Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 04 februari 1999
gepubliceerd op 21 april 1999

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de verkoop van sommige onroerende goederen door de gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1999031081
pub.
21/04/1999
prom.
04/02/1999
ELI
eli/besluit/1999/02/04/1999031081/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 FEBRUARI 1999. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de verkoop van sommige onroerende goederen door de gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de Huisvestingscode, inzonderheid op artikel 113 ingevoegd bij de wet van 25 maart 1981 en gewijzigd bij de ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 9 september 1993, alsook op artikel 114, ingevoegd bij de wet van 25 maart 1981;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 19 juni 1998;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 december 1998;

Op de voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de stadsvernieuwing behoort, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de onroerende goederen van de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bedoeld in de volgende besluiten : 1° het koninklijk besluit van 28 maart 1977 houdende organisatie van de woonkernvernieuwing in het Brussels Gewest;2° het koninklijk besluit van 8 februari 1980 houdende organisatie van de vernieuwing van afzonderlijke onroerende goederen van de gemeenten en van de OCMW's;3° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 19 juli 1990 betreffende de verkrijging door de gemeenten van verlaten gebouwen;4° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 februari 1998 houdende organisatie van de vernieuwing of de sloop gevolgd door de heropbouw van de onroerende goederen van de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art. 2.Mits voorafgaande toestemming van de Minister van Renovatie of zijn gemachtigde kan een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, tien jaar nadat de laatste schijf van de subsidie werd vereffend een onroerend goed verkopen waarvoor de gemeente of het OCMW krachtens een van de in artikel 1 opgesomde besluiten een subsidie heeft gekregen.

Wanneer de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de doelstellingen of de voorwaarden gebonden aan de toekenning of aanwending van de subsidie om het betrokken onroerend goed te verwerven, te vernieuwen of herop te bouwen niet heeft nageleefd, wordt op het verzoek van de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn om het goed te mogen verkopen niet ingegaan.

Te dien einde wordt samen met de aanvraag een bijgewerkte inventaris overgelegd met een overzicht van de huuromstandigheden van de woningen en waarin nauwkeurig vermeld worden : 1° de woningen die ingevolge woonkernvernieuwingsoperaties de gestelde voorwaarden voor sociale huisvesting vervullen;2° de huurprijs voor elke woning en de berekeningswijze ervan;3° het inkomen van de bewoners waaruit blijkt dat de toewijzingsvoorwaarden nageleefd zijn. Bij het uitblijven van een beslissing door de Minister van Renovatie of zijn gemachtigde binnen 60 lopende dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het bericht dat het aanvraagdossier volledig is, wordt de verkoop geacht toegestaan te zijn.

Art. 3.Binnen een maand na het verlijden van de authentieke akte wordt de subsidie waarvoor de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in aanmerking is gekomen met het oog op het aanwerven, vernieuwen, slopen of heropbouwen van het verkochte goed, terugbetaald aan het Fonds voor stedebouw en grondbeheer opgericht bij artikel 2, 5°, van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen. Te dien einde voegt de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in het verkoopcontract een clausule in naar luid waarvan de opbrengst van de verkoop voor het deel dat overeenstemt met het terug te betalen subsidiebedrag rechtstreeks aan het Gewest wordt gestort.

Deze verplichting vervalt wanneer het goed verkocht wordt meer dan 30 jaar na de toekenning van de subsidie waardoor het goed kon worden verworven, vernieuwd of heropgebouwd. De looptijd van 30 jaar gaat in vanaf de datum waarop de laatste schijf van de subsidie werd vereffend.

Art. 4.§ 1. Het goed mag enkel aan een natuurlijke persoon worden verkocht die het bewoont of bij gebrek aan belangstelling van deze persoon, aan een andere persoon die de inkomensvoorwaarden voor de sociale huisvesting zoals vastgelegd krachtens artikel 4 van de ordonnantie van 9 september 1993 houdende wijziging van de Huisvestingcode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en betreffende de sector van de sociale huisvesting vervult.

De verwerver verbindt er zich toe het goed zelf gedurende 10 jaar als hoofdverblijfplaats te betrekken.

De gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voegt in ieder verkoopsakte een bepaling in naar luid waarvan de aankoper bij niet-naleving van zijn verplichting om het goed zelf tien jaar lang als hoofdverblijfplaats te betrekken, het Gewest een schadeloosstelling en intresten verschuldigd is ten belope van 10 % van de betaalde prijs uitgezonderd in geval van overmacht of wegens rechtmatige sociale en andere omstandigheden met name, een echtscheiding of het verlies van zijn betrekking.

De opbrengst van de schadeloosstelling en intresten wordt gestort op het Fonds voor stedebouw en grondbeheer opgericht bij artikel 2, 5° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen. § 2. Het goed mag niet verkocht worden aan wie houder is van een zakelijk recht op een ander onroerend goed. § 3 De in §§ 1 en 2 gestelde voorwaarden zijn niet van toepassing wanneer onroerende goederen die niet voor bewoning zijn bestemd of gedeeltes ervan, verkocht worden.

Art. 5.De verkoop wordt gesloten op voorwaarde dat de Minister van Renovatie of zijn gemachtigde hieraan zijn goedkeuring verleent.

De goedkeuring kan slechts geweigerd worden wanneer de voorwaarden bedoeld in de artikelen 3 en 4 niet nageleefd worden.

Een afschrift van de verkoopsakte wordt aan de Minister van Renovatie of zijn gemachtigde voor goedkeuring overgezonden.

Bij het uitblijven van een beslissing binnen zestig dagen na ontvangst van het afschrift van de verkoopsakte, wordt de verkoop geacht goedgekeurd te zijn.

Art. 6.De gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geniet een trekkingsrecht uit het Fonds voor stedenbouw en grondbeheer opgericht bij artikel 2, 5° van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen ten belope van een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat ter uitvoering van artikel 3 van het ontworpen besluit is terugbetaald voor de verwerving, vernieuwing of heropbouw van een woning, indien de voorwaarden voor subsidiëring vastgesteld in de besluiten genoemd in 3° en 4° van artikel 1 van dit besluit zijn vervuld.

Dit recht vervalt wanneer er binnen 5 jaar na de terugbetaling geen volledig dossier voor een subsidieaanvraag werd ingediend om een onroerend goed te verwerven, te vernieuwen of herop te bouwen.

Art. 7.De Minister van Renovatie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 4 februari 1999.

Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Stadsvernieuwing, D. GOSUIN

^