Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 1998
gepubliceerd op 06 november 1998

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 december 1994 houdende uitvoering van artikel 8, § 2, van de Ordonnantie van 1 juli 1993 betreffende de bevordering van de economische expansie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1998031399
pub.
06/11/1998
prom.
28/05/1998
ELI
eli/besluit/1998/05/28/1998031399/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 MEI 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 december 1994 houdende uitvoering van artikel 8, § 2, van de Ordonnantie van 1 juli 1993 betreffende de bevordering van de economische expansie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de Ordonnantie van 1 juli 1993 betreffende de bevordering van de economische expansie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het gunstig advies van het Beheerscomité van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, gegeven op 13 januari 1998;

Gelet op de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State, inzonderheid op artikel 3, n § 1, gewijzigd door de wetten van 4 juli 1989 en van 4 augustus 1996;

Overwegende dat de moeilijke toestand op de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vereist dat de modaliteiten van het voogdijstelsel in de ondernemingen dringend nader bepaald worden om deze maatregel uitvoerbaar te maken;

Op voorstel van de Minister-voorzitter, belast met Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen en van de Minister van Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, Besluit :

Artikel 1.Artikel 6 van het voornoemde besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 decmeber 1994 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 6, § 1. De vormingsacties bedoeld bij artikel 8, § 2, van dezelfde ordonnantie omvatten tevens de acties ter bevordering van de integratie en de beroepsovergang via voogdijacties in de onderneming.

De voogdij in een onderneming behelst het aanmoedigen van de begeleiding van één of meerdere werknemers in opleiding door een daartoe aangewezen personeelslid van de onderneming, die voogd wordt genoemd. § 2. Voor de toepassing van dit besluit, worden als werknemers in opleiding beschouwd : 1° de werkzoekenden voor dewelke de aanwerving door de onderneming recht geeft op een doorstromingspremie uitbetaald door de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, in uitvoering van de artikelen 53 tot 58 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 of op een financiële tussenkomst in uitvoering van de artikelen 76 tot 81 van datzelfde besluit.2° de werkzoekenden aangeworven door de onderneming in het raam van een Overeenkomst Tewerkstelling Opleiding, conform het koninklijk besluit nr.495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren. 3° de werkzoekenden aangeworven door de onderneming met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en minstens halftijds, die een programma voor socio-professionele inschakeling volgen met een vormingsluik, in het raam van een partnerschapsovereenkomst met de BGDA, gesloten conform de bepalingen van het besluit van 27 juni 1991 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, zoals gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot machtiging van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling tot het sluiten van partnerschapovereenkomsten ter verruiming van de kansen van bepaalde werkzoekenden op het vinden of terug vinden van werk, in het raam van de gecoördineerde bepalingen inzake socio-professionele inschakeling. § 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt als voogd beschouwd het personeelslid aangeduid door de onderneming onder haar personeelsleden, met zijn/haar instemming, rekening houdend met een kwalificatieniveau dat minstens evenwaardig moet zijn aan dat van de werknemer(s) in opleiding en met de te bereiken doelstelling. § 4. De tegemoetkomingsaanvraag wordt ingediend bij het Bestuur Economie en Werkgelegenheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die ze overmaakt aan de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, belast met het beheer van de voogdijacties. § 5. Na het overmaken van het dossier aan de BGDA door het Bestuur Economie en Werkgelegenheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt een voogdij-overeenkomst gesloten tussen de BGDA, de werknemer in opleiding en de onderneming. § 6. De tegemoetkoming bestaat uit een maandelijkse vergoeding gelijk aan 20 % van het bruto salaris van de voogd, met uitsluiting van elke premie of gratificatie, en beperkt tot dertigduizend Belgische frank.

De uitbetaling van deze vergoeding zal door de BGDA verricht worden. § 7. In de laatste maand van de opleiding stellen de werknemer in opleiding en de onderneming samen een evaluatieverslag op en maken het over aan de BGDA. De BGDA maakt een afschrift over aan de Minister van Economie. § 8. De BGDA kan controles uitoefenen op de uitvoering van de voogdijovereenkomst. Na vaststelling van het niet naleven van de voogdijovereenkomst kan de BGDA de uitbetaling van de vergoedingen opschorten of beëindigen. § 9. De Minister van Economie en de Minister van Werkgelegenheid bepalen samen bij besluit : - de inhoud van de opdrachten van de voogd; - de door de onderneming aan de representatieve organisaties van werknemers te verstrekken informatie; - de wijze van berekenen en van uitbetalen van de vergoedingen; - de duur van de tegemoetkoming; - de inhoud van het evaluatieverslag.

Art. 2.De Ministers van Economie en van Werkgelegenheid zijn, elk voor wat zijn bevoegdheden betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 juni 1998.

Brussel, 28 mei 1998.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting, Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister van Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT

^