaris, B. PERILLEUX

18 DECEMBER 1997. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan tot wijziging van het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 maart 1995 tot vastlegging van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 december 1996 tot vastlegging van het ontwerp van Gewestelijk Ontwikkelingsplan tot wijziging van het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Gelet op de bezwaren en bemerkingen die zijn uitgebracht tijdens het openbaar onderzoek van 15 mei tot 14 juli;

Gelet op de adviezen van de gemeenteraden;

Gelet op het advies van de Milieuraad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 9 september 1997;

Gelet op het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingsplan van 13 november 1997, dat als bijlage gaat;

Overwegende dat krachtens artikel 18, 8ste lid van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw, de adviezen van de gemeenteraden en van de adviesraden die niet werden uitgebracht binnen de wettelijke termijn, geacht worden gunstig te zijn;

Overwegende dat de indieners van bezwaarschriften betreuren dat de media niet meer aandacht besteed heeft aan het openbaar onderzoek;

Terwijl het bericht van openbaar onderzoek bekend gemaakt werd op de wijzen en via de media zoals bedoeld in artikel 18, 5e lid, van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw; dat dit bericht in het Belgisch Staatsblad verschenen is op 8 mei 1997;

Overwegende dat de indieners van bezwaarschriften van oordeel waren dat « § 2 » van artikelen 1 en 2 van het ter openbaar onderzoek voorgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan slecht opgemaakt was wat betreft de nader omschreven verdubbeling van de oppervlakte van een kantoorgebouw waar geen industriële, ambachtelijke of andere activiteiten plaatsvinden;

Terwijl de optie om de voor kantoren bestemde bestaande oppervlakte, bedoeld in § 2 van artikelen 1 en 2 van het ter openbaar onderzoek voorgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan met 100 % te verhogen, aan precieze voorwaarden moet voldoen, namelijk : - het moet gaan om een bestaand gebouw gelegen binnen een perimeter voor stedelijke industrie, dat in hoofdzaak bestemd is voor kantoren; - de kantoren die van deze verhoging gebruikt zullen kunnen maken, zullen rekening moeten houden met de behoeften van het aldaar gevestigd bedrijf; - de handelingen en werken moeten onderworpen worden aan de speciale regelen van openbaarmaking en moeten om sociaal-economische redenen gemotiveerd worden;

Dat deze optie, waarvan maar eenmaal om de twintig jaar gebruikt mag worden gemaakt, ervoor wil zorgen dat alle in perimeters voor stedelijke industrie gevestigde bedrijven behouden blijven;

Overwegende dat de indieners van bezwaarschriften voorstellen dat de volgende voorwaarden voor de afgifte van stedenbouwkundige vergunningen voorzien worden in het besproken Gewestelijk Ontwikkelingsplan; - een evenredige vehouding tussen de uitbreiding van de « kantooroppervlakten » en de uitbreiding van de oppervlakten voor « industriële, ambachtelijke of andere activiteiten »; - een stedenbouwkundige logica van de bouwprofielen; - een bedrijfsvervoerplan met de inrichting van kleedkamers en sanitaire faciliteiten voor fietsers; - een ingroening van de onmiddellijke omgeving van het bedrijf voor een betere integratie in het landschap en de bestrijding van de vervuiling die voortvloeit uit de activiteiten van het bedrijf (geluid, luchtvervuiling, stof,...);

Terwijl er in het besproken plan reeds een evenredige verhouding bestaat tussen de uitbreiding van de kantoorruimte en de bestaande kantoorruimte in het gebouw waarin uitbreidings- of verbouwingswerken aan de gang zijn;

Terwijl artikel 17 van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw omtrent de inhoud van het Gewesteljik Ontwikkelingsplan geen melding maakt van de voorschriften inzake bouwprofielen noch van die inzake de inplanting en volume van het bouwwerk;

Terwijl bij elke stedenbouwkundige vergunningsaanvraag onderzocht zou moeten worden of het wenselijk is de inrichting van kleedkamers en sanitaire voorzieningen voor fietsers te verplichten;

Dat dit onderzoek niet adequaat kan gebeuren via een Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Terwijl de controle op de vervuiling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten onder het stelsel van de milieuvergunning valt, dat wordt geregeld bij de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

Dat bijzondere aandacht besteed wordt aan de gevolgen voor het leefmilieu bij de uitvoering van een project bij de behandeling van de aanvaag om milieuvergunning of milieu-attest;

Dat de ingroening van de onmiddellijke omgeving van een bedrijf slechts kan gebeuren in functie van de specifieke kenmerken van elk project; dat die beoordeling adequaat kan gebeuren bij elke vergunningsaanvraag of in een bijzonder bestemmingsplan waarvan de werkschaal een gedetailleerde analyse van het grondgebied mogelijk maakt.

Overwegende dat de indieners van bezwaarschriften vinden dat het ontwerpplan dat is onderworpen aan het openbaar onderzoek niet zozeer tot doel heeft om de nijverheidsbedrijven binnen de perimeters voor stedelijke industrie toe te laten hun kantoorruimte uit te breiden dan wel de ontwikkeling van kantoren toe te laten, in voorkomend geval zonder verband of die niet horen bij een nijverheidsbedrijf;

Terwijl het plan het behoud en de ontwikkeling van alle bestaande bedrijven beoogt zodat tegemoet kan worden gekomen aan de nood aan ruimte als gevolg van de toename van de bedrijven;

Dat die maatregel, waarvan slechts eenmaal om de twintig jaar gebruik kan worden gemaakt, ten gunste moet komen van alle bedrijven gelegen binnen een perimeter voor stedelijke industrie die ervoor geopteerd hebben om te investeren in de ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Dat de mogelijkheid tot uitbreiding van de kantoren horend bij een nijverheidsactiviteit reeds toegelaten is door voorschrift B.5, § 2, 2e lid van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Dat het Gewestelijk Ontwikkelingsplan alle bestaande bedrijven binnen een perimeter voor stedelijke industrie de mogelijkheid wil geven om de bestaande kantooroppervlakte met 100% uit te breiden en dit eenmaal om de twintig jaar.

Overwegende dat de indieners van bezwaarschriften van mening zijn dat de dringende redenen niet werden verduidelijkt in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1996 waarbij het ontwerpplan is goedgekeurd;

Terwijl de hoogdringendheid die gepaard ging met de aanneming van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 december 1996 tot vastlegging van het ontwerp van Gewestelijk Ontwikkelingsplan tot wijzinging van het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan gemotiveerd werd op grond van de volgende overwegingen : « Overwegende het bestaand en toenemend risico dat bepaalde bedrijven gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die wensen uit te breiden het Gewest verlaten omwille van de moeilijkheden die zij ondervinden om hun tertiaire activiteiten binnen de perimeters voor stedelijke industrie op het Gewestelijk Ontwikkelingsplan uit te breiden, als geen enkele maatregel wordt genomen opdat zij daar gevestigd zouden blijven;

Overwegende het economisch en sociaal belang van het behoud van de ondernemingen met het oog op de ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende de dringende noodzaak om zonder verwijl de noodzakelijke maatregelen te nemen voor het behoud van de bestaande ondernemingen gevestigd in de perimeter voor stedelijke industrie op het Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Overwegende dat het aangewezen de bestaande ondernemingen die gevestigd zijn in perimeters voor stedelijke industrie en die beslist hebben om in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te investeren, onmiddelijk in staat te stellen hun activiteiten uit te vreiden. »;

Dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie in haar advies van 13 november 1997 benadrukt heeft « dat voor op de ontwikkeling van de Brusselse economie het behoud en de uitbouw van de bedrijven verzekerd moet worden en dat vermeden moet worden dat ze zich in andere gewesten gaan vestigen »;

Overwegende dat indieners van bezwaarschriften wijzen op het risico op een ontregeling van de waarde van de industrieterreinen en op speculering;

Terwijl, zoals de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkte, « de aangehaalde risico's op ontregeling en de verwachte nefaste gevolgen voor de evolutie van de prijs van de industrieterreinen niet gerechtvaardigd zijn wegens het beperkt karakter van de voorgestelde technische wijziging en de beperkende voorwaarden voor de toepassing ervan »;

Dat de dreigende delokalisatie van de nijverheidsbedrijven derhalve overdreven is;

Overwegende dat indieners van bezwaarschriften bemerken dat het plan spreekt van `bedrijven' terwijl het beter zou zijn te spreken over nijverheids-, ambachts- en dienstenbedrijven;

Terwijl het doel van de besproken maatregel bestaat in het behoud van alle bedrijven binnen een perimeter voor stedelijke industrie zonder onderscheid in hun activiteiten, ongeacht het gaat om nijverheids-, ambachts- of dienstenbedrijven;

Dat de generieke term « bedrijven » aan die doelstelling tegemoetkomt;

Overwegende dat indieners van bezwaarschriften opmerken dat de Regering niet heeft gezegd wat ze verstaat onder « gerechtvaardigde economische en sociale redenen »;

Terwijl de voorwaarde van behoorlijk gerechtvaardigde economische en sociale redenen zoals opgelegd door het Plan de mogelijkheid geeft om erop te wijzen dat de uitreikende overheid die moet beslissen over de aanvraag om stedenbouwkundig attest of vergunning die de toepassing van bepaling A.O.6, § 2 van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan vereist, bij haar beslissing rekening moet houden met de economishe en sociale dimensie van het project en de aan- of afwezigheid van een dergelijke dimensie in haar antwoord moet rechtvaardigen;

Dat daarenboven die voorwaarde tot motivering reeds meermaals vermeld is in het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Dat die voorwaarde tot motivering vreemd is aan de voorwaarden tot afwijking van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan zoals vermeld in artikel 27, al. 1, van de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw;

Dat de besproken bepaling A.O.6, § 2, niet verplicht dat de gegevens voor de behoorlijke motivering van voor of na de aanneming van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan dateren;

Overwegende dat indieners van bezwaarschriften stellen dat het Plan, dat aan het openbaar onderzoek is onderworpen, het potentieel aan kantoorruimte in het Brussels Gewest zou kunnen verhogen terwijl dit potentieel nu reeds aanzienlijk is;

Terwijl bepaling A.O.6, § 2 geen toelating geeft voor de vestiging van nieuwe kantoren binnen een perimeter voor stedelijke industrie, die los van een bestaand bedrijf zouden staan;

Dat de uitbreiding van kantoren ten gunste van een bedrijf dat reeds gevestigd is binnen een perimeter voor stedelijke industrie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, kan worden toegelaten;

Overwegende dat een indiener van bezwaarschriften stelt dat de wijziging aangebracht door dit plan aan het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan veeleer valt onder een Gewestelijk Bestemmingsplan dan onder een Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Terwijl het Gewestelijk Ontwikkelingsplan kan bestaan uit bepalingen betreffende de bodembestemming krachtens de ordonnantie van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedenbouw;

Overwegende dat een indiener van bezwaarschriften opmerkt dat de perimeter voor stedelijke industrie langs de Kolonel Bourglaan minder gerechtvaardigd is voor het deel ten noorden van de straat, dat voornamelijk bestemd is voor huisvesting;

Terwijl de definitie van de perimeter voor stedelijke industrie bij de opmaak van het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan werden onderworpen aan talrijke openbare onderzoeken en raadplegingen die geleid hebben tot de perimeters die sinds de inwerkingtreding van het voornoemd Plan van kracht zijn;

Dat het behoud van woningen binnen een perimeter voor stedelijke industrie niet in strijd is met de ontwikkeling van die perimeter;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie een gunstig advies heeft gegeven over het ontwerp van Gewestelijk Ontwikkelingsplan dat haar werd voorgelegd;

Gelet op de hoogdringendheid;

Overwegende het bestaande en groter wordend risico dat bepaalde bedrijven die gevestigd zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die willen uitbreiden, wegtrekken uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest omwille van de moeilijkheden die ze hebben om hun tertiaire activiteiten te ontwikkelen binnen de Perimeters voor stedelijke industrie van het Gewesteljik Ontwikkelingsplan indien geen maatregelen worden genomen om hun behoud mogelijk te maken;

Overwegende het socio-economisch belang van het behoud van de bedrijven in het licht van de ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende de noodzaak om onverwijld maatregelen te nemen voor het behoud van de bestaande bedrijven gevestigd binnen de perimeter voor stedelijke industrie van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan;

Overwegende dat de bestaande bedrijven binnen een perimeter voor stedelijke industre, die ervoor geopteerd hebben om te investeren in het Brussels Hoofdstedeljik Gewest, onverwijld de mogelijkheid moet worden gegeven om hun activiteiten te ontwikkelen, Besluit :

Artikel 1.De Brusselse Hoofdstedelijke Regering legt het Gewestelijk Ontwikkelingsplan tot wijziging van het op 3 maart 1995 vastgelegd Gewestelijk Ontwikkelingsplan als volgt vast : In het algemeen voorschrift A.O.6. van de bundel van de geschreven stedenbouwkundige voorschriften van de verordenende kaart van de bodembestemming van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan wordt na het eerste en tweede lid, die § 1 worden, een § 2 toegevoegd, luidend als volgt : « § 2. Aan de bestaande gebouwen binnen een perimeter voor stedelijke industrie en die in hoofdzaak bestemd zijn voor kantoren kunnen verbouwings- of renovatiewerken gebeuren op voorwaarde dat deze niet leiden tot een verhoging van meer dan 100 % van de oppervlakte bestemd voor kantoorruimte, dat deze kantoren bestemd zouden worden voor de behoeften van het bestaande bedrijf dat er gevestigd is, dat de handelingen en werken werden onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking en om behoorlijk gemotiveerde sociaal-economische redenen.

Er mag slechts eenmaal om de twintig jaar gebruik worden gemaakt van deze mogelijkheid. ».

Art. 2.In artikel 21 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 beteffende de voorstelling en de uitvoering van de ontwerpplannen en van de gewestplannen wordt na het enig lid, dat § 1 wordt, een § 2 toegevoegd dat luidt als volgt : « § 2. Aan de bestaande gebouwen binnen een perimeter voor stedelijke industrie en die in hoofdzaak bestemd zijn voor kantoren kunnen verbouwings- of renovatiewerken gebeuren op voorwaarde dat deze niet leiden tot een verhoging van meer dan 100 % van de oppervlakte bestemd voor kantoorruimte, dat deze kantoren bestemd zouden worden voor de behoeften van het bestaande bedrijf dat er gevestigd is, dat de handelingen en werken werden onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking en om behoorlijk gemotiveerde sociaal-economische redenen.

Er mag slechts eenmaal om de twintig jaar gebruik worden gemaakt van deze mogelijkheid. »

Art. 3.De Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en Minister van Plaatselijke Besturen, Tewerkstelling, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer, H. HASQUIN

^