Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 oktober 1998
gepubliceerd op 09 december 1998

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het budgettair, financieel en boekhoudkundig beheer van de Gewestelijke Dienst voor de financiering van de gemeentelijke investeringen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1998031538
pub.
09/12/1998
prom.
29/10/1998
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 OKTOBER 1998. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het budgettair, financieel en boekhoudkundig beheer van de Gewestelijke Dienst voor de financiering van de gemeentelijke investeringen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 140;

Gelet op de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen, inzonderheid op artikel 7;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 13 juli 1998;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 5 augustus 1998;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 juli 1998 betreffende het verzoek om advies van de Raad van State binnen één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State van 30 september 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister-Voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen;

Na er over te hebben beraadslaagd, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Tenzij ervan wordt afgeweken in dit besluit, zijn de bepalingen van titel II van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, van toepassing op de Gewestelijke Dienst voor de financiering van de gemeentelijke investeringen, hierna te noemen « de Dienst ».

Art. 2.De Dienst staat onder het gezag van de Minister bevoegd voor de Plaatselijke Besturen.

Voor de werking van de Dienst wordt gezorgd door het personeel van het Bestuur van de Plaatselijke Besturen van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, onder de leiding van zijn Directeur-Generaal.

Op voorstel van de Toezichthoudende Minister, stelt de Minister van Financiën een rekenplichtige aan die verantwoordelijk is voor het beheer en de bewaring van de gelden alsook voor het opstellen van de boekhoudkundige documenten zoals bepaald in artikel 13.

Deze rekenplichtige moet verantwoording afleggen aan het Rekenhof. HOOFDSTUK II. - Begroting

Art. 3.Er wordt jaarlijks een begroting opgesteld in de vorm bepaald door de Toezichthoudende Minister en de Minister van Begroting.

Art. 4.De begroting is onderverdeeld in twee afdelingen : 1° de ontvangsten;2° de uitgaven.

Art. 5.De ontvangsten bevatten de kredieten die jaarlijks ingeschreven worden op de begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als ordonnancering van de driejarige investerings- en ontwikkelingsdotaties, zoals bepaald in de ordonnantie van 16 juli 1998 betreffende de toekenning van subsidies om investeringen van openbaar nut aan te moedigen, hierna « de ordonnantie » genoemd.

Art. 6.De middelen die ter beschikking worden gesteld van de Dienst worden gestort op een rekening geopend bij de kassier van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 7.De uitgaven omvatten de vereffening van de subsidies toegekend in het kader van de driejaarlijkse investerings- en ontwikkelingsdotaties, zoals bepaald in de ordonnantie.

Art. 8.De begroting van de Dienst wordt gevoegd bij de ontwerp-ordonnantie houdende algemene uitgavenbegroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK III. - Beheer

Art. 9.De uitgaven mogen niet hoger zijn dan de inkomsten en de aan de gemeenten toegekende aandelen, zoals vastgesteld door de driejaarlijkse dotaties.

Art. 10.Op het einde van het begrotingsjaar wordt het beschikbaar saldo automatisch overgedragen en kan het gebruikt worden vanaf het begin van het volgende jaar.

De uiterste datum van deze overdracht mag echter het einde van het begrotingsdienstjaar tijdens hetwelk het saldo van de laatst toegekende toelage in vereffening moet gesteld zijn, niet overschrijden. HOOFDSTUK IV. - Boekhouding en neerleggen van rekeningen

Art. 11.Het boeken geschiedt volgens hetgeen bij dubbel boekhouden gebruikelijk is.

Aantekeningen worden chronologisch gemaakt en volgens een systeem waardoor dagelijks de balans kan worden opgemaakt van debet en credit van iedere gemeente.

Art. 12.Op het einde van ieder trimester wordt een staat van de ontvangsten en een staat van de uitgaven opgesteld en door de Toezichthoudende Minister naar het Rekenhof gestuurd via de Minister van Financiën.

De bewijsstukken worden ter plaatse bewaard.

Art. 13.Op het einde van ieder jaar stelt de rekenplichtige volgende documenten op : 1° een rekening van uitvoering van de begroting;2° een beheersrekening met de opgave van de ontvangsten en uitgaven die voortvloeien uit de rekening van uitvoering van de begroting;3° een staat van de activa en passiva met opgave voor de activa van de waarden in kas en de te ontvangen bedragen en voor de passiva van de verschuldigde bedragen en het overeenkomstig artikel 10 over te dragen beschikbaar bedrag;4° de definitieve balans van de rekeningen. Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop ze betrekking hebben, stuurt de Minister deze documenten naar de Minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor financiënteneinde ze door te sturen naar het Rekenhof vóór 30 april van hetzelfde jaar.

Deze rekeningen worden gevoegd bij de algemene rekening van het Gewest die jaarlijks moet neergelegd worden bij de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.

Art. 14.De in artikel 13, eerste lid, bedoelde boekhoudkundige documenten moeten eveneens opgesteld worden wanneer de rekenplichtige zijn functies stopzet.

Art. 15.De uitgaven worden rechtstreeks betaald door de rekenplichtige van de Dienst, zonder voorafgaande tussenkomst van het Rekenhof.

In geval van verhindering van de rekenplichtige van de Dienst, kunnen de betalingen eveneens uitgevoerd worden door de centraliserende rekenplichtige van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK V. - Controle

Art. 16.De regels inzake administratieve en begrotingscontrole waaraan de diensten van het algemeen bestuur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn onderworpen, zijn van toepassing op de Dienst.

Art. 17.Het Rekenhof mag ter plaatse overgaan tot de controle van de geschreven stukken voor de teboekstelling van de vastleggingen van de uitgaven en van de boekhoudkundige operaties.

Het Rekenhof kan zich te allen tijde alle bewijsstukken, staten, inlichtingen of toelichtingen laten verstrekken betreffende de ontvangsten en de uitgaven. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 18.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 19.De Minister bevoegd voor Plaatselijke Besturen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 29 oktober 1998.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister, bevoegd voor Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT

^