Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 05 februari 1998
gepubliceerd op 05 juni 1998

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de verdelingscriteria voor de subsidies toegekend aan lokale besturen die gesubsidieerde contractuelen tewerkstellen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1998031087
pub.
05/06/1998
prom.
05/02/1998
ELI
eli/besluit/1998/02/05/1998031087/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 FEBRUARI 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de verdelingscriteria voor de subsidies toegekend aan lokale besturen die gesubsidieerde contractuelen tewerkstellen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, IX, gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 6 juli 1993;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op de wet van 28 december 1984 tot afschaffing of herstructurering van sommige instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, inzonderheid op artikel 14;

Gelet op het koninklijk besluit nr 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 1988 tot vaststelling van de organisatie en de werking van de BGDA;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, §1, gewijzigd door de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1986;

Gelet op de dringendheid, Overwegende dat de dringendheid van de situatie enerzijds de noodzaak vereist om de nieuwe verdelingsregels vast te stellen en onverwijld uit te voeren voor het aantal gesubsidieerde contractuelen in de plaatselijke besturen, en anderzijds dat onverwijld een oplossing moet worden gevonden voor het probleem van het behoud van de arbeidsplaatsen in de onthaalinstellingen voor kinderen van minder dan 3 jaar in de plaatselijke besturen;

Op de voordracht van de Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Besluit : HOOFDSTUK I. - Bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, dient verstaan te worden onder : 1° koninklijk besluit nr.474 : het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; 2° plaatselijk bestuur : een van de besturen die onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit nr 474 vallen;3° Geco : de gesubsidieerde contractueel bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr.474; 4° bestaansminimum : het bestaansminimum bepaald door de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van een bestaansminimum en dat niet het voorwerp vormt van een heffing met toepassing van artikel 12 van de programmawet van 30 december 1988, zoals gewijzigd;5° BGDA : De Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling;6° de Minister : De Minister bevoegd voor Werkgelegenheid. HOOFDSTUK II. - De procedure Afdeling 1. - De aanvraag

Art. 2.§ 1. Het plaatselijk bestuur dat Geco's wenst aan te werven dient een aanvraag in bij de BGDA op een formulier dat door de BGDA tot zijn beschikking wordt gesteld.

Deze aanvraag bevat een nauwkeurige beschrijving van het project en van de functie van de aan te werven Geco's.

Het ontwerp moet een innoverend karakter hebben of het gevolg zijn van onvoorziene of buitengewone omstandigheden waaruit een behoefte aan bijkomende werkkrachten ontstaat. Het ontwerp wordt ter informatie overgemaakt aan het bestuur van de plaatselijke besturen van de gewestelijke administratie. » § 2. De aanvraag wordt onderzocht door de bevoegde dienst van de BGDA. § 3. De Minister legt het plaatselijk bestuur een ontwerp van overeenkomst voor. § 4. De overeenkomst wordt ondertekend door de Minister en het plaatselijk bestuur. § 5. De overeenkomst heeft betrekking op het lopende begrotingsjaar.

Indien de minister echter de overeenkomst niet opzegt voor 1 oktober wordt ze elk jaar stilzwijgend verlengd voor een nieuwe periode van een jaar. § 6. De Minister brengt de beslissing tot toekenning van de subsidies ter kennis van het plaatselijk bestuur, de BGDA en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten. § 7. Onverminderd het ontslag wegens grove fout, hebben plaatselijke besturen die Geco's die sinds meer dan 6 maanden in dienst zijn ontslaan in het jaar volgend op de inwerkingtreding van dit besluit, gedurende twee jaar geen recht op de premie voor de betrekking die door de ontslagen werknemer werd ingenomen. Afdeling II. - De aanwerving

Art. 3.De kandidaten voor Geco-betrekkingen moeten bij de BGDA ingeschreven zijn.

Art. 4.§ 1. Het plaatselijk bestuur en de Geco sluiten een schriftelijke arbeidsovereenkomst, in drie exemplaren, waarvan er één bestemd is voor de BGDA. § 2. Het plaatselijk bestuur moet aan de BGDA de identiteit van elke aangeworven Geco mededelen, de ingenomen functie en de taken die hij uitvoert preciseren, alsook het aantal punten bedoeld in hoofdstuk VII van dit besluit die voor deze betrekking gelden. § 3. De BGDA kan zich door het plaatselijk bestuur elk document of elke inlichting laten bezorgen nodig om op de hoogte te zijn van de bestemming van de premies bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 474. HOOFDSTUK III. - De premie

Art. 5.Voor de toepassing van artikel 4, § 2 van het koninklijk besluit nr 474, wordt het jaarlijks premiebedrag per Geco vastgesteld op tweehonderddertigduizend of vierhonderdzestigduizend frank.

Art. 6.Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 474, stelt de Minister het bedrag vast dat de BGDA maandelijks, vóór de 15de van de maand, uitbetaalt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten voor de lopende kalendermaand. Dit bedrag stemt overeen met de premies toegekend voor de betrokken maand. HOOFDSTUK IV. - De bijzondere overeenkomsten

Art. 7.Het plaatselijk bestuur kan met de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid een bijzondere overeenkomst afsluiten.

Wanneer deze overeenkomst afgesloten wordt in het kader van de uitvoering van een gewestelijk inschakelingsprogramma, wordt het jaarlijks bedrag van de premie vastgesteld op 715.000 frank voor de aanwerving van een sociaal assistent of van een persoon die houder is van een gelijkgesteld diploma, en op 900.000 frank voor de aanwerving van een licentiaat.

Wanneer deze overeenkomst afgesloten wordt met het oog op de tewerkstelling van Geco's in de instellingen voor het onthaal van kinderen van minder dan drie jaar oud en erkend door Kind en Gezin en ONE en eerder gesubsidieerd door het Fonds voor Collectieve Uitrusting en Diensten, wordt het jaarlijks bedrag van de premie vastgesteld op 650.000 frank.

Art. 8.Het bedrag van de premie per Geco wordt op jaarbasis vastgesteld. De uitbetaling ervan geschiedt evenredig met de duur van het arbeidscontract en met de arbeidsduur.

Art. 9.Voor arbeidsplaatsen gecreëerd krachtens artikel 7 van dit besluit, gebruikt het plaatselijk bestuur geen enkel van de punten bedoeld in artikel 15. HOOFDSTUK V. - De Geco's

Art. 10.Met toepassing van artikel 5, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 474, mogen een arbeidsplaats van Geco bekleden : 1° de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die minstens gedurende zes maanden als niet werkende werkzoekende bij een openbare plaatsingsdienst ingeschreven waren tijdens het jaar dat aan hun aanwerving voorafgaat;2° de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen die tenminste 40 jaar oud zijn;3° de werkzoekenden die gedurende minstens zes maanden het bestaansminimum of sociale bijstandsuitkeringen ontvangen hebben in de loop van het jaar dat aan de aanwerving voorafgaat;4° de werkzoekenden die tenminste 40 jaar oud zijn en het bestaansminimum of sociale bijstandsuitkeringen ontvangen;5° de voltijdse en deeltijdse werknemers uit de stelsels Derde Arbeidscircuit, Interdepartementaal Begrotingsfonds of Gesubsidieerde Contractuelen.6° de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, voor zover de arbeidsplaats ingevuld wordt in het raam van een gewestelijk inschakelingsprogramma zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid;7° de werkzoekenden van wie het recht op werkloosheidsuitkeringen geschorst werd conform de artikelen 80 tot 88 van het koninklijk besluit van 25 november 1991;8° de uitkeringsgerechtigde volledige werklozen aangeworven door een organisme voor onthaal van kinderen onder de drie jaar;9° de werkzoekenden die tijdens de zes maanden die aan hun aanwerving voorafgaan tewerkgesteld waren in het raam van een doorstromingsprogramma;10° de gehandicapten die een vervangingsinkomen of een integratietoelage ontvangen in uitvoering van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.

Art. 11.§ 1. Voor de toepassing van artikel 10, § 1, van dit besluit, worden de volgende periodes gelijkgesteld met de inschrijvingsperiode als niet werkende werkzoekende : 1° de periode van tewerkstelling : - korter dan drie maanden, ongeacht het statuut; - in een deeltijdse betrekking gedurende dewelke de betrokkene zich ingeschreven heeft als werkzoekende voor een voltijdse betrekking; - in het Derde Arbeidscircuit; - als Geco; - met toepassing van artikel 60, § 7, van de wet van 8 juli 1976 houdende organisatie van de OCMW's, mits voorlegging van een attest van het OCMW; - in een onderneming voor aangepast werk, mits voorlegging van een attest van de werkgever; 2° de periode van onderbroken inschrijving als werkzoekende : - met een duur van minder dan 3 maanden; - wegens ziekte of gevangenschap, ongeacht de duur; 3° de periode van beroepsopleiding, ongeacht de inrichtende macht;4° de periode van vrijstelling van inschrijving als werkzoekende ingeval van hervatting van de studies, lessen of opleiding;5° de periode van vrijstelling van inschrijving als werkzoekende tijdens de maanden juli en augustus, die toegestaan wordt aan de werkzoekenden die arbeidsprestaties leverden in de onderwijssector;6° de periode van toekenning van een bestaansminimum of van sociale bijstandsuitkeringen.

Art. 12.§ 1. Voor de toepassing van artikel 10 van dit besluit, worden de volgende periodes niet beschouwd als inschrijvingsperiodes voor werkloze werkzoekenden : - de periodes waarin de jongeren uit het deeltijdse onderwijs deeltijds werken; - de periodes van loopbaanonderbreking; - de periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding; - de periodes van vooropzeg, zelfs als de werkprestaties niet werden uitgevoerd. HOOFDSTUK VI. - De controle

Art. 13.De inspecteurs van de BGDA en van de Dienst Sociale Inspectie van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest houden toezicht op de naleving van de bepalingen voorzien in het koninklijk besluit nr 474, in dit besluit en in de bijzondere overeenkomst bedoeld in hoofdstuk IV van dit besluit.

Art. 14.§ 1. Als het plaatselijk bestuur de bepalingen bedoeld in artikel 4, § 1, 1° van het koninklijk besluit nr 474 niet naleeft, schorst de Minister de uitbetaling van de premie.

Deze schorsing kan ingaan vanaf de dag waarop de overtreding werd vastgesteld. § 2. Als het plaatselijk bestuur de voorwaarden bedoeld in artikel 4, § 1, 2° van het koninklijk besluit nr 474 niet naleeft, schorst de Minister de uitbetaling van de premie.

Deze schorsing kan ingaan vanaf de dag waarop de overtreding werd vastgesteld. De schorsing wordt enkel uitgesproken voor de premie toegekend aan Geco's die aangeworven werden voor niet toegestane taken. § 3. Als het plaatselijk bestuur de bepalingen bedoeld in artikel 4, §§ 2 en 3 van dit besluit niet naleeft, schorst de Minister de uitbetaling van de premie.

Deze schorsing kan ingaan vanaf de dag waarop de overtreding werd vastgesteld. § 4. Als het plaatselijk bestuur de verbintenissen die het in de overeenkomst onderschreven heeft niet naleeft, schorst de Minister de uitbetaling van de premie.

Deze schorsing kan ingaan vanaf de dag waarop de overtreding werd vastgesteld. § 5. De premies die ten onrechte werden geïnd, worden teruggevorderd of afgehouden van de bedragen verschuldigd aan de werkgever. Indien nodig zendt de BGDA de dossiers van de onwillige schuldenaars naar het bestuur BTW, Registratie en Domeinen. De vervolgingen ingezet door het bestuur BTW, Registratie en Domeinen vinden plaats overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949; de bedragen die aldus gerecupereerd worden, worden terugbetaald aan de BGDA, na aftrekking van de eventuele kosten. HOOFDSTUK VII. - Het aantal Geco's

Art. 15.§ 1. De Regering bepaalt, in functie van de begrotingskredieten, vóór 10 januari, het aantal punten dat onder de plaatselijke besturen verdeeld moet worden. § 2. Van het aantal punten bepaald in §1 wordt het aantal punten afgetrokken dat nodig is voor de toepassing van artikel 18. § 3. Drie kwart van het saldo van de punten bekomen na toepassing van § 2 wordt toegekend aan de gemeenten. Het overblijvende kwart wordt verdeeld onder de OCMW's. § 4. De punten die aan de gemeenten worden toegekend met toepassing van §3, worden als volgt verdeeld : 1° 50 % naar rato van het aantal inwoners van de gemeenten per 1 januari van het jaar voorafgaand aan dit waarvoor de verdeling wordt gedaan;2° 50 % naar rato van het aantal niet werkende werkzoekenden die in elke gemeente wonen per 1 januari van het jaar voorafgaand aan dit waarvoor de verdeling wordt gedaan. § 5. De punten die aan de OCMW's worden toegekend met toepassing van § 3, worden als volgt verdeeld : 1° 50 % naar rato van het aantal inwoners in de gemeenten per 1 januari van het jaar voorafgaand aan dit waarvoor de verdeling wordt gedaan;2° 50 % naar rato van het aantal bestaansminimumtrekkers in de gemeenten per 1 januari van het jaar voorafgaand aan dit waarvoor de verdeling wordt gedaan. § 6. Op éénzelfde grondgebied kan een gemeente of een OCMW een Geco aanwerven en die ter beschikking stellen van het andere plaatselijke bestuur in het kader van een overeenkomst die ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het Overlegcomité Gemeente-OCMW. Deze detachering is echter slechts toegelaten binnen de grenzen van de som van de punten toegekend aan de twee betrokken plaatselijke besturen krachtens dit artikel ».

Art. 16.De numerieke gegevens voor de uitvoering van artikel 15 worden verzameld bij : 1° het Nationaal Instituut voor Statistiek voor wat het aantal inwoners betreft;2° de BGDA voor wat het aantal niet werkende werkzoekenden betreft;3° het Ministerie van Volksgezondheid voor wat het aantal bestaansminimumtrekkers betreft. Wanneer de nodige gegevens niet beschikbaar zijn voor de jaren bedoeld in artikel 15, worden de meest recente beschikbare gegevens gebruikt.

Art. 17.§ 1. Voor elke Geco bedoeld in artikel 5, gebruikt het plaatselijk bestuur 1 of 2 van de punten toegekend met toepassing van artikel 15, afhankelijk van zijn keuze om een jaarlijkse subsidie te ontvangen van tweehonderd dertigduizend of vierhonderd zestigduizend frank. Het aantal punten toegekend aan elke Geco mag niet worden gewijzigd in de loop van het jaar. § 2. In geval van halftijdse aanwerving gebruikt het plaatselijke bestuur de helft van de punten die gebruikt zouden zijn bij een voltijdse aanwerving, en ontvangt het de helft van de premie die het ontvangen zou hebben bij een voltijdse aanwerving.

Bij een deeltijdse aanwerving op meer dan halftijdse basis, gebruikt het plaatselijke bestuur hetzelfde aantal punten als wanneer het een voltijdse arbeidskracht aangeworven zou hebben en ontvangt het bestuur een premie naar rato van de arbeidstijd. § 3. In geval van aanwerving voor minder dan een jaar, wordt het bedrag van de premie berekend evenredig met de duur van de tewerkstelling. § 4. De punten die een plaatselijk bestuur niet gebruikt in de loop van het kalenderjaar waarvoor ze hem werden toegekend, mogen niet gebruikt worden in de loop van een ander jaar. § 5. De daadwerkelijke tewerkstelling van de Geco's vloeit voort uit de trimestriële inlichtingen die het plaatselijk bestuur meedeelt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.

Art. 18.§ 1. De Regering kan via een specifieke overeenkomst bijkomende punten toekennen aan de plaatselijke besturen die erom verzoeken in geval van : 1° natuurrampen zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;2° acties beperkt in de tijd, voortvloeiend uit een buitengewone toename van de werklast door de oprichting van een nieuwe dienst of de tenlasteneming van een bestaande dienst die door een andere openbare dienst wordt overgedragen;3° verzoek om tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen om werken uit te voeren van gewestelijk belang. § 2. Het aantal punten dat op basis van § 1 aan de lokale besturen wordt toegewezen kan niet hoger zijn dan 2 % van het aantal punten toegewezen op basis van artikel 15 van dit besluit. HOOFDSTUK VIII - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen.

Art. 19.In afwijking van artikel 15 van dit besluit zal het aantal punten ontvangen door elke plaatselijke overheid voor de jaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, en 2003 niet minder bedragen dan respectievelijk 90 %, 80 %, 70 %, 60 %, 50 %, en 40 % van het aantal punten gelijk aan het totale bedrag van de premies gestort voor het jaar 1995 krachtens de overeenkomsten betreffende de Geco's aan 230.000, 400.000 of 500.000 Fr, gedeeld door 230.000, voor zover deze punten gerechtvaardigd worden door een daadwerkelijke tewerkstelling van een Geco.

Het aantal punten toegekend overeenkomstig het eerste lid wordt afgehouden van het aantal punten toegekend overeenkomstig artikel 15.

Het saldo wordt verdeeld tussen de plaatselijke besturen waarvan het totale aantal punten toegekend overeenkomstig artikel 15 hoger is dan het aantal punten bedoeld in het eerste lid, naar rato van het aantal punten toegekend in functie van artikel 18 voor deze plaatselijke besturen.

Art. 20.In de maand volgend op de inwerkingtreding van dit besluit, verschaffen de plaatselijke besturen de BGDA een document waarin ze het aantal punten aanduiden dat ze wensen te gebruiken, alsook het aantal punten bestemd voor elke arbeidsplaats;

Art. 21.Het koninklijk besluit van 29 oktober 1986 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen, gewijzigd door de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 21 februari (I) en 4 juni 1992 houdt op uitwerking te hebben in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Worden opgeheven : - het besluit van de Executieve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 21 februari 1991, betreffende het aantal toegekende contractuelen in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen. - het besluit van de Executieve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 21 februari 1991 genomen in uitvoering van art. 5, § 2, derde lid van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen. - het besluit van de Executieve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 4 juni 1992 genomen tot uitvoering van art. 5, § 2, derde lid van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen.

Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.

Brussel, 5 februari 1998.

Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE

^