Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 06 mei 1999
gepubliceerd op 16 juni 1999

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1999031214
pub.
16/06/1999
prom.
06/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/06/1999031214/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MEI 1999. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op het artikel 40, § 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 augustus 1967, bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967, bij de koninklijke besluiten van 18 april 1969, 17 september 1969, 10 maart 1971, 13 september 1972, 26 mei 1975, 1 augustus 1975, 4 december 1975, 5 april 1976, 12 augustus 1981, 10 september 1981, 16 november 1981, 18 november 1982, 30 maart 1983, 22 februari 1985, 25 februari 1985, bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1985, bij de koninklijke besluiten van 24 mei 1985, 3 juli 1985, 28 februari 1986, 21 januari 1987 en 13 juli 1987, bij het arrest nr. 28.582 van de Raad van State van 13 oktober 1987, bij de koninklijke besluiten van 2 februari 1988 en 28 oktober 1988, bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1989, bij de koninklijke besluiten van 12 november 1990, 20 november 1990, 27 december 1990, 16 april 1991, 25 oktober 1991, 6 november 1991 en 21 november 1991, bij de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 11 februari 1993, 10 maart 1993 en 8 juli 1993 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juli 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 december 1970, 23 september 1971, 31 januari 1977, 4 juli 1979, 25 april 1980, 12 augustus 1981, 28 februari 1986, 31 mei 1988, 28 oktober 1988, 20 maart 1989, 16 oktober 1989, 19 september 1990, 13 november 1990, 31 juli 1991 en 18 november 1991;

Gelet op het besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 november 1951, 30 augustus 1954, 11 december 1970, 11 augustus 1976 en 30 november 1979;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 1950 betreffende de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen betreffende de afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1968, 7 maart 1977, 24 november 1978, 22 januari 1979, 27 juli 1981, 16 november 1981, 30 maart 1983, 31 december 1984, 18 februari 1985, 3 juli 1985, 26 augustus 1987, 1 oktober 1987, 2 oktober 1989, 27 maart 1990, 19 juli 1990, 25 oktober 1990, 18 september 1991, 10 oktober 1991, 6 november 1991 en 14 februari 1992;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand van disponibiliteit van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967 en bij het koninklijk besluit van 14 december 1970;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige personeelsleden van de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 november 1969, 6 september 1971, 10 juli 1972, 29 juni 1973, 6 augustus 1974, 27 oktober 1975, 13 september 1976, 14 september 1976, 11 februari 1977, 22 mei 1978, 3 september 1979, 12 augustus 1981, 18 mei 1983, 19 maart 1985, 7 maart 1989, 18 december 1989, 21 december 1990 en 16 september 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 tot vaststelling van de bezoldiging van hen die hun medewerking verlenen voor de vorming en de voortgezette opleiding van het Rijkspersoneel;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 januari 1965 houdende vaststelling van de manier van aanwijzing van de groepsleiders in de typdiensten en van hun bezoldiging;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1984 en bij het ministerieel besluit van 12 december 1984;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1967 en 2 maart 1989;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende Ministeries en van de instellingen welke tot die Ministeries behoren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 februari 1979;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 december 1971, 2 april 1979 en 19 september 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 februari 1968 houdende sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met de graden van conducteur, van technisch ingenieur of met sommige graden van het controle- en opzichterpersoneel van werken zijn bekleed, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 juni 1973, 12 september 1974 en 16 november 1979;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 augustus 1970 betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1976, 3 december 1987 en 6 november 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 juni 1975, 5 december 1978 en 30 maart 1983, bij het koninklijk besluit nr. 279 van 30 maart 1984, bij de koninklijke besluiten van 27 juli 1989, 13 december 1989, 7 augustus 1991, 6 november 1991 en 18 november 1991 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene Ministeries gemene graden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 januari 1974 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 januari 1981 en 16 april 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 maart 1977, 27 juli 1981, 16 november 1981 en 25 oktober 1990;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 september 1981, 7 augustus 1991 en 6 november 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 februari 1977 betreffende de toekenning van de zogeheten "weddenschaal van geselecteerde" aan bepaalde personeelsleden van sommige ministeries;

Gelet op het koninklijk besluit van 31 juli 1978 houdende toekenning van een toelage voor vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof, aan personen vreemd aan de Administratie;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van architect zijn bekleed;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van industrieel ingenieur zijn bekleed, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 december 1984;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 6 november 1991;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 19 maart 1998;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 9 november 1993, 26 mei 1994, 27 april 1995, 4 december 1997 en 19 november 1998;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de rangschikking per niveau en per rang van de graden die de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen bekleden, gewijzigd bij de besluiten van 26 mei 1994 en 27 april 1995;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 januari 1994 tot vaststelling van de wijze waarop ambtenaren die niet onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ressorteren, bij het ministerie van dat gewest kunnen worden benoemd;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 januari 1994 tot oprichting van de raad van beroep van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot vaststelling van de samenstelling ervan;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de niveaus 1, 2+ en 2 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 1998;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 januari 1996 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat met dit besluit uitvoering wordt gegeven aan clausule 2.1 van de raamovereenkomst inzake het ouderschapsverlof die bij richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 is gevoegd alsook aan artikel 9 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 mei 1998;

Gelet op de akkoordbevinding van de minister bevoegd voor Begroting van 16 juni 1998;

Gelet op de akkoordbevinding van de federale minister van Pensioenen van 14 juli 1998;

Gelet op protocol nr. 100/5 van 6 april 1998 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op de protocollen van Sectorcomité XV nr. 98/10 van 27 april 1998 en nr. 98/14 van 18 juni 1998;

Gelet op het besluit van de Regering van 25 juni 1998 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 maart 1999, met toepassing van artikel 84, 1e lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op het voorstel van de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, Na beraadslaging, Besluit : BOEK I. - ADMINISTRATIEF STATUUT TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° De Regering : De Brusselse Hoofdstedelijke Regering;2° het ministerie : het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de minister : de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken;4° de functioneel bevoegde minister : de minister of staatssecretaris waarvan een dienst van het ministerie afhangt krachtens de bevoegdheden die hij uitoefent;5° het diensthoofd : de ambtenaar titularis van de graad van directeur-diensthoofd in rang A4;6° Vakorganisaties : de representatieve vakorganisaties die zetelen in Sectorcomité XV in uitvoering van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. TITEL II. - De organisatie van het ministerie HOOFDSTUK I. - De ambtenaren

Art. 2.Ambtenaar is elkeen die in vast dienstverband in het ministerie tewerkgesteld is.

De ambtenaar valt onder de bepalingen van dit statuut.

Aan de statutaire toestand van de ambtenaar kan alleen een einde worden gemaakt in de gevallen voorzien door de statutaire bepalingen die op hem toepasselijk zijn.

Art. 3.De ambtenaren van het ministerie worden benoemd in graden. HOOFDSTUK II. - De graden

Art. 4.De graad is de titel op grond waarvan de ambtenaar met een rang bekleed is en waardoor hij gemachtigd is een betrekking in te nemen die met deze graad overeenstemt.

De graden worden gerangschikt per niveau en per rang.

Het niveau van een graad bepaalt de plaats van die graad in de hiërarchie volgens de kwalificatie van de vorming en de geschiktheid waarvan blijk moet worden gegeven opdat die graad kan worden toegekend.

De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad in zijn niveau.

Art. 5.Elke rang wordt aangeduid met een letter gevolgd door een cijfer, de letter verwijst naar het niveau, het cijfer plaatst de rang binnen het niveau. Het hoogste cijfer stemt overeen met de hoogste rang.

De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus : 1° in niveau A, zeven rangen gerangschikt van rang A1 tot rang A7.2° in niveau B, twee rangen, nl.rang B1 en rang B2. 3° in niveau C, twee rangen, nl.rang C1 en rang C2. 4° in niveau D, twee rangen, nl.rang D1 en rang D2. 5° in niveau E, twee rangen, nl.rang E1 en rang E2.

Het niveau A is het hoogste niveau.

Art. 6.De volgende graden worden gecreëerd : in rang A7 : secretaris-generaal in rang A6 : adjunct-secretaris-generaal in rang A5 : directeur-generaal in rang A4 : directeur-diensthoofd in rang A3 : ingenieur-directeur directeur in rang A2 : eerste ingenieur eerste attaché in rang A1 : ingenieur attaché in rang B2 : eerste assistent in rang B1 : assistent in rang C2 : eerste adjunct in rang C1 : adjunct in rang D2 : eerste klerk in rang D1 : klerk in rang E2 : eerste beambte in rang E1 : beambte HOOFDSTUK III. - De personeelsformatie

Art. 7.De personeelsformatie drukt het aantal betrekkingen per niveau, rang en graad uit dat noodzakelijk wordt geacht om de permanente opdrachten van het ministerie uit te voeren.

Art. 8.De Regering stelt de personeelsformatie vast.

Zij verdeelt de betrekkingen over de besturen op voorstel van de directieraad. Eveneens op voorstel van de directieraad deelt zij de betrekkingen van rang A2 in elk bestuur in kaderbetrekkingen, expertbetrekkingen en expertbetrekkingen van hoog niveau in.

Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder : 1° kaderbetrekking : een betrekking waarbij de klemtoon ligt op het beheer van een onderdeel van de dienst waaraan de titularis wordt toegewezen;2° expertbetrekking : een betrekking waarbij de klemtoon ligt op de algemene kennis van de behandelde materie die vereist is voor het uitoefenen van de betrekking;3° expertbetrekking van hoog niveau : een betrekking waarbij de klemtoon ligt op de grondige gespecialiseerde kennis van de behandelde materie die vereist is voor het uitoefenen van de betrekking.

Art. 9.De dienst belast met het "human ressources management", afgekort als HRM stelt de functiebeschrijvingen op en legt ze ter goedkeuring voor aan de directieraad.

Op voorstel van deze laatste, stelt de minister de kwalificaties verbonden aan de graden vast.

Art. 10.De directieraad stelt het organogram van ieder bestuur vast.

Het organogram van het ministerie, evenals elke wijziging die er wordt aan aangebracht, wordt bij wijze van dienstnota aan alle personeelsleden medegedeeld. HOOFDSTUK IV. - De ambtenaren-generaal

Art. 11.Ambtenaren-generaal zijn de ambtenaren die titularis zijn van een graad van ten minste rang A5.

Art. 12.§ 1. De secretaris-generaal, bijgestaan door de adjunct-secretaris-generaal : 1° leidt het ministerie en zorgt voor de goede werking en de coördinatie van het geheel van de besturen;2° oefent het hoog gezag uit over heel het personeel en is in het bijzonder belast met de handhaving van de tucht en de orde;3° leidt, organiseert en coördineert de gemeenschappelijke diensten;4° beslist over de verdeling van de werkingsmiddelen van het ministerie;5° leidt en coördineert de opstelling van de begroting en ziet toe op de uitvoering ervan;6° ziet toe op de uitvoering van de regeringsbeslissingen. Hij zendt de dossiers en de onderrichtingen van de ministers met de nodige inlichtingen aan de bevoegde besturen.

Hij viseert de door de besturen naar de ministers gezonden dossiers en voegt er zo nodig zijn opmerkingen aan toe. § 2. De secretaris-generaal en de adjunct-secretaris-generaal werken een billijke en evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden uit; deze verdeling wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd. § 3. De adjunct-secretaris-generaal : - vervangt de secretaris-generaal tijdens diens afwezigheid; - doet aan de minister uit eigen beweging elk nuttig voorstel in verband met de werking van het ministerie en brengt deze ter kennis van de secretaris-generaal.

Art. 13.De directeurs-generaal : 1° behandelen rechtstreeks met de functioneel bevoegde ministers de aangelegenheden eigen aan hun bestuur;2° leiden, organiseren en coördineren de diensten van hun bestuur;3° oefenen het hoog gezag uit over het personeel van hun bestuur en zien toe op de eerbiediging van orde en tucht;4° kunnen elk voorstel doen aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal betreffende de organisatie en de coördinatie van de besturen van het ministerie.

Art. 14.De ambtenaren-generaal kunnen binnen hun bevoegdheden bedoeld in de artikelen 12 en 13, delegatie verlenen aan de ambtenaren van niveau A die zij aanwijzen. HOOFDSTUK V. - De directieraad

Art. 15.De directieraad bestaat uit de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal en de directeurs-generaal.

De directieraad wordt voorgezeten door de secretaris-generaal of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-secretaris-generaal.

Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door de ambtenaar-generaal aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 16.De directieraad stelt zijn huishoudelijk reglement op conform artikel 27 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes.

Art. 17.De directieraad is belast met de opdrachten die dit statuut hem toekent.

Bij de directieraad kan elke aangelegenheid die betrekking heeft op de organisatie van het ministerie aanhangig gemaakt worden voor advies door één van haar leden. HOOFDSTUK VI. - De commissie van beroep inzake ambtenarenzaken Afdeling 1. - Opdracht en samenstelling van de commissie

Art. 18.Er wordt een commissie van beroep opgericht bevoegd voor de beroepen inzake stage, evaluatie, afwezigheden, verloven en verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid.

Art. 19.De commissie bestaat uit : 1° een effectieve en een plaatsvervangende voorzitter, magistraten of op rust gestelde magistraten, aangewezen door de Regering;2° per taalrol, drie leden gekozen onder de ambtenaren van rang A3, aangewezen door de Regering;3° per taalrol, drie leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen, door deze aangewezen. De plaatsvervangende leden worden op dezelfde wijze aangewezen : per taalrol drie ambtenaren van rang A3 en drie vertegenwoordigers van de vakorganisaties. Afdeling 2. - De werking van de commissie

Art. 20.De commissie vergadert in afdelingen per taalrol.

De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst onder de ambtenaren van het ministerie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan voor elke afdeling.

Art. 21.De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op.

Art. 22.Elke afdeling van de commissie beraadslaagt slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is.

Tijdens de stemming moet het aantal leden aangewezen door de Regering en aangewezen door de vakorganisaties gelijk zijn; in voorkomend geval, wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meerdere leden, na loting.

Art. 23.Elk lid van de commissie, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd. HOOFDSTUK VII. - De Hoge Raad voor Gewestelijke Ambtenarenzaken

Art. 24.Er wordt een Hoge Raad voor Gewestelijke Ambtenarenzaken, afgekort als de Hoge Raad, opgericht, die is samengesteld uit vijf leden behorende tot de academische wereld en/of tot openbare diensten die niet ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De leden worden benoemd voor vijf jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

De Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de samenstelling en de werking van de Hoge Raad.

De Hoge Raad oefent de opdrachten uit die dit besluit hem toekent. De Regering kan hem met bijkomende bevoegdheden belasten.

TITEL III. - De werving, de stage en de benoeming HOOFDSTUK I. - De werving

Art. 25.Een vacante betrekking wordt toegewezen aan een kandidaat van de interne mobiliteit, een laureaat van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau of een laureaat van een vergelijkend wervingsexamen.

Art. 26.Vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor de graden van rang A1, B1, C1, D1 en E1.

Worden beschouwd als wervingsgraden : in niveau A, rang A1 : attaché ingenieur in niveau B, rang B1 : assistent in niveau C, rang C1 : adjunct in niveau D, rang D1 : klerk in niveau E, rang E1 : beambte.

Art. 27.De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd op aanvraag van de minister.

Art. 28.De minister bepaalt of er al dan niet een reserve van geslaagden wordt aangelegd.

In geval hij beslist een reserve aan te leggen, worden de niet batig gerangschikte geslaagden erin opgenomen.

De reserve heeft een geldigheidsduur van drie jaar. De minister kan na raadpleging van de Vaste Wervingssecretaris een andere duur bepalen.

Hij licht de kandidaten terzake in.

De minister kan ook de duur van een bestaande reserve met telkens een jaar verlengen indien de behoeften van de diensten dit rechtvaardigen.

Hij licht de laureaten terzake in.

Art. 29.Na overleg met de Vast Wervingssecretaris, bepaalt de minister : 1° de functiebeschrijving van de betrekking(en) overeenstemmend met de wervingsgraad en de vereiste kwalificatie van de te werven ambtenaren;2° het programma van het vergelijkende wervingsexamen. Eveneens na overleg met de Vaste Wervingssecretaris, kan hij : 1° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen wanneer de aard van het ambt het vereist;2° nader bepalen welke diploma's in het bijzonder toegang verlenen tot het ambt waarvoor een vergelijkend wervingsexamen wordt uitgeschreven.

Art. 30.Wanneer een vacante betrekking moet worden ingevuld door een geslaagde van een vergelijkend wervingsexamen, richt de minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, een verzoek in deze zin aan de Vaste Wervingssecretaris.

De minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, roept de aangewezen kandidaat in dienst uiterlijk de eerste dag van de tweede maand volgend op die waarin de Vaste Wervingssecretaris de geslaagde ter beschikking heeft gesteld van het ministerie.

Wanneer de geslaagde bij zijn werkgever een opzeggingstermijn moet eerbiedigen, wordt hij in dienst geroepen de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van deze termijn. HOOFDSTUK II. - De stage Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 31.De stagiair is geen ambtenaar in de zin van dit besluit.

De volgende statutaire bepalingen zijn evenwel op hem toepasselijk : 1° de bezoldiging;2° de rechten, plichten en onverenigbaarheden;3° de tuchtregeling;4° de administratieve standen en de afwezigheden. Met inachtneming van artikel 45 van het koninklijk besluit van 24 september 1994 tot bepaling van de algemene principes, geniet de stagiair van : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de feestdagen;3° het omstandigheidsverlof;4° het verlof wegens ziekte of invaliditeit.5° het bevallingsverlof;6° de disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid Voor de toepassing van dit artikel wordt de stagiair geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

Art. 32.§ 1. De door de Vast Wervingssecretaris aangewezen geslaagde mag tot de stage worden toegelaten alvorens zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd door de Sociaal-Medische Rijksdienst conform het koninklijk besluit van 1 december 1964 betreffende de controle op de lichamelijke geschiktheid vereist van gegadigden voor bepaalde overheidsbetrekkingen.

Als hij nadien aan deze vereiste niet voldoet, wordt hij ambtshalve ontslagen. § 2. Ten laatste op de datum van dit ontslag wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst afgesloten, waarvan de duur gelijk is aan de minimumduur die nodig is om een werkloosheidsuitkering te kunnen genieten.

Wanneer hij bij de aanvang van deze overeenkomst arbeidsongeschikt is, heeft hij recht op betaling van zijn wedde gedurende maximum zes maanden.

Wordt hij arbeidsongeschikt in de loop van de overeenkomst, dan ontvangt hij een wedde gedurende de wachttijd opgelegd door de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.

Art. 33.De Regering laat de kandidaat voor een betrekking van niveau A of B toe tot de stage; de minister de kandidaat voor een betrekking van niveau C, D of E.

Art. 34.Wanneer de stagiair buiten zijn jaarlijkse vakantie, tien werkdagen gewettigde afwezigheid overschrijdt, wordt de stage geschorst.

Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.

Hij behoudt deze eveneens tot de datum waarop een definitieve beslissing omtrent zijn benoeming of afdanking wordt genomen.

Art. 35.Op voorstel van de directieraad wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de stagiair voorlopig toe in een met zijn kwalificatie overeenstemmende vacante betrekking bij het bestuur waar deze laatste zijn stage zal volbrengen.

Hij kan deze aanwijzing veranderen : 1° in het belang van de dienst, met instemming van de directieraad;2° op aanvraag van de stagiair, na gunstig advies van de dienst belast met de vorming en met instemming van de directieraad.

Art. 36.De directeur-generaal van het bestuur waarbij de stagiair wordt ingedeeld, wijst de ambtenaren van rang A3 aan die de leiding van de stage uitoefenen, naargelang van de taalrol van de stagiair.

Onder dezelfde voorwaarden wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten de ambtenaren van rang A3 aan die de leiding van de stage waarnemen.

Art. 37.De opleiding van de stagiair gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, in samenwerking met de bevoegde hiërarchische meerdere en de dienst belast met de vorming.

De bevoegde hiërarchische meerdere zorgt voor de opleiding in de materie die door zijn dienst wordt behandeld. In samenwerking met de dienst belast met de vorming leert hij de stagiair de activiteiten kennen van de andere diensten van het ministerie.

De dienst belast met de vorming bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair verplicht moet deelnemen.

Art. 38.De ambtenaar belast met de leiding van de stage maakt de verslagen bedoeld in de artikelen 41, 43 en 44 op en zendt ze naar de dienst belast met de vorming.

Deze laatste kan in overleg met de ambtenaar belast met de leiding van de stage beslissen de stagiair bijkomende vormingsactiviteiten te laten volgen.

De minister legt het model van het stageverslag vast. Afdeling 2. - De stagiairs van niveau A en B

Art. 39.De stage duurt één jaar.

Zij kan ten hoogste met een jaar worden verlengd in het in artikel 51, 1°, bedoelde geval.

Art. 40.Elke stagiair stelt een eindverhandeling op over een onderwerp dat in overleg met zijn bevoegde hiërarchische meerdere en de dienst belast met de vorming wordt vastgelegd.

Art. 41.Elke maand gedurende het eerste trimester van de stage en vervolgens om de drie maanden organiseert de ambtenaar belast met de leiding van de stage een evaluatiegesprek over het verloop van de stage, inzonderheid over : 1° de vormingsactiviteiten en de resultaten ervan;2° de wijze waarop de stagiair zich in de dienst integreert;3° de uitvoering van zijn werkopdrachten. Het onderhoud heeft tot doel de vooruitgang te evalueren die de stagiair maakt en de nog te verbeteren punten aan te stippen.

De conclusies van elk gesprek worden opgetekend in het stageverslag.

Het verslag wordt betekend aan de stagiair die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen. Afdeling 3. - De stagiairs van niveau C, D en E

Art. 42.De stage duurt zes maanden.

Zij kan ten hoogste met zes maanden worden verlengd in het in artikel 51, 1° bedoelde geval.

Art. 43.De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt na de eerste, de derde en de zesde maand van de stage een stageverslag op.

Het verslag wordt ter kennis gebracht van de stagiair, die er desgevallend zijn opmerkingen kan aan toevoegen.

Het voormelde verslag wordt aan de dienst belast met de vorming toegezonden. Afdeling 4. - Het einde van de stage

Art. 44.De ambtenaar belast met de leiding van de stage stelt het eindverslag van de stage op, in overleg met de dienst belast met de vorming. Hij voegt er een van de voorstellen bedoeld in artikel 46 aan toe.

Hij deelt het eindverslag aan de stagiair mede, die over tien werkdagen beschikt om er zijn opmerkingen aan toe te voegen.

Art. 45.De eindevaluatie houdt rekening met alle feiten, al dan niet ten goede, die in de loop van de stage werden vastgesteld, evenals met de tussentijdse evaluaties.

Voor de stagiairs van niveaus A en B wordt bovendien rekening gehouden met de eindverhandeling.

Art. 46.De ambtenaar belast met de leiding van de stage overhandigt het eindverslag aan de directeur-generaal.

Indien het eindverslag over het geheel van de stage gunstig is, stelt de directeur-generaal aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor de benoeming van de stagiair voor te leggen aan de benoemende overheid, bedoeld in artikel 54, tweede lid.

Indien het eindverslag ongunstig is of een voorbehoud uitdrukt wat het verloop van de stage betreft, kan de directeur-generaal met instemming van de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie of de verlenging van de stage voorstellen.

Art. 47.Het eindverslag wordt in de diensten van de secretaris-generaal voorgelegd aan de secretaris-generaal of aan de adjunct-secretaris-generaal die mutatis mutandis de in het vorige artikel bedoelde voorstellen kunnen doen. Afdeling 4. - De procedure van beroep

Art. 48.In de gevallen bedoeld in de artikelen 46, derde lid, en 47, legt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, al naargelang van de taalrol van de stagiair, het dossier voor aan de commissie bedoeld in artikel 18. Hij voegt er het voorstel van beslissing aan toe.

Hij betekent dit aan de stagiair. De datum van de betekening doet de termijn lopen, bedoeld in artikel 51, tweede lid.

Art. 49.De voorzitter van de commissie roept de stagiair op. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 50.De ambtenaar belast met de leiding van de stage brengt verslag uit over het verloop van de stage.

Het hoofd van de dienst belast met de vorming of zijn afgevaardigde evenals de ambtenaar belast met de leiding van de stage worden gehoord.

Art. 51.De commissie kan beslissen : 1° de stage te verlengen, volgens de nadere regels die zij bepaalt, met inachtneming van de maximumtermijnen bepaald in de artikelen 39, tweede lid en 42, tweede lid;2° de benoeming voor te stellen aan de benoemende overheid;3° de afdanking wegens ongeschiktheid voor een betrekking bij het ministerie voor te stellen aan de benoemende overheid. De commissie beslist binnen drie maanden nadat het dossier bij haar werd ingediend. Bij ontstentenis, wordt de benoeming van de stagiair voorgesteld aan de benoemende overheid.

Art. 52.In geval van verlenging van de stage wordt de stagiair geëvalueerd zoals tijdens de initiële stage.

Artikel 46 is toepasselijk, met dien verstande dat de ambtenaar belast met de leiding van de stage geen tweede verlenging van de stage kan voorstellen.

Art. 53.De opzeggingstermijn voor een stagiair die wordt afgedankt, bedraagt drie maanden.

Ten laatste op de datum van de beslissing tot opzegging wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst afgesloten waarvan de duur overeenstemt met de in het vorige lid bedoelde opzeggingstermijn. HOOFDSTUK III. - De benoeming

Art. 54.De geschikt verklaarde stagiair wordt benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.

De Regering benoemt de stagiairs van niveau A en B, de minister of zijn gemachtigde die van niveau C, D en E.

Art. 55.De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

De ambtenaren van niveau A en B leggen de eed af in handen van de minister. De anderen leggen de eed af in handen van de minister of de door hem aangewezen ambtenaar.

Art. 56.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst de pas benoemde ambtenaar een betrekking van zijn graad toe.

TITEL IV. - De loopbaan HOOFDSTUK I. - De hiërarchische loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 57.De hiërarchische loopbaan is de loopbaan die de ambtenaar kan doorlopen door verhoging in graad of door bevordering in een expertbetrekking van hoog niveau overeenstemmend met dezelfde graad als degene die hij bekleedt.

Art. 58.Iedere open betrekking wordt door de benoemende overheid vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven.

Art. 59.Het personeelsreglement stelt de wijze vast waarop de vacature aan de belanghebbenden wordt bekendgemaakt, de termijn tussen de oproep tot de kandidaten en het indienen van de sollicitaties, evenals de vorm waarin de kandidatuur moet worden ingediend.

Art. 60.De bevorderingen in de hiërarchische loopbaan worden verleend : 1° door de Regering voor de graden van rang A3, A2 en B2;2° door de minister of door de daartoe door hem aangewezen ambtenaar voor de andere niveaus. Afdeling 2. - De bevordering tot een graad van rang A2 of A3

Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang en anciënniteit

Art. 61.De kaderbetrekkingen en de expertbetrekkingen van rang A2 staan open voor titularissen van de graad van attaché in rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

De betrekkingen van eerste ingenieur in rang A2 staan open voor titularissen van de graad van ingenieur in rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen.

Bij gebrek aan kandidaten die de voorwaarden inzake anciënniteit vervullen, kan de minister de vereiste anciënniteit met een derde verlagen.

De beslissing van de minister wordt vermeld in de bekendmaking van de vacante betrekking en in de aanhef van het benoemingsbesluit.

Art. 62.De betrekkingen van eerste attaché van rang A2, expert van hoog niveau staan open voor ambtenaren bekleed met de graad van attaché van rang A1 die ten minste drie jaar graadanciënniteit tellen, evenals voor ambtenaren met de graad van eerste attaché van rang A2 die titularis zijn van een kader- of expertbetrekking.

Art. 63.De betrekkingen van directeur in rang A3 staan open voor de titularissen van de graad van eerste attaché in rang A2 die ten minste negen jaar niveauanciënniteit waarvan twee jaar graadanciënniteit hebben.

De betrekkingen van ingenieur-directeur in rang A3 staan open voor titularissen van de graad van eerste ingenieur in rang A2 die ten minste negen jaar niveau-anciënniteit waarvan twee jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 64.Sommige door de Regering te bepalen gespecialiseerde functies kunnen in een graad van rang A3 door middel van bevordering worden toegewezen aan ambtenaren van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nadat de Regering daartoe voorafgaandelijk de noodzaak heeft vastgesteld.

Sommige door de Regering te bepalen gespecialiseerde functies kunnen in een graad van rang A3 door middel van bevordering worden toegewezen aan ambtenaren van de besturen van de federale Staat, de Gemeenschappen en andere Gewesten nadat de Regering daartoe voorafgaandelijk de noodzaak heeft vastgesteld.

De in het tweede lid beschreven procedure mag niet worden toegepast zolang geen oproep tot de kandidaten gericht werd binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Onderafdeling 2. - De voorwaarden inzake geschiktheid, opleiding en evaluatie

Art. 65.Alleen houders van een managementbrevet dat overeenstemt met de vereisten van de uitoefening van de vacant verklaarde betrekking, kunnen zich kandidaat stellen voor een bevordering in een kaderbetrekking van rang A2 of voor een betrekking van rang A3.

De Regering bepaalt de inhoud van de proef en de nadere regels van de toekenning van het managementbrevet.

Art. 66.De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een betrekking van rang A2 of rang A3 moet een evaluatie "voldoende" hebben.

Onderafdeling 3. - De bevorderingsprocedure

Art. 67.Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.

De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere sollicitant die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden.

Hij neemt hierbij in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de aanspraken en ervaringen die de sollicitant doet gelden voor een bevordering in de vacante betrekking;3° het evaluatiedossier van de kandidaat.

Art. 68.De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.

Ingeval verscheidene sollicitanten dezelfde of gelijkwaardige aanspraken voor bevordering kunnen laten gelden, wordt de voorkeur bepaald door de waardering bedoeld in artikel 125.

Art. 69.Van het voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking.

De ambtenaar die zich benadeeld acht kan binnen tien werkdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.

De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 70.De Regering volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.

Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de Regering niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden. Afdeling 3. - De bevordering tot een graad van rang B2, C2, D2 en E2

Onderafdeling 1. - De voorwaarden inzake rang, anciënniteit, geschiktheid en evaluatie

Art. 71.De betrekkingen van rang B2, C2, D2 en E2 staan open voor ambtenaren van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 die ten minste negen jaar graadanciënniteit tellen.

De kandidaten moeten "voldoende" als evaluatie hebben.

Art. 72.Alleen de houders van een brevet bedoeld in het tweede lid van dit artikel, kunnen zich kandidaat stellen voor een bevordering door verhoging in graad.

De Regering bepaalt de inhoud van de proef en de nadere regels van de toekenning van het brevet.

Onderafdeling 2. - De bevorderingsprocedure

Art. 73.Voor iedere bevordering brengt de directieraad een met redenen omkleed advies uit.

De directieraad spreekt zich in zijn advies uit over iedere sollicitant die voldoet aan de vereisten om de te begeven betrekking te bekleden.

Hij neemt hierbij in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° het evaluatiedossier van de kandidaten.

Art. 74.De directieraad formuleert een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij voor de benoeming in aanmerking komen.

Bij gelijkheid van de kandidaturen, geeft hij de voorkeur aan de kandidaat met achtereenvolgens : 1° de grootste graadanciënniteit;2° de grootste dienstanciënniteit;3° de hoogste leeftijd.

Art. 75.Van het voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking.

De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen tien werkdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.

De ambtenaar wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 76.De benoemende overheid volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.

Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de benoemende overheid niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden. HOOFDSTUK II. - De functionele loopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 77.De functionele loopbaan is voorbehouden aan de ambtenaren die titularis zijn van een wervingsgraad.

Zij bestaat erin dat de ambtenaar, zonder in graad te verhogen, een of twee hogere weddenschalen geniet dan die welke zijn verbonden aan zijn graad, zolang hij voldoet aan de eisen die het statuut stelt inzake anciënniteit, evaluatie en vorming.

Art. 78.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal of de door hen aangewezen ambtenaar beheert het stelsel van de functionele loopbanen. Hij kent de hogere weddenschaal toe zodra een ambtenaar de voorwaarden inzake graadanciënniteit, evaluatie en vorming vervult. Afdeling 2. - De gewone functionele loopbaan

Art. 79.Aan de wervingsgraden attaché, assistent, adjunct, klerk en beambte zijn de weddenschalen 101, 102 en 103 verbonden.

Aan de wervingsgraad van ingenieur zijn de weddeschalen 111, 112 en 113 verbonden.

De weddenschaal 101 of 111, naargelang van de graad, wordt toegekend vanaf de aanwerving of de overgang naar een hoger niveau.

De weddenschaal 102 of 112, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar die : 1° negen jaar graadanciënniteit telt;2° over een evaluatie "voldoende" beschikt;3° met goed gevolg de in artikel 259 bedoelde vorming heeft gevolgd. De weddenschaal 103 of 113, naargelang van de graad, wordt toegekend aan de ambtenaar zodra hij achttien jaar graadanciënniteit telt, onder dezelfde voorwaarden inzake evaluatie en vorming. Afdeling 3. - De versnelde functionele loopbaan

Art. 80.De ambtenaar die beschikt over een evaluatie "voldoende" kan zijn functionele loopbaan versnellen door een of meerdere programma's inzake vrijwillige beroepsvorming overeenstemmend met zijn niveau met goed gevolg af te werken nog vóór hij de vereiste graadanciënniteit telt.

Onder vrijwillige beroepsvorming dient te worden verstaan de vorming bedoeld in artikel 261.

Onder de voorwaarden bepaald in het eerste lid van dit artikel, wordt de weddenschaal 102 of 112, naargelang van de graad, toegekend zodra hij zes jaar graadanciënniteit telt en de weddenschaal 103 of 113 naargelang de graad zodra hij twaalf jaar graadanciënniteit telt.

De weddenschaal 103 of 113 naargelang de graad wordt nochtans alleen toegekend nadat de ambtenaar ten minste vier jaar zijn weddenschaal 102 of 112, naargelang van de graad, heeft genoten. HOOFDSTUK III. - Het mandaat Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 81.De Regering kent de betrekkingen verbonden aan de graden van rang A4, A5, A6 en A7 bij mandaat toe.

Iedere betrekking wordt door de Regering vacant verklaard alvorens zij kan worden begeven bij mandaat.

Het personeelsreglement stelt de wijze vast waarop de vacature aan de belanghebbenden wordt bekendgemaakt, de termijn tussen de oproep tot de kandidaten en het indienen van de sollicitaties, evenals de vorm waarin de kandidatuur moet worden ingediend.

Art. 82.Onverminderd de bijzondere voorwaarden die worden gesteld, kunnen alleen ambtenaren die een managementbrevet hebben behaald dat overeenstemt met de vereisten van de uitoefening van de vacant verklaarde betrekking, zich kandidaat stellen voor een mandaat.

De Regering bepaalt de nadere regels van de toekenning van het managementbrevet.

Art. 83.Vóór elke toekenning van een mandaat legt de overheid de doeleinden vast die tijdens dit mandaat moeten bereikt worden.

Onder overheid moet worden verstaan : 1° voor een mandaat van rang A4 : de directeur-generaal van het bestuur waartoe de mandaathouder behoort en de functioneel bevoegde minister;2° voor een mandaat van rang A5 : de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal en de functioneel bevoegde minister(s);3° voor een mandaat van rang A6 en rang A7 : de minister.

Art. 84.De aangestelde ambtenaar oefent het mandaat daadwerkelijk uit.

In geval de aangestelde ambtenaar het mandaat niet kan uitoefenen wegens langdurige ziekte of zwangerschapsverlof, kan de Regering de voortzetting ervan voor maximum zes maanden aan een andere ambtenaar toevertrouwen, conform artikelen 107 en 108.

Art. 85.De graadanciënniteit van de mandaathouder is gelijk aan zijn anciënniteit in de graad die hij bekleedde voor zijn aanstelling. De duur van het mandaat wordt meegerekend in zijn dienst, graad- en geldelijke anciënniteit.

De ambtenaar geniet de geldelijke rechten verbonden aan de graad die hem bij mandaat wordt toegekend.

Art. 86.Het mandaat duurt vijf jaar. Onverminderd artikel 129, eindigt het na afloop van de vastgestelde duur of door het vrijwillig ontslag van de mandaathouder.

De ambtenaar die zijn mandaat beëindigt, kan zich kandidaat stellen voor een verlenging ervan.

De ambtenaar wiens mandaat niet wordt verlengd, herkrijgt de graad die hij voor zijn mandaat bekleedde.

Art. 87.De Regering stelt de mandaten open voor ambtenaren van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Ze stelt de wijze vast waarop ambtenaren die niet behoren tot het ministerie een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie. Afdeling 2. - De procedure van toekenning van de mandaten

Art. 88.De mandaten van rang A4, A5, A6 en A7 staan open voor ambtenaren van ten minste rang A3 die drie jaar graadanciënniteit tellen.

In de oproep tot de kandidaten deelt de overheid de doelstellingen mee die de mandaathouder dient te bereiken tijdens zijn mandaat.

Elke kandidaat dient een beheersplan op te stellen waarin rekening gehouden wordt met de doelstellingen bedoeld in het tweede lid.

De Hoge Raad geeft advies over de visie die de kandidaat ontwikkelt op de uitoefening van het mandaat, evenals over zijn managementbekwaamheden.

Hij kan de kandidaten uitnodigen voor een gesprek.

Art. 89.De directieraad geeft een met redenen omkleed advies over iedere kandidaat die voldoet aan de vereisten.

Hij neemt hierbij in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie;2° de aanspraken die de sollicitant doet gelden op de bij mandaat te begeven betrekking en zijn visie op de uitoefening ervan;3° het evaluatiedossier van de kandidaat;4° het advies uitgebracht door de Hoge Raad. In geval meer dan één kandidaat dezelfde of gelijkwaardige aanspraken laat gelden, wordt de voorkeur gegeven aan de ambtenaar die conform de artikelen 124 en 125 de meest positieve waardering heeft gekregen.

Art. 90.De directieraad formuleert een voorstel van toekenning dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden geklasseerd in de volgorde waarin zij in aanmerking komen.

Het voorstel wordt aan de kandidaten betekend.

Art. 91.De ambtenaar die zich benadeeld acht kan binnen tien werkdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad. Hij wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord.

Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 92.De Regering volgt de definitieve klassering die eenparig wordt uitgebracht.

Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de Regering niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden.

Art. 93.De bepalingen van artikel 89 tot 92 zijn niet toepasselijk op de toekenning van een mandaat in rang A5, A6 of A7. HOOFDSTUK IV. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 94.De overgang naar een hoger niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend examen georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat.

Art. 95.Onverminderd de toepassing van artikel 340, is de bevordering door overgang naar een hoger niveau alleen mogelijk als er een betrekking in de wervingsgraad van dat niveau vacant is.

Art. 96.De vergelijkende examens worden om de twee jaar georganiseerd, in overleg met het Vast Wervingssecretariaat. Afdeling 2. - Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A

Art. 97.De overgang naar niveau A staat open voor ambtenaren van de niveaus B en C.

Art. 98.Het vergelijkende examen voor overgang naar niveau A bestaat uit een gesprek uitgaande van een praktijkgeval dat verband houdt met het ambt.

Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen.

Art. 99.Om tot het vergelijkend examen te worden toegelaten, moeten de kandidaten in het bezit zijn van vijf brevetten : 1° een brevet waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn in een proef van algemene vorming voorbereidend op een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A;2° vier brevetten waaruit blijkt dat zij geslaagd zijn in een proef over de vakken vastgesteld door het Vast Wervingssecretariaat. De kandidaat die in het bezit is van het brevet bedoeld onder 1° mag deelnemen aan de proeven bedoeld onder 2°.

Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen over het geheel van de proeven bedoeld onder 1° en 2°.

Een brevet dat behaald werd met 60 % der punten is definitief verkregen. In het ander geval blijft het geldig gedurende zes jaar.

Art. 100.De geslaagden in het vergelijkend examen worden gerangschikt volgens de punten behaald in de proef bedoeld in artikel 98. Afdeling 3. - De vergelijkende examens voor overgang naar niveau B, C

en D

Art. 101.De overgang naar niveaus B, C en D staat open voor de ambtenaren van respectievelijk niveaus C, D en E.

Art. 102.Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau B of C omvat een algemeen gedeelte en een bijzonder gedeelte.

Het algemeen gedeelte bestaat ofwel uit een synthese met commentaar van een tekst ofwel uit het opstellen van een rapport over een probleem in verband met het niveau dat het vergelijkend examen beoogt.

Het bijzonder gedeelte bestaat uit een meerkeuzetest over materies die vastgesteld worden in overleg met de Vaste Wervingssecretaris en die betrekking hebben op het niveau dat het vergelijkend examen beoogt.

Art. 103.Alleen wie slaagt voor het algemene examengedeelte kan deelnemen aan het specifieke examengedeelte.

Om te slagen moeten de kandidaten minstens 50 % van de punten voor elk gedeelte behalen en 60 % van de punten voor het geheel van het examen.

Op zijn vraag kan een kandidaat die 60 % behaalde voor het eerste gedeelte maar niet voor het tweede, vrijgesteld worden van het eerste gedeelte als hij nogmaals aan een vergelijkend examen voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.

De geslaagden worden gerangschikt volgens de in beide examengedeelten behaalde punten.

Art. 104.Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau D bestaat uit een eenmalige proef gebaseerd op de voor het hogere niveau vereiste kwalificaties en geschiktheden.

Om te slagen moeten de kandidaten 60 % van de punten behalen.

De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten. HOOFDSTUK V. - De uitoefening van een hoger ambt

Art. 105.Onverminderd artikel 84, vallen de ambten die bij mandaat worden uitgeoefend, niet onder de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 106.Onder hoger ambt wordt verstaan elk ambt dat overeenstemt met een in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan die waarvan de ambtenaar titularis is.

Art. 107.Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking die tijdelijk onbezet is.

Het feit alleen dat een betrekking tijdelijk onbezet is, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen.

Art. 108.Alleen een ambtenaar die voldoet aan alle statutaire vereisten om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld.

Een ambtenaar die een tuchtstraf heeft opgelopen mag niet worden aangesteld alvorens zijn straf is doorgehaald.

Art. 109.In een tijdelijk vacante betrekking kan een ambtenaar alleen worden aangesteld indien de titularis ten minste een maand afwezig is.

Een hoger ambt kan alleen worden toegekend met ingang van de eerste dag van een maand.

Art. 110.De minister of de ambtenaar die hij hiertoe aanwijst, beslist over de toekenning van een hoger ambt op voorstel van de directieraad.

Art. 111.De akte tot aanstelling vermeldt : 1° een omschrijving van het ambt dat tijdelijk vacant is, zijn huidige titularis en de reden van diens afwezigheid;2° een verantwoording van de noodzaak om een hoger ambt toe te kennen;3° een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.

Art. 112.Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle aan dat ambt verbonden prerogatieven.

Art. 113.De uitoefening van een hoger ambt verleent geen aanspraak op een benoeming in de graad van dat ambt.

TITEL V. - De evaluatie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 114.De evaluatie wordt gedaan door twee hiërarchische meerderen van dezelfde taalrol als de geëvalueerde en waarvan ten minste één van rang A1 of hoger.

De minister bepaalt voor elk bestuur de graad en rang van de ambtenaren die bevoegd zijn om als hiërarchische meerdere de evaluatie te doen.

Art. 115.Geen enkele ambtenaar kan een evaluatie doen zonder hiertoe vooraf een aangepaste opleiding te hebben gevolgd.

Art. 116.De evaluatie gebeurt met behulp van een evaluatieblad.

De minister stelt het model van het evaluatieblad vast.

Het blad maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de ambtenaar.

Art. 117.De evaluatie heeft plaats om de twee jaar tussen 15 oktober en 15 december, het ene jaar voor de ambtenaren van niveau A en B, het volgende jaar voor die van de andere niveaus.

De individuele evaluatiebladen moeten vóór het einde van het jaar waarin de evaluatie plaatsvindt, worden ingediend bij de dienst belast met HRM. De evaluatie is geldig voor de twee volgende kalenderjaren.

Art. 118.In afwijking van artikel 117, eerste lid heeft een tussentijdse evaluatie plaats : 1° één jaar na het toekennen van een nieuw ambt;2° twee jaar na de benoeming van de ambtenaar of na de overgang naar een hoger niveau;3° één jaar na de toekenning van een vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende" die definitief is geworden. Op vraag van de betrokkene kan deze laatste tussentijdse evaluatie nochtans plaats vinden vanaf zes maanden na de datum waarop de vorige evaluatie definitief werd.

Art. 119.In de loop van iedere evaluatieperiode kan de bevoegde hiërarchische meerdere gunstige of ongunstige bevindingen in verband met de criteria opgesomd in artikel 124 aan het evaluatiedossier toevoegen.

Iedere notering wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar die er eventueel zijn opmerkingen kan aan toevoegen.

De ambtenaar kan de bevoegde hiërarchische meerdere vragen een voor hem gunstig stuk in verband met de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe te voegen. Geen aanbeveling, van welke aard ook, mag in het evaluatiedossier voorkomen.

Art. 120.De bevoegde hiërarchische meerdere die minder dan drie maanden de leiding heeft over de ambtenaar, raadpleegt de vorige bevoegde hiërarchische meerderen van de ambtenaar vóór het gesprek bedoeld in artikel 122, § 2.

Art. 121.De ambtenaar die, om gelijk welke reden, afwezig is of zijn ambt niet uitoefent en die zich in een administratieve stand bevindt waarin hij zijn aanspraken op bevordering behoudt, behoudt zijn laatste evaluatie tot wanneer hij zijn ambt heropneemt.

Gedurende het jaar volgend op zijn diensthervatting kan hij een herziening van zijn evaluatie vragen. HOOFDSTUK II. - De evaluatieprocedure en -criteria

Art. 122.§ 1. Bij het begin van de evaluatieperiode en telkens wanneer een ambtenaar een nieuw ambt gaat bekleden heeft de daartoe gemachtigde hiërachische meerdere met de betrokkene een onderhoud tijdens hetwelk hij voor de ambtenaar de aspecten verduidelijkt die de basis van zijn evaluatie zullen vormen § 2. Alvorens het evaluatieblad in te vullen, heeft de bevoegde hiërarchische meerdere een gesprek met de ambtenaar die hij evalueert.

Het gesprek slaat op : 1° het tijdens de evaluatieperiode kwantitatief en kwalitatief gepresteerde werk;2° de eventuele bijsturingen inzake werkmethoden en werkattitudes of de noodzaak van bijscholing;3° de doelstellingen die tijdens de volgende evaluatieperiode zullen worden nagestreefd. De bevoegde hiërarchische meerdere vermeldt op het evaluatieblad, de datum van het gesprek, de punten waarover het ging en tot welke conclusies het heeft geleid.

Hij voegt er een voorstel van evaluatie aan toe, gericht aan de tweede evaluator.

Art. 123.De tweede evaluator neemt het evaluatieblad met de bevoegde hiërarchische meerdere door.

Zij vergelijken desgevallend de lopende evaluatie met de vorige.

Beide evaluatoren kennen in overleg de vermelding "voldoende", "met voorbehoud" of "onvoldoende" toe. Alvorens zij een vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende" kunnen toekennen, hebben zij een tweede gesprek met de geëvalueerde.

Art. 124.De evaluatie bedoeld in artikel 123, derde lid heeft tot doel de bekwaamheid en het gepresteerde werk van de ambtenaar in zijn huidige functie te waarderen. Zij slaat op de volgende criteria : 1° de kennis van de behandelde materie;2° de kwaliteit van het werk;3° het werktempo, de hoeveelheid werk rekening houdend met de moeilijkheidsgraad;4° de zin voor nauwkeurigheid, orde en stiptheid;5° de zin voor medewerking;6° de bereidheid tot aanpassing;7° de zin voor initiatief;8° de klantgerichtheid.

Art. 125.Op een aanvullende wijze schatten beide evaluatoren de mogelijkheden van de ambtenaar in die de vermelding "voldoende" heeft gekregen, om door te groeien naar verantwoordelijkheid. Deze inschatting mondt uit in een beschrijving van zijn geschiktheid, bekwaamheid en motivatie.

Bij de evaluatie van de doorgroeimogelijkheden gelden in het bijzonder als criteria : 1° het plannings- en organisatievermogen;2° de communicatievaardigheid;3° de aanleg om anderen te motiveren.

Art. 126.Het evaluatieblad wordt aan de ambtenaar overhandigd tegen ondertekening voor ontvangst. Hij kan het gedurende tien werkdagen inzien. HOOFDSTUK III. - De evaluatie van de mandaathouders

Art. 127.De evaluatie heeft tot doel na te gaan in welke mate de bij de toekenning van het mandaat overeengekomen doeleinden werden bereikt of op weg zijn om te worden bereikt.

De mandaathouder stelt hiertoe op het einde van iedere evaluatieperiode een verslag op over zijn werkzaamheden als hoofd van de administratieve eenheid die hij leidt.

Art. 128.De Hoge Raad evalueert de mandaathouder over de wijze waarop hij het mandaat heeft uitgeoefend.

Hij neemt kennis van het verslag opgesteld door de mandaathouder en nodigt deze uit voor een evaluatiegesprek.

Indien de evaluatie negatief is, vermeldt de Hoge Raad dit uitdrukkelijk.

De evaluatie wordt overhandigd aan de secretaris-generaal of aan de adjunct-secretaris-generaal wat de mandaathouders van rang A4 betreft en aan de Regering wat de mandaathouders van rang A5, A6 en A7 betreft.

De evaluatie wordt aan de geëvalueerde betekend.

Art. 129.De evaluatie heeft plaats om de twee jaar, behalve na een negatieve evaluatie. In dat geval heeft een nieuwe evaluatie plaats na zes maanden.

Na een tweede negatieve evaluatie neemt het mandaat een einde. HOOFDSTUK IV. - De beroepsprocedure Afdeling 1. - De beroepsprocedure voor de mandaathouders

Art. 130.De mandaathouder beschikt over tien werkdagen vanaf de betekening van zijn evaluatie om schriftelijk beroep in te dienen bij de bevoegde instantie.

De directieraad spreekt zich uit over het beroep van een mandaathouder van rang A4.

De Regering spreekt zich uit over het beroep van een mandaathouder van rang A5, A6 of A7.

Art. 131.De directieraad of de Regering moet zich uitspreken binnen de maand na ontvangst van het verzoekschrift.

De mandaathouder wordt op zijn verzoek gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Indien geen beslissing wordt genomen binnen de vereiste termijn, wordt ze gunstig geacht voor de mandaathouder. Afdeling 2. - De beroepsprocedure voor de andere ambtenaren

Art. 132.De ambtenaar beschikt over tien werkdagen vanaf de ondertekening voor ontvangst van zijn evaluatieblad om schriftelijk beroep in te dienen bij de bevoegde instantie.

Er wordt hem een ontvangstbewijs afgegeven van zijn verzoekschrift.

Art. 133.De ambtenaar, die niet akkoord kan gaan met de hem medegedeelde vermelding "onvoldoende" of "met voorbehoud", kan in beroep gaan bij de commissie bedoeld in artikel 18.

De ambtenaar die oordeelt dat een vormfout werd begaan, kan in beroep gaan bij dezelfde commissie.

De commissie van beroep heeft een beslissende bevoegdheid wanneer zij zich moet uitspreken over de grond van de zaak.

Indien het geschil een vormgebrek betreft, kan de commissie beslissen waar de procedure moet worden hernomen door de evaluatoren.

Art. 134.De ambtenaar die de evaluatie aanvecht bedoeld in artikel 125, kan, wat de grond betreft, in beroep gaan bij de directieraad.

De beslissing van de directieraad is definitief.

Art. 135.Op zijn verzoek wordt de ambtenaar gehoord. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Ieder verzoekschrift moet binnen de maand op de agenda worden geplaatst van de directieraad of van de commissie van beroep, naargelang van het geval.

De directieraad of de commissie van beroep spreekt zich uit binnen de drie maanden na ontvangst van het verzoekschrift. HOOFDSTUK V. - De gevolgen van de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende"

Art. 136.De periode gedurende dewelke de ambtenaar de vermelding "met voorbehoud" of "onvoldoende" krijgt, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de graadanciënniteit vereist voor het bekomen van een hogere weddenschaal met toepassing van de gewone of versnelde functionele loopbaan.

Art. 137.Na twee opeenvolgende vermeldingen "onvoldoende" die in voorkomend geval in beroep zijn bevestigd, legt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal het dossier voor aan de Regering.

Deze laatste kan beslissen tot de definitieve vaststelling van de beroepsongeschiktheid.

De ambtenaar heeft recht op beroep bij de commissie bedoeld in artikel 18. De Commissie geeft advies aan de Regering die haar beslissing met redenen omkleedt indien zij het advies niet volgt. TITEL VI. - De interne mobiliteit HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 138.De interne mobiliteit heeft tot doel de ambtenaren efficiënter te maken, rekening houdend zowel met hun bekwaamheden, ervaring en motivatie als met de personeelsbehoeften van de diensten en besturen.

De interne mobiliteit wordt verwezenlijkt door vrijwillige mutatie na interne oproep, ambtshalve mutatie of herplaatsing.

Art. 139.De mutatie is de overgang van een ambtenaar naar een andere betrekking van zijn graad behorend tot hetzelfde bestuur of tot een ander bestuur van het ministerie.

Art. 140.De beslissing tot mutatie wordt genomen door : 1° de directeur-generaal wanneer de herschikking van de betrekkingen kan worden verwezenlijkt binnen zijn bestuur;2° de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wanneer de herschikking van de betrekkingen meer dan één bestuur aanbelangt, na overleg met de betrokken directeurs-generaal. De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal oefent binnen hun diensten dezelfde bevoegdheid uit als de directeur-generaal binnen zijn bestuur.

De beslissing tot mutatie van de directeur-generaal wordt goedgekeurd door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 141.De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden weddenschaal. Hij behoudt tevens de voordelen die hij in zijn functionele loopbaan heeft verkregen, met inachtneming van de bepalingen inzake vorming en evaluatie.

Art. 142.De dienst belast met HRM beheert het stelsel van de interne mobiliteit. HOOFDSTUK II. - De vrijwillige mutatie

Art. 143.Iedere ambtenaar kan op elk ogenblik uit eigen beweging mutatie aanvragen.

Art. 144.De ambtenaar die een mutatie wenst, vult het formulier in dat de dienst belast met HRM ter beschikking stelt en dient het bij deze laatste in. Hij overhandigt tevens een kopie voor advies aan zijn diensthoofd.

De dienst belast met HRM onderzoekt in welke mate aan het verzoek gevolg kan worden gegeven. Indien dit het geval is, doet hij een voorstel van mutatie aan de overheid bedoeld in artikel 140. Indien er op het mutatieverzoek niet kan worden ingegaan, licht de dienst belast met HRM de ambtenaar hierover in en houdt het dossier in beraad. HOOFDSTUK III. - De interne oproep

Art. 145.Een interne oproep kan voor de openstaande betrekkingen worden gericht aan de ambtenaren van het ministerie.

De oproep gebeurt via een dienstnota en vermeldt : 1° de functiebeschrijving;2° het gewenste profiel van de kandidaten;3° binnen welke termijn de ambtenaar zijn belangstelling voor de betrekking kan kenbaar maken.

Art. 146.De kandidaturen worden ingediend bij de dienst belast met HRM. Deze dienst bereidt het mutatiedossier voor en legt gemotiveerde voorstellen voor aan de directeur-generaal indien de mutatie alleen zijn bestuur betreft.

Indien de mutatie een overgang naar een ander bestuur inhoudt worden de gemotiveerde voorstellen voorgelegd aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal. HOOFDSTUK IV. - De ambtshalve mutatie

Art. 147.De ambtenaren-generaal kunnen tot een ambtshalve mutatie beslissen als voor het bekleden van een betrekking bijzondere eisen inzake kennis of ervaring gelden en indien de betrekking niet kon worden bezet na een interne oproep.

Zij raadplegen vooraf de betrokken diensthoofden en de ambtenaar en motiveren hun beslissing aan de hand van de functiebeschrijving en het gewenste profiel om het ambt te kunnen opnemen.

Art. 148.Indien de ambtshalve mutatie plaatsvindt in zijn eigen bestuur, neemt de directeur-generaal de beslissing.

Indien de ambtshalve mutatie de overgang naar een ander bestuur meebrengt, nemen de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de beslissing, nadat de betrokken diensthoofden en de ambtenaar zijn geraadpleegd. HOOFDSTUK V. De herplaatsing

Art. 149.De herplaatsing vindt plaats : 1° indien de opheffing of de wijziging van een opdracht van het ministerie de afschaffing van een of meer betrekkingen met zich meebrengt;2° indien een ambtenaar medisch ongeschikt wordt bevonden voor de uitoefening van zijn ambt, maar opnieuw kan worden geplaatst in een betrekking die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.

Art. 150.De herplaatsing van een ambtenaar gebeurt in een betrekking behorend tot hetzelfde of tot een ander bestuur.

De betrekking moet openstaan en beantwoorden aan een personeelsbehoefte in het ontvangende bestuur.

Art. 151.De herplaatsing wordt beslist door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Een herplaatst ambtenaar behoudt zijn rechten inzake wedde en zijn aanspraken op bevordering; de herplaatsingsperiode wordt aangerekend voor de administratieve en de geldelijke anciënniteit.

TITEL VII. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven HOOFDSTUK I. - De administratieve standen Afdeling 1. - De dienstactiviteit

Art. 152.De dienstactiviteit is de gewone administratieve stand van de ambtenaar.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddenschaal.

Hij kan zijn aanspraken op bevordering of op een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan doen gelden. Afdeling 2. - De non-activiteit

Art. 153.De ambtenaar kan, krachtens de bepalingen van dit besluit, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit worden geplaatst.

Tenzij anders bepaald, heeft de ambtenaar in deze stand geen recht op wedde en op verhoging in zijn weddenschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan.

Art. 154.Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de voorwaarden voldoet om te worden gepensioneerd. Afdeling 3. - De disponibiliteit

Onderafdeling 1. - De disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst

Art. 155.De ambtenaar kan, zonder opzegging, in disponibiliteit worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.

De disponibiliteit kan worden uitgesproken wanneer de ambtenaar ongeschikt is op professioneel vlak om een bepaald ambt uit te oefenen en hij niet onmiddellijk kan worden wedertewerkgesteld in een meer aangepaste betrekking.

De in het tweede lid van dit artikel bedoelde beroepsongeschiktheid geldt buiten de in artikel 137 bedoelde procedure om.

Op voorstel van de directieraad spreekt de benoemende overheid de disponibiliteit uit.

Art. 156.De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft geen recht op wedde of op verhoging in zijn weddenschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op : 1° bevordering of toekenning van een mandaat;2° een hogere weddenschaal in zijn functionele loopbaan. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Vanaf het tweede jaar is dit wachtgeld gelijk aan 1/60e van de laatste activiteitswedde per dienstjaar dat hij telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.

Onderafdeling 2. - De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit

Art. 157.De ambtenaar wordt ambtshalve in disponibiliteit gesteld wanneer hij, zonder definitief lichamelijk ongeschikt te zijn, de duur van zijn recht op verlof wegens ziekte of invaliditeit overschrijdt.

De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit, heeft geen recht op wedde, maar geniet een wachtgeld in overeenstemming met artikel 45, § 4, van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes.

Hij behoudt zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in weddenschaal.

Hij verliest zijn aanspraken op verhoging van weddenschaal in zijn functionele loopbaan.

Art. 158.De ambtenaar die in disponibiliteit werd gesteld wegens ziekte of invaliditeit, wordt ieder jaar medisch onderzocht in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 159.De benoemende overheid kan, op advies van de directieraad, de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, onmiddellijk vacant verklaren in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.

De vacantverklaring kan slechts worden beslist na verloop van een jaar in geval van disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit.

Art. 160.De benoemende overheid kan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar in actieve dienst terugroepen indien hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit.

De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit, wiens betrekking niet vacant werd verklaard, neemt haar opnieuw op wanneer hij zijn dienst hervat.

De ambtenaar moet in ieder geval, binnen de door de benoemende overheid gestelde termijn, het aangewezen ambt opnemen. Indien hij zonder geldige reden weigert, wordt hij, na een afwezigheid van tien werkdagen, ambtshalve ontslagen.

Art. 161.Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij voldoet aan de voorwaarden om gepensioneerd te worden. HOOFDSTUK II. - De afwezigheden

Art. 162.De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen.

Art. 163.Met inachtname van artikel 44 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes en onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf, bevindt de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, zich van rechtswege in non-activiteit.

Indien de ambtenaar zonder geldige reden meer dan tien werkdagen afwezig is, wordt hij ambtshalve ontslagen. HOOFDSTUK III. - De verloven van arbeidsherverdelende aard Afdeling 1. - Het verlof voor loopbaanonderbreking

Art. 164.De ambtenaar krijgt verlof om zijn loopbaan voltijds, halftijds of deeltijds te onderbreken onder het stelsel van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en haar uitvoeringsbesluiten.

Art. 165.De loopbaanonderbreking is een recht van de ambtenaar die titularis is van een wervingsgraad.

De directieraad kan aan de titularissen van een bevorderingsgraad toestaan hun loopbaan te onderbreken indien de goede werking van de dienst niet wordt verstoord.

Art. 166.Tenzij anders bepaald, bedraagt de duur van een loopbaanonderbreking ten minste zes en ten hoogste twaalf maanden.

Mits hij per aangetekende brief een opzegging van twee maanden betekent, kan de ambtenaar zijn ambt hervatten vóór zijn loopbaanonderbreking is afgelopen.

Art. 167.Voor ieder van de loopbaanonderbrekingen is de totale duur van al dan niet op elkaar volgende onderbrekingen, telkens beperkt tot 72 maanden voor de hele loopbaan.

Art. 168.Het verlof voor loopbaanonderbreking is niet bezoldigd.

De ambtenaar behoudt zijn aanspraken op bevordering in graad en verhoging in weddenschaal.

De ambtenaar die een voltijdse loopbaanonderbreking geniet, kan geen aanspraak maken op een versnelde functionele loopbaan. De ambtenaar die een halftijdse of een deeltijdse loopbaanonderbreking geniet, heeft recht op een versnelde functionele loopbaan in verhouding tot de door hem gepresteerde diensten.

Dit verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 2. - Het verlof onder het stelsel van de vrijwillige

vierdaagse werkweek

Art. 169.De ambtenaar krijgt verlof om onder het wettelijke stelsel van de vrijwillige vierdagenweek een dag per week afwezig te zijn, volgens de modaliteiten bepaald door de Regering.

Art. 170.De vrijwillige vierdagenweek is een recht voor de ambtenaar die titularis is van een wervingsgraad.

De directieraad kan aan de titularissen van een bevorderingsgraad het voordeel van de vrijwillige vierdagenweek toestaan, indien de goede werking van de dienst niet wordt verstoord.

Art. 171.Het verlof onder het wettelijke stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek is niet bezoldigd.

Dit verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof onder het stelsel van de halftijdse

vervroegde uittreding

Art. 172.De ambtenaar krijgt verlof om gedurende een ononderbroken periode van maximaal vijf jaar voorafgaand aan de datum van zijn al dan niet vervroegde pensionering halftijds te werken.

Art. 173.De halftijdse vervroegde uittreding is een recht van de ambtenaar die titularis is van een wervingsgraad.

De directieraad kan aan de titularissen van een bevorderingsgraad het voordeel van de halftijdse vervroegde uittreding toestaan, indien de goede werking van de dienst niet wordt verstoord.

Art. 174.Het verlof onder het stelsel van de halftijdse vervroegde uittreding is niet bezoldigd.

De ambtenaar behoudt zijn aanspraken op bevordering in graad maar kan geen aanspraak maken op de toekenning van een mandaat.

Dit verlof wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. HOOFDSTUK IV. - De verloven van korte duur Afdeling 1. - De jaarlijkse vakantie

Art. 175.De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie.

Hij geniet een bijkomende jaarlijkse vakantie van : 1° één werkdag na vijf jaar dienstanciënniteit;2° twee werkdagen na tien jaar dienstanciënniteit.

Art. 176.De vakantiedagen worden genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.

De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken periode van ten minste tien werkdagen vakantie.

Art. 177.De ambtenaar heeft het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, vier werkdagen verlof te nemen zonder dat het dienstbelang daar tegenover kan worden gesteld om in geval van ernstige ziekte of ongeval een persoon bij te staan die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont.

Onder personen die onder hetzelfde dak wonen, worden verstaan : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloed- of aanverwant, een persoon opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

De ambtenaar moet een medisch attest voorleggen ter staving van : 1° de ernst van de ziekte of het ongeval;2° de dwingende noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de ambtenaar.

Art. 178.Indien de ambtenaar de vier in het artikel 177, eerste lid bedoelde werkdagen heeft opgebruikt, heeft hij uitzonderlijk recht op twee bijkomende werkdagen buiten de 35 werkdagen vakantie, voor dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden.

De medische controledienst bedoeld in artikel 221 kan toezien op de gegrondheid van de aanvraag van deze laatste twee dagen.

Art. 179.De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar, volgens de nadere regels door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal vastgelegd.

De nadere regels van de overdracht van onbestede vakantiedagen worden vastgesteld door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, na overleg met de representatieve vakorganisaties.

Art. 180.In het ministerie geldt een standaardwerktijdregeling met onderscheid tussen stamtijden, glijtijden en bereikbaarheid van de dienst.

In afwijking van deze werktijdregeling kan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal voor specifieke organisatorische eenheden of werkzaamheden een bijzondere werktijdregeling vaststellen, waarvan de maximumduur op één maand wordt bepaald.

De aanwezigheid van de ambtenaar die onderworpen is aan het prikklokreglement wordt 's morgens, 's middags en 's avonds geregistreerd. De gepresteerde uren in meer worden geregulariseerd op de glijtijden.

Art. 181.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantie. Deze laatste wordt in evenredige mate verminderd : 1° wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;2° wanneer hij tijdens het jaar verlof bekomt : - om een stage of een proefperiode te vervullen bij een andere overheidsdienst, zoals bepaald in artikel 205; - om kandidaat te zijn voor de parlements-, gewest-, provincie-, gemeente-, of Europese raadsverkiezingen; - om dwingende redenen van familiaal belang; - wegens halftijdse vervroegde uittreding; - met toepassing van de vrijwillige vierdaagse werkweek; - voor onderbreking van de beroepsloopbaan; - om een opdracht uit te voeren zoals bepaald in artikel 207;.

De afwezigheden waarbij de ambtenaar in non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst, geven eveneens aanleiding tot een evenredige vermindering van de vakantie.

Het aldus berekende aantal dagen bedraagt steeds een hele of een halve dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.

Art. 182.De in deze afdeling bepaalde vakantiedagen worden opgeschort bij ziekte voor zover de geneeskundige controle mogelijk is.

Art. 183.De jaarlijkse vakantie wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit geldt eveneens voor de twee bijkomende dagen voorzien in artikel 178 eerste lid. Afdeling 2. - De feestdagen

Art. 184.§ 1. De ambtenaar heeft verlof op de wettelijke feestdagen, op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. De in § 1 vermelde verlofdagen die samenvallen met een zaterdag of een zondag, worden gecompenseerd door een verlof van 27 december tot en met 31 december. § 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidsregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 of gedurende de periode bedoeld in § 2, bekomt vervangende verlofdagen die genomen kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. Afdeling 3. - Het verlof om familiale redenen

Onderafdeling 1. - Het omstandigheidsverlof

Art. 185.De ambtenaar bekomt verlof binnen de hierna gestelde perken naar aanleiding van : 1° zijn huwelijk : vier werkdagen.2° de bevalling van de echtgenote of van de samenwonende partner : vier werkdagen.3° het overlijden van de echtgenoot, van de samenwonende partner of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad : vier werkdagen.4° het huwelijk van een kind : twee werkdagen.5° het overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad maar onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : twee werkdagen.6° het overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede graad maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : één werkdag. Indien de gebeurtenis zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd.

Art. 186.Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Onderafdeling 2. - Het verlof wegens dwingende familiale redenen

Art. 187.Met een maximum van vijfenveertig werkdagen per kalenderjaar, kan de ambtenaar verlof krijgen wegens : 1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van zijn kinderen die niet de leeftijd van 15 jaar bereikt hebben.

Art. 188.Dit verlof is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 3. - Het ouderschapsverlof

Art. 189.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind, maximum drie maanden ouderschapsverlof toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 10 jaar heeft bereikt. Het verlof mag enkel gesplitst worden in maanden en genomen worden met volledige dagen.

Art. 190.Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Onderafdeling 4. - Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij

Art. 191.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.

De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt.

De maximumduur wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind minder-valide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslagen ten voordele van de zelfstandigen.

Art. 192.Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het bevallingsverlof

Art. 193.De ambtenaar van het vrouwelijk geslacht geniet voor de moederschapsbescherming van de voordelen bedoeld in artikel 45, § 2 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes. Afdeling 5. - Het verlof om medische of humanitaire redenen

Art. 194.De vrouwelijke ambtenaar kan dienstvrijstelling krijgen om naar prenatale medische onderzoeken te gaan die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 195.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van : 1° bloed : a rato van een dag;2° bloedplasma : a rato van een halve dag. Dit verlof kan worden genomen hetzij de dag zelf, hetzij de dag nadien, met een maximum van vier werkdagen per jaar.

De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij bloed of plasma heeft gegeven.

Art. 196.Met een maximum van vier werkdagen, krijgt de ambtenaar verlof voor het afstaan van beenmerg. Dit verlof neemt een aanvang op de dag waarop het beenmerg in het ziekenhuis wordt afgenomen.

De ambtenaar krijgt eveneens verlof voor het afstaan van organen of weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en het vereiste herstel. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.

De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest.

Art. 197.De ambtenaar heeft recht op voorbehoedend verlof wanneer een inwonend familielid aangetast is door een besmettelijke ziekte, in de omstandigheden en volgens de nadere bepalingen die vastgesteld worden door het Algemeen Reglement van de Administratieve Gezondheidsdienst.

Art. 198.De ambtenaar kan verlof krijgen om : 1° de cursussen bij te wonen van de school van het korps voor civiele bescherming;2° in vredestijd prestaties te verrichten als vrijwilliger bij dit korps.

Art. 199.Met een maximum van vijf werkdagen per jaar en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen of om andere humanitaire zendingen te vervullen tijdens verblijven en reizen in binnen- of buitenland.

Deze verblijven of reizen moeten georganiseerd zijn door een openbare instelling of een vereniging die de zorg voor minder-validen en zieken of de humanitaire zendingen als opdracht heeft. De instelling of vereniging moet erkend zijn door de Belgische Staat of een van haar gefedereerde entiteiten.

De aanvraag moet worden gestaafd met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de reis of het verblijf onder haar verantwoordelijkheid gebeurt.

Art. 200.De verloven om medische of humanitaire redenen zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. HOOFDSTUK V. - De verloven van lange duur Afdeling 1. - Het verlof om persoonlijke redenen

Art. 201.Indien het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, kan de ambtenaar verlof om persoonlijke redenen krijgen.

Art. 202.Het verlof om persoonlijke redenen wordt enkel voltijds en voor ten hoogste zes maanden toegekend. Het kan verlengd worden of na een onderbreking opnieuw worden aangevraagd.

Behoudens afwijking door de minister en op gunstig advies van de directieraad, mag dit verlof niet meer bedragen dan 24 maanden over de gehele loopbaan.

Iedere vraag tot verlenging moet ten minste één maand vóór het verstrijken van het lopende verlof worden aangevraagd.

Art. 203.Het verlof om persoonlijke redenen is niet bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.

Art. 204.Met ziekten of ongevallen opgelopen gedurende deze verlofperiode wordt geen rekening gehouden. Afdeling 2. - Het verlof om een stage te doen in een andere

overheidsdienst

Art. 205.De ambtenaar kan verlof krijgen om een stage of proefperiode te doen in een betrekking bij een andere overheidsdienst.

Een betrekking in het gesubsidieerd of het universitair onderwijs wordt gelijkgesteld met een betrekking in een andere overheidsdienst.

Het verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de duur van de stage of van de proefperiode.

Art. 206.Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. Afdeling 3. - Het verlof wegens opdracht

Art. 207.De Regering kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht.

Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming van de Regering een opdracht aanvaarden : 1° bij een instelling van openbare nut die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een ministerie of een instelling van openbare nut die afhangt van de federale overheid, van een ander Gewest, van een Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° bij een buitenlandse Regering of bij een internationale instelling.

Art. 208.De Regering verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar.

Zij kan haar verlengen voor telkens maximum dezelfde duur.

Art. 209.Het verlof wegens opdracht is onbezoldigd.

De ambtenaar behoudt zijn aanspraken op bevordering in graad en verhoging in zijn weddenschaal, maar verliest zijn aanspraken op verhoging van weddenschaal in zijn functionele loopbaan.

De ambtenaar belast met een opdracht wordt bezoldigd door de instelling waarin hij zijn opdracht vervult.

Art. 210.Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Bovendien kan de Regering beslissen dat het verlof wegens opdracht bezoldigd is. Zij bepaalt de instellingen waarvoor er bezoldigde opdrachten kunnen worden uitgeoefend.

Art. 211.De ambtenaar die door de Regering met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.

De Regering stelt de vergoeding vast rekening houdend met : 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet.

Art. 212.Het verlof voor opdracht wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het wordt gelijkgesteld met non-activiteit indien de opdracht wordt verlengd zonder te worden erkend als zijnde van algemeen belang.

De opdracht moet uitdrukkelijk worden erkend als van algemeen belang in de gevallen bedoeld in artikel 207, tweede lid.

Art. 213.Zodra de ambtenaar twee jaar met verlof wegens opdracht is, kan de Regering beslissen of de betrekking die hij bekleedt, in het belang van de dienst als vacant moet worden beschouwd.

Art. 214.Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de Regering op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmede de ambtenaar is belast.

Art. 215.De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of door zijn toedoen wordt beëindigd, stelt zich opnieuw ter beschikking van het ministerie. HOOFDSTUK VI. - Het verlof wegens ziekte of invaliditeit Afdeling 1. - De ziekteverlofdagen

Art. 216.De ambtenaar heeft recht op ziekteverlof.

Het aantal werkdagen waarop hij recht heeft als verlof wegens ziekte of invaliditeit wordt bepaald overeenkomstig artikel 45, § 3, van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.

Art. 217.Het aantal werkdagen, bedoeld in artikel 216, lid 2, wordt in evenredigheid verminderd, wanneer hij tijdens zijn loopbaan verlof heeft gekregen : 1° van arbeidsherverdelende aard;2° om een stage te vervullen in een andere overheidsdienst;3° om een opdracht te vervullen buiten het Gewest;4° om kandidaat te zijn bij verkiezingen;5° wegens dwingende familiale redenen;6° wegens ziekte of gebrekkigheid, behalve in geval van een arbeidsongeval of op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte. De ambtenaar die op non-activiteit is geplaatst geweest wegens ongewettigde afwezigheid, is onderworpen aan dezelfde regel.

Art. 218.De ambtenaar die slachtoffer is van een ongeval dat te wijten is aan de fout van een derde heeft recht op ziekteverlof.

Dit ziekteverlof wordt niet verrekend op het aantal werkdagen waarop hij recht heeft krachtens artikel 216, tweede lid indien de derde volledig aansprakelijk is voor het ongeval. Het wordt pro rata verrekend indien de derde gedeeltelijk aansprakelijk wordt gesteld.

Art. 219.Wanneer de ambtenaar verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt het ziekteverlof aangerekend pro rata van het aantal uren dat hij gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.

Indien het aldus berekende aantal werkdagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Indien aldus het totaal aantal aangerekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.

Indien de ambtenaar deeltijds verlof geniet op basis van een wettelijke bepaling tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden als ziekteverlof meegerekend de werkdagen tijdens dewelke hij op basis van een voltijdse werkregeling prestaties had moeten verrichten.

Art. 220.Het ziekteverlof stelt geen einde aan het verlof bedoeld in het artikel 217, eerste lid, 1°.

De ambtenaar blijft de wegens zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. Afdeling 2. - Het toezicht en de definitieve ongeschiktheidsverklaring

Art. 221.De wegens ziekte of invaliditeit afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de door de Regering aangewezen medische controledienst.

De minister stelt de nadere bepalingen van het geneeskundig toezicht vast.

Art. 222.De ambtenaar blijft onderworpen aan de reglementering van de federale Administratieve Gezondheidsdienst voor wat betreft het geschiktheidsonderzoek, de arbeidsongevallen, de beroepsziekten en de definitieve ongeschiktheidsverklaring.

Art. 223.Met eerbiediging van de geldende procedure bij de Administratieve Gezondheidsdienst, heeft de ambtenaar een recht van beroep tegen de beslissingen van deze dienst.

Art. 224.De ambtenaar kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens hij het aantal werkdagen heeft uitgeput waarop hij recht heeft als ziekteverlof.

Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse Regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, en uit dien hoofde in ruste werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt. Afdeling 3. - De verminderde prestaties wegens ziekte of invaliditeit

Art. 225.De medische controledienst oordeelt of een ambtenaar met ziekteverlof in staat is om zijn ambt weder op te nemen met halve-dagprestaties.

De ambtenaar met ziekteverlof kan zelf vragen zijn ambt weder te mogen opnemen met halve-dagprestaties. Hij legt tot staving van die aanvraag een doktersattest over aan de medische controledienst.

De medische controledienst geeft in beide gevallen kennis van zijn beslissing aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 226.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal roept de ambtenaar opnieuw in dienst en staan hem toe die verminderde prestaties te verrichten, tenzij die maatregel niet in overeenstemming kan worden gebracht met de eisen van de goede werking van de dienst.

Art. 227.Halve-dagprestaties worden niet toegestaan voor een periode van meer dan dertig kalenderdagen.

Verlengingen voor ten hoogste dezelfde periode mogen worden toegestaan, indien de medische controledienst zich bij een nieuw onderzoek in die zin uitspreekt.

In een periode van tien jaar dienstactiviteit mogen halve-dagprestaties niet meer dan negentig werkdagen lang worden uitgeoefend.

Art. 228.De halve dagen die een ambtenaar afwezig is tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte of invaliditeit worden beschouwd als verlof.

Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK VII. - De verloven om politieke redenen Afdeling 1. - Het verlof om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen

Art. 229.De ambtenaar kan een verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor parlements-, gewest-, gemeente- provincie- of Europese raadsverkiezingen.

Dit verlof wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan hij deelneemt.

Art. 230.Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 2. - Het verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende

politieke fractie

Art. 231.Een erkende politieke fractie is een groep verkozenen die als dusdanig is erkend overeenkomstig het reglement van de wetgevende vergadering waartoe zij behoren.

Art. 232.De ambtenaar kan verlof krijgen om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke fractie.

De Voorzitter van een politieke fractie dient hiertoe een verzoek in bij de secretaris-generaal.

De directieraad gaat na of het belang van de dienst er zich niet tegen verzet.

Met de instemming van de ambtenaar en van de functioneel bevoegde minister, kent de minister het verlof toe.

Art. 233.Het besluit vermeldt de duur van het toegekende verlof, alsmede de politieke fractie waarbij de ambtenaar een ambt zal uitoefenen.

Art. 234.De minister kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits hij een opzeggingstermijn van een maand respecteert.

Art. 235.Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het is niet bezoldigd. Afdeling 3. - Het verlof voor detachering bij een ministerieel kabinet

Art. 236.De ambtenaar krijgt verlof wanneer hij aangewezen wordt om een ambt uit te oefenen op het kabinet van een minister of Staatssecretaris van : 1° de federale Regering;2° de Regering van een Gemeenschap of Gewest;3° het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. De aanwijzing gebeurt na akkoord van de functioneel bevoegde minister.

Bij het einde van zijn detachering en tenzij hij naar een ander kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in een kabinet, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.

Art. 237.Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling 4. - Het verlof om een politiek mandaat uit te oefenen

Art. 238.De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag vrijstelling van dienst, ten belope van : 1° een halve dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid, burgemeester, schepen of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter inbegrepen, in een gemeente tot 10.000 inwoners; 2° één dag per maand, voor de uitoefening van een mandaat van : a) gemeenteraadslid of lid van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 inwoners of meer; b) burgemeester, schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 30.000 inwoners; c) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners; d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.

Art. 239.De vrijstelling van dienst bepaald in artikel 238, 2°, wordt naar keuze van de betrokkene genomen in dagen of halve dagen. Zij mag niet van een maand naar een andere worden overgedragen tenzij zij is toegekend voor het uitoefenen van een mandaat van provincieraadslid.

Art. 240.De ambtenaar kan op zijn aanvraag politiek verlof krijgen, ten belope van : 1° één of twee dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn, in een gemeente tot 10.000 inwoners; 2° één tot drie dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 10.001 tot 30.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 50.000 inwoners; c) lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 10.001 tot 20.000 inwoners; 3° één tot vijf dagen per maand, voor de uitoefening van een mandaat van lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van meer dan 20.000 inwoners; 4° een kwart van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; 5° de helft van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners.

Het politiek verlof bedoeld onder de punten 2° en 3° mag niet per halve dagen worden genomen.

Art. 241.De ambtenaar is in politiek verlof van ambtswege, ten belope van : 1° twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 20.001 tot 30.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 20.001 tot 50.000 inwoners; 2° een kwart van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 30.001 tot 50.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; 3° de helft van een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente van 50.001 tot 80.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente van 80.001 tot 130.000 inwoners; 4° een voltijds ambt voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester van een gemeente met meer dan 80.000 inwoners; b) schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn in een gemeente met meer dan 130.000 inwoners; c) lid van de bestendige deputatie van een provincieraad.

Art. 242.Onverminderd de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is de ambtenaar in politiek verlof van ambtswege, ten belope van een voltijds ambt, voor de uitoefening van een mandaat van : 1° lid van één der wetgevende Kamers of van de federale Regering;2° lid van de Vlaamse Raad, van de Waalse Gewestraad, van de Raad van de Franse Gemeenschap en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;3° lid van de Vlaamse Regering, van de Waalse Gewestregering, van de Franse Gemeenschapsregering en van de Duitstalige Gemeenschapsregering;4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie.

Art. 243.Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.

Art. 244.Voor de toepassing van de artikelen 245, 247 en 248, wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 5 en 29 van de Nieuwe Gemeentewet.

Art. 245.De ambtenaar die geen voltijds ambt uitoefent wordt met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden indien aan zijn politiek mandaat reeds een politiek verlof van ambtswege beantwoordt waarvan de duur ten minste de helft van een voltijds ambt beloopt.

Art. 246.De ambtenaar die recht heeft op een politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan, op zijn aanvraag, halftijds of voltijds politiek verlof krijgen.

De ambtenaar die recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan op zijn aanvraag, voltijds politiek verlof krijgen.

Art. 247.De periodes welke door facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege worden gedekt, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Ze worden evenwel niet bezoldigd.

Art. 248.Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens de welke het mandaat een einde neemt.

Vanaf dat ogenblik, herkrijgt de belanghebbende zijn rechten. Wanneer hij niet in zijn betrekking werd vervangen, bezet hij die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Indien hij wel werd vervangen, wordt hij voor een andere betrekking aangewezen overeenkomstig de regelen die inzake wedertewerkstelling en mobiliteit op hem van toepassing zijn, bedoeld in hoofdstuk V van titel VI van dit besluit.

Art. 249.De ambtenaar mag na zijn wederopneming zijn wedde niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat en die een wederaanpassingsvergoeding betreffen. HOOFDSTUK VIII. - Het beroep inzake verlof, afwezigheid en disponibiliteit

Art. 250.Behalve inzake ziekteverlof, kan de ambtenaar in beroep gaan bij de commissie bedoeld in artikel 18 wanneer hij niet akkoord gaat met een beslissing inzake verlof, afwezigheden of disponibiliteit.

Art. 251.De ambtenaar beschikt voor het instellen van zijn beroep, over een termijn van tien werkdagen ingaande op de dag waarop hem kennis is gegeven van de beslissing tot afwijzing van zijn aanvraag.

Art. 252.De betwiste beslissing wordt verdedigd door een ambtenaar aangewezen door de overheid die de beslissing heeft getroffen.

De beslissing van de commissie is niet voor beroep vatbaar.

De commissie beslist binnen een termijn van een maand die aanvangt op de dag dat het beroep werd ingediend.

TITEL VIII. - De vorming HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 253.Inzake vorming dient men te verstaan onder : 1° doorlopende beroepsvorming : de basisvorming waarvan het programma wordt opgelegd voor ieder niveau en die als vereiste geldt om tot een volgende weddenschaal in de functionele loopbaan te worden toegelaten.2° vrijwillige beroepsvorming : de vorming die zijn functionele loopbaan toelaat te versnellen en die : a) zonder te zijn opgelegd, een professionele meerwaarde verleent aan de ambtenaar, en b) als beroepsvorming is erkend door de Regering of de instantie die zij daartoe bevoegd verklaart.

Art. 254.De dienst belast met de vorming vertrouwt de vormingsprogramma's toe aan interne medewerkers of externe deskundigen.

Art. 255.De dienst belast met de vorming heeft tot taak : 1° het onthaal van de nieuwe personeelsleden te organiseren en samen met de bevoegde hiërarchische meerdere een individueel opleidingsprogramma vast te leggen;2° het jaarlijks vormingsplan op te stellen;3° de opleidingen te organiseren;4° de vormingsdienst van de instellingen van openbaar nut die afhangen van het Gewest logistiek te ondersteunen en de opleidingen te coördineren die gemeen zijn aan twee of meer van deze instellingen.

Art. 256.Er wordt voor elk begrotingsjaar een vormingsplan opgesteld.

Dit plan houdt in : 1° de te bereiken algemene doelstellingen van de vorming, zowel kwalitatief als kwantitatief;2° de prioriteiten voor het komende jaar;3° de te voorziene opleidingen naar inhoud, vorm en duur;4° het al dan niet verplicht karakter van de verschillende opleidingen;5° de begroting te voorzien voor ieder van de vormingsdoelstellingen;6° na verloop van het eerste vormingsplan, een evaluatie van de mate waarin de doelstellingen werden verwezenlijkt.

Art. 257.Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met een vormingsverantwoordelijke die in ieder bestuur wordt aangewezen. De vormingsverantwoordelijke bespreekt de vormingsnoden vooraf met de chef van zijn bestuur.

Art. 258.Het jaarlijkse vormingsplan wordt goedgekeurd door de Regering.

Het wordt vóór 1 november voorgelegd aan het overleg met de vakorganisaties. HOOFDSTUK II. - Het verloop van de vorming Afdeling 1. - De doorlopende beroepsvorming

Art. 259.Iedere ambtenaar neemt deel aan de vorming die rechtstreeks betrekking heeft op de materies die hij in zijn ambt behandelt of zal te behandelen krijgen.

Deze vorming is verplicht.

Art. 260.Er wordt dienstvrijstelling verleend indien de opleiding wordt gegeven tijdens de diensturen. De opleiding die langer duurt dan de normale arbeidsduur per dag, wordt gecompenseerd. Afdeling 2. - De vrijwillige beroepsvorming.

Art. 261.Om in aanmerking te komen voor de versnelde functionele loopbaan, dient de ambtenaar een beroepsvorming te volgen waarvan de duur ten minste bedraagt : - 30 uur voor niveau E; - 75 uur voor niveau D; - 100 uur voor de overige niveaus.

Er wordt voor elk niveau een vormingspakket erkend dat een voldoende keuze aan vormingsprogramma's bevat.

De ambtenaar dient persoonlijk een aanvraag in voor het volgen van een vormingsprogramma uit het voor zijn niveau erkende vormingspakket.

Art. 262.Er wordt dienstvrijstelling verleend indien de opleiding wordt gegeven tijdens de diensturen.

De ambtenaar kan studieverlof aanvragen indien de opleiding over een volledig jaar is gespreid en besloten wordt met een examen over de gedoceerde materie.

Het studieverlof bedraagt maximaal twee dagen voor niveau E, vijf dagen voor niveau D en tien dagen voor de andere niveaus.

Dit verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Art. 263.Indien een inschrijvingsrecht verschuldigd is, wordt het terugbetaald aan de ambtenaren die de opleiding met goed gevolg hebben doorlopen. Afdeling 3. - De vorming inzake loopbaanexamens

Art. 264.Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder loopbaanexamens : 1° het vergelijkend examen georganiseerd door het vast wervingssecretariaat voor overgang naar een hoger niveau;2° de voorbereidende proef voor overgang naar een graad in de rangen B2, C2, D2 of E2 volgens het niveau waartoe de ambtenaar behoort.

Art. 265.De ambtenaar heeft recht op een opleiding die hem voorbereidt op de in artikel 264 bedoelde examens.

Art. 266.Indien de opleidingen worden gegeven tijdens de diensturen, geniet hij dienstvrijstelling.

Hij kan een studieverlof aanvragen van ten hoogste vijf dagen.

TITEL IX. - De tuchtregeling HOOFDSTUK I. - De tuchtstraffen

Art. 267.De tuchtstraffen die kunnen worden uitgesproken, zijn : 1° de terechtwijzing;2° de inhouding van wedde;3° de tuchtschorsing;4° de terugzetting in graad;5° de afzetting.

Art. 268.De inhouding van wedde kan niet worden toegepast voor een periode van meer dan drie maanden.

Zij mag niet meer bedragen dan deze bepaald bij artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 op de bescherming van het loon der werknemers.

Art. 269.De tuchtschorsing mag drie maanden niet overschrijden.

Zij plaatst de ambtenaar van rechtswege in de stand van non-activiteit.

Tijdens de tuchtschorsing kan de ambtenaar zijn rechten op bevordering of weddeverhoging niet laten gelden.

Hij kan een inhouding van wedde ondergaan die het maximum bepaald bij artikel 268, tweede lid, niet mag overschrijden.

Art. 270.Terugzetting in graad wordt, naar gelang van het geval, opgelegd door toekenning : 1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad;2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddenschaal;3° van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.

Art. 271.De afzetting verbreekt definitief de banden van de ambtenaar met de openbare dienst. HOOFDSTUK II. - De tuchtvordering Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 272.De tuchtvordering mag enkel slaan op feiten die zich hebben voorgedaan of die werden vastgesteld binnen de zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering aanvangt.

Art. 273.Ingeval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht heeft medegedeeld aan de minister, wordt de tuchtvordering niet later ingesteld dan zes maanden na de datum van de mededeling.

Vrijspraak door de strafrechter is voor de overheid geen beletsel om een tuchtstraf uit te spreken, op voorwaarde dat de motivering van de straf het gezag van gewijsde niet aantast. De overheid is bovendien niet gebonden door de wijze waarop de rechtbanken het gedrag van de ambtenaar hebben beoordeeld omtrent de hem ten laste gelegde feiten.

Art. 274.Wanneer meer dan één feit de ambtenaar ten laste wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf. Afdeling 2. - Het voorstel van straf

Art. 275.Tuchtstraffen kunnen tegen een ambtenaar die van hen afhangt, worden voorgesteld door : 1° de hiërarchische chef, ongeacht zijn niveau of rang, voor de terechtwijzing, onverminderd 3° van dit artikel;2° de directeur-generaal voor de andere straffen;3° de minister voor alle straffen te overstaan van de ambtenaren-generaal. In de diensten van de secretaris-generaal en de adjunct-secretaris-generaal oefent een ambtenaar van rang A4 de bevoegdheden uit van de directeur-generaal.

Art. 276.De ambtenaren bedoeld in artikel 275 horen de ambtenaar over de feiten alvorens een straf voor te stellen.

Indien zij oordelen dat een straf moet worden voorgesteld betekenen zij een voorstel van straf aan de ambtenaar, samen met het verslag van de hoorzitting.

In elke stand van de tuchtprocedure mag de ambtenaar zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

De betekening van het voorstel van straf zet de tuchtvordering in. Afdeling 3. - De uitspraak van de straf in eerste aanleg

Art. 277.De directeur-generaal spreekt de terechtwijzing uit.

Art. 278.Onverminderd artikel 280, spreekt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de volgende straffen uit : 1° de inhouding van wedde; 2° de tuchtschorsing met of zonder inhouding van wedde.; 3° de terugzetting in graad.

Art. 279.De overheid bevoegd voor het uitspreken van de afzetting is : 1° de minister als het gaat om een ambtenaar van niveau A of B, onverminderd artikel 280;2° de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal als het gaat om een ambtenaar van een ander niveau.

Art. 280.De Regering is bevoegd voor het uitspreken van alle straffen ten overstaan van de ambtenaren -generaal.

Art. 281.De overheid die de straf uitspreekt, kan geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf uitgebracht door de ambtenaren bedoeld in artikel 275 hebben gemotiveerd.

Art. 282.De overheid die de straf uitspreekt, betekent de beslissing aan de ambtenaar waartegen de straf werd uitgesproken, binnen tien werkdagen. HOOFDSTUK III. - Het beroep inzake tuchtaangelegenheden Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 283.De ambtenaar waartegen de straf werd uitgesproken, kan, binnen tien werkdagen na de betekening van de straf., beroep indienen bij de raad van beroep van het ministerie of de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal, naargelang zijn graad.

Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht.

Het indienen van het beroep schorst de uitvoering van de tuchtstraf.

Art. 284.Als er geen beroep wordt ingediend bij één van de raden van beroep bedoeld in artikel 285, wordt de straf uitvoerbaar zodra de beroepstermijn verstreken is. Afdeling 2. - De raad van beroep van het ministerie

en de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal

Art. 285.De volgende raden van beroep worden ingesteld : 1° de raad van beroep van het ministerie die de beroepen inzake tuchtzaken behandelt van de ambtenaren van het ministerie van alle niveaus, uitgezonderd de ambtenaren-generaal;2° de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal die de beroepen inzake tuchtzaken behandelt van de ambtenaren-generaal van het ministerie en de leidende ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 286.§ 1. De raad van beroep van het ministerie is samengesteld als volgt : 1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;2° per taalafdeling, zes effectieve en zes plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren van rang A3;3° per taalafdeling, zes effectieve en zes plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties;4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Regering. § 2. De gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal is samengesteld als volgt : 1° een effectief voorzitter-magistraat en een plaatsvervangende voorzitter-magistraat, aangewezen door de Regering;2° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de Regering onder de ambtenaren van tenminste rang A5 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en bij ontstentenis ervan tussen de ambtenaren van rang A4+; 3° per taalafdeling, drie effectieve en drie plaatsvervangende assessoren aangewezen door de vakorganisaties.; 4° per taalafdeling, een effectief griffier-verslaggever en een plaatsvervangend griffier-verslaggever aangewezen door de Regering.

Art. 287.De taalkennis van de effectieve en plaatsvervangende voorzitters-magistraat moet worden vastgesteld overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Afdeling 3. - De beroepsprocedure

Art. 288.Op vraag van de voorzitter van de raad van beroep van het ministerie, zendt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal, al naargelang van de taalrol van de eiser, hem het volledige dossier toe.

Op vraag van de voorzitter van de gewestelijke raad van beroep, zendt de minister hem het volledige dossier toe.

Art. 289.In elke zaak wordt een ambtenaar door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal aangewezen die de aangevochten straf verdedigt voor de raad van beroep van het ministerie of door de minister voor de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal.

Deze ambtenaar mag niet deelnemen aan de beraadslaging. Het advies bedoeld in artikel 296 vermeldt of dit verbod werd geëerbiedigd.

Art. 290.De raad van beroep mag over geen enkele zaak beraadslagen, indien : 1° de eiser niet zijn middelen tot verdediging heeft kunnen doen gelden;2° het dossier niet alle elementen bevat die het de raad toelaten met volledige kennis van zaken een advies te geven.

Art. 291.De raden van beroep bedoeld in artikel 285 kunnen bijkomende onderzoeken aanbevelen. Zij kunnen hierbij twee assessoren afvaardigen die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen.

De ene wordt gekozen onder de assessoren aangewezen door de Regering en de andere onder de assessoren aangewezen door de vakorganisaties.

Art. 292.De eiser verschijnt in persoon.

Hij mag zich echter laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon van zijn keuze.

De verdediger mag hoe dan ook geen deel uitmaken van de raad van beroep.

Art. 293.Indien, ofschoon behoorlijk opgeroepen, de ambtenaar zonder geldige reden niet verschijnt, voert de betrokken raad van beroep de zaak af en stuurt het dossier terug naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 301, eerste lid.

Art. 294.De eiser heeft het recht de assessoren te wraken ten laatste bij de opening van de eerste vergadering.

De voorzitter wraakt bovendien elke assessor die hij als rechter in eigen zaak zou kunnen beschouwen.

Art. 295.De raden van beroep bedoeld in artikel 285 kunnen slechts beraadslagen indien de meerderheid van de assessoren opgeroepen voor de hoorzitting, aanwezig is.

Art. 296.De raden van beroep bedoeld in artikel 285 geven hun gemotiveerd advies in de maand volgend op de indiening van het beroep, behalve in geval van overmacht.

Art. 297.De stemming is geheim.

Er nemen evenveel door de overheid aangewezen assessoren als door de vakorganisaties aangewezen assessoren deel aan de stemming.

Wanneer een oneven aantal assessoren aanwezig is op het ogenblik van de stemming, herstelt de voorzitter de pariteit in overleg met de aanwezige leden.

Bij staking van stemmen, wordt het advies gunstig geacht voor de eiser.

De griffiers zijn niet stemgerechtigd.

Art. 298.Indien de betrokken raad van beroep, behalve in geval van overmacht, zijn advies niet binnen de voorgeschreven termijn geeft, wordt het gunstig geacht voor de betrokken ambtenaar.

Art. 299.De betrokken raad van beroep stuurt zijn advies alsook het volledige dossier naar de bevoegde overheid. Het advies bedoeld in artikel 301 vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt.

De overheid deelt per aangetekend schrijven het advies van de betrokken raad van beroep binnen tien werkdagen aan de ambtenaar mee.

Art. 300.De Regering bepaalt de vergoeding toegekend aan de voorzitters of aan de plaatsvervangende voorzitters van de raden van beroep bedoeld in artikel 285. HOOFDSTUK IV. - Uitspraak van de tuchtstraf na beroep

Art. 301.Indien het advies van de betrokken raad van beroep afwijkt van de beslissing van de bevoegde overheid in eerste aanleg, dan spreekt in beroep : 1° onverminderd de 2° van dit artikel, de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal zich uit over de terechtwijzing;2° de minister zich uit over de inhouding van wedde, de tuchtschorsing met of zonder inhouding van wedde en de terugzetting in graad;hij spreekt zich uit over de terechtwijzing ten overstaan van de ambtenaren-generaal; 3° de Regering zich uit over de afzetting van een ambtenaar van niveau A en B of de minister als het gaat om een ambtenaar van een ander niveau. Indien het advies van de betrokken raad van beroep in beroep overeenstemt met de beslissing van de bevoegde overheid in eerste aanleg, bevestigt de overheid bedoeld in het eerste lid de straf.

Art. 302.De overheid bedoeld in artikel 301, eerste lid, beslist binnen een maand na overzending van het dossier.

Binnen de tien werkdagen na uitspraak van de beslissing brengt zij per aangetekend schrijven de definitieve beslissing ter kennis van de ambtenaar. HOOFDSTUK V. - De inschrijving en de schrapping van de straf

Art. 303.Elke tuchtstraf wordt ingeschreven op de tuchtfiche van de ambtenaar.

Art. 304.De schrapping van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na een periode waarvan de duur wordt vastgesteld op : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° een jaar voor de inhouding van wedde;3° twee jaar voor de tuchtschorsing;4° drie jaar voor de terugzetting in graad. De termijn gaat in, hetzij indien geen beroep is ingesteld, na het verstrijken van de tien werkdagen na de kennisgeving van de sanctie, hetzij indien er beroep is ingesteld vanaf de kennisgeving aan de ambtenaar, van de in artikel 302 bedoelde beslissing.

Art. 305.De schrapping heeft tot gevolg dat er geen rekening meer mag worden gehouden met de geschrapte tuchtstraf.

TITEL X. - De schorsing in het belang van de dienst

Art. 306.De ambtenaar kan in het belang van de dienst in zijn ambt worden geschorst : 1° in geval van strafrechtelijke vervolgingen;2° in geval van tuchtrechterlijke vervolging wegens een ernstig vergrijp waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De ambtenaar kan het recht ontzegd worden om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in wedde te doen gelden en zijn wedde kan verminderd worden.

Art. 307.De maatregelen bedoeld in artikel 306 worden uitgesproken door : 1° de minister in verband met ambtenaren-generaal;2° de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in verband met de andere ambtenaren; Zij horen de ambtenaar vooraf, uiterlijk tien werkdagen nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die de ambtenaar ten laste worden gelegd. De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.

Indien de ambtenaar wegens overmacht niet kan worden gehoord binnen deze termijn, mag hij zich laten vertegenwoordigen. Deze termijn wordt verlengd met maximum tien dagen.

De schorsingsbeslissing wordt aangetekend betekend.

Art. 308.De ambtenaar kan binnen de vijf werkdagen nadat de aangetekende brief hem door de post werd aangeboden, in beroep gaan bij een der raden van beroep bedoeld in artikel 285 naargelang zijn graad.

Art. 309.Behalve in geval van strafrechtelijke vervolging, mag de duur van de schorsing ten hoogste zes maanden bedragen.

Art. 310.De schorsing in het belang van de dienst alsmede de maatregelen bedoeld in artikel 306, tweede lid eindigen van rechtswege wanneer de tuchtrechtelijke uitspraak voor een zwaar vergrijp bedoeld in artikel 306 eerste lid, 2° definitief wordt.

De door een ambtenaar opgelopen tuchtstraf werkt terug tot op een datum die niet verder mag teruggaan dan degene vanaf welke de met toepassing van artikel 306, tweede lid, getroffen maatregelen uitwerking hebben.

In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.

TITEL XI. - Onverenigbaarheden en cumulatie van beroepsactiviteiten

Art. 311.Met de hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon uitoefent en die : 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult of strijdigheid van belangen tot gevolg heeft, of;2° niet past met de waardigheid van zijn ambt. De ambtenaar die deze bepaling niet eerbiedigt, stelt zich bloot aan een tuchtvordering.

Art. 312.De cumulatie van beroepsactiviteiten is verboden tenzij daar toestemming is voor verleend.

Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elke bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.

Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert.

Art. 313.Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.

De verkozen ambtenaar moet de dienst belast met het HRM hiervan verwittigen, die op zijn beurt de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal op de hoogte brengt.

De uitoefening van een mandaat van ten minste rang A4 is onverenigbaar met een politiek mandaat waarvan het overeenstemmende politiek verlof een vierde van een voltijdse betrekking overschrijdt.

Art. 314.Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit buiten de diensturen, indien deze niet in strijd is met de bepalingen van artikel 311.

Art. 315.Er kan toestemming worden verleend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit binnen de diensturen, indien deze : 1° niet in strijd is met de bepalingen van artikel 311;2° van algemeen belang is voor het Gewest;3° zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek kan worden uitgeoefend. Onder diensturen dient te worden verstaan : de stamtijden die de glijdende werktijdregeling vastlegt.

Deze ambtenaar is in actieve dienst.

De minister bepaalt de wijze waarop deze maatregel wordt toegepast.

Art. 316.De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de directeur-generaal of de ambtenaar aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal in hun diensten, door middel van een modelformulier dat door de dienst belast met HRM wordt verstrekt.

Het diensthoofd geeft vooraf in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien, een gemotiveerd advies. De directeur-generaal voegt er zijn advies aan toe alvorens het dossier door te sturen naar de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 317.De toestemming wordt verleend of geweigerd door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

Art. 318.De ambtenaar wordt binnen de tien werkdagen na datum van zijn aanvraag in kennis gesteld van de beslissing. Eenmaal die termijn verstreken, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.

Art. 319.De toestemming kan worden herroepen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.

BOEK II. - DE BEZOLDIGINGSREGELING TITEL I. - De wedde HOOFDSTUK I. - De weddeschalen

Art. 320.Iedere weddenschaal wordt aangeduid met een letter gevolgd door drie cijfers.

De letter duidt het niveau aan, het eerste cijfer de rang, het tweede de graad overeenstemmend met een bijzondere kwalificatie in dezelfde rang, het derde de code van de weddenschaal.

Het cijfer nul betekent dat de code niet bepaald is.

Art. 321.Aan de graden die de ambtenaren kunnen bekleden, zijn de volgende schalen verbonden : NIVEAU A secretaris-generaal A700 adjunct-secretaris-generaal A600 directeur-generaal A500 directeur-hoofd van dienst A400 ingenieur-directeur A310 directeur A300 eerste ingenieur A220 eerste attaché A210 A200 ingenieur A113 A112 A111 attaché A103 A102 A101 NIVEAU B eerste assistent B200 assistent B103 B102 B101 NIVEAU C eerste adjunct C200 adjunct C103 C102 C101 NIVEAU D eerste klerk D200 klerk D103 D102 D101 NIVEAU E eerste beambte E200 beambte E103 E102 E101

Art. 322.De weddeschalen die gelden in het ministerie zijn opgenomen in bijlage I van dit besluit.

De bedragen van de weddenschaal volgen de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen bedoeld in artikel 55 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes.

Art. 323.De tussentijdse verhogingen worden toegekend op grond van de geldelijke anciënniteit, conform de artikelen 402 tot 405.

Art. 324.De eerste attachés die een expertbetrekking of een kaderbetrekking bekleden, genieten de weddenschaal A200.

Zij die een expertbetrekking van hoog niveau bekleden, genieten de weddenschaal A210.

Art. 325.De titularissen van de graad van directeur, die voldoen aan de voorwaarden inzake evaluatie en vorming bedoeld in de artikelen 79 en 259, en die minstens negen jaar anciënniteit tellen in de graad A3, genieten de weddenschaal A310.

De artikelen 136 en 137 zijn toepasselijk op de ambtenaren aan wie de weddenschaal bedoeld in het eerste lid wordt toegekend. HOOFDSTUK II. De vaststelling van de wedde van de ambtenaar Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 326.Onverminderd de tegengestelde reglementaire bepalingen, wordt de wedde van elke ambtenaar vastgesteld in een van de schalen van zijn graad.

Art. 327.Bij wijziging van het geldelijk statuut van een graad, wordt de eraan verbonden wedde opnieuw vastgesteld alsof het nieuwe geldelijk statuut altijd had bestaan.

Indien de gewijzigde wedde lager ligt dan degene die de ambtenaar genoot in zijn graad bij de inwerkingtreding van het wijzigende besluit, behoudt hij zijn hoogste wedde tot hij een op zijn minst daaraan gelijke wedde heeft.

Art. 328.De vaste ambtenaar die werd bevorderd, heeft in zijn nieuwe graad nooit een lagere wedde dan hij zou hebben genoten in zijn vorige graad.

Wanneer de schaal van zijn vorige graad tot niveau B of C en de schaal van zijn nieuwe graad tot niveau A behoort, bekomt de ambtenaar in zijn nieuwe graad altijd ten minste een wedde die 40.000 F. hoger ligt dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad.

De toepassing van deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van de ambtenaar hoger ligt dan de maximumwedde hetzij van de schaal van zijn nieuwe graad, hetzij van de schaal van zijn vorige graad als deze hoger is.

Art. 329.De wedde wordt betaald na vervallen termijn.

De ambtenaar ontvangt zijn wedde uiterlijk de laatste werkdag van de maand, met uitzondering van zijn wedde van december die hij ontvangt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari van het volgende jaar. Afdeling 2. - De berekening van de wedde

Art. 330.De maandwedde is gelijk aan 1/12 van de jaarwedde.

Art. 331.Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar op een andere datum dan de eerste van de maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is bedoeld in artikel 405, tweede lid, wordt de wedde van de lopende maand niet aangepast.

Wanneer de vaste of stagedoende ambtenaar overlijdt of op rust gesteld wordt, blijft de wedde van de lopende maand verschuldigd.

Art. 332.Bij deeltijdse arbeid wordt de wedde naar rata van de prestaties uitbetaald.

In geval de deeltijdse arbeidsregeling begint in de loop van een maand, wordt de wedde van die maand berekend volgens de manier bedoeld in artikel 333.

Art. 333.Wanneer de maandwedde niet volledig is verschuldigd, wordt zij, behalve in het geval van deeltijdse arbeidsregeling bedoeld in artikel 332, eerste lid, berekend in dertigsten. Het aantal verschuldigde dertigsten is afhankelijk van het aantal dagen dat de ambtenaar tijdens de maand moet presteren en het aantal te bezoldigen dagen, zoals vastgelegd in bijlage II. Het aantal te bezoldigen werkdagen bestaat uit de werkelijk gepresteerde dagen en de afwezigheidsdagen waarvoor de wedde wordt doorbetaald.

Het aantal gepresteerde dagen is gelijk aan het aantal gepresteerde uren gedeeld door 7,6. HOOFDSTUK III. - De gewaarborgde bezoldiging; de haard- of standplaatsvergoeding, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage

Art. 334.Overeenkomstig de artikelen 56, 57, 58 en 59 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes, heeft de ambtenaar recht op de gewaarborgde bezoldiging, de haard- of standplaatsvergoeding, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden dezelfde zijn als voor de federale ambtenaren.

TITEL II. - De toelagen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 335.Het vervullen van prestaties die niet als normaal kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot het toekennen van een toelage.

Art. 336.In het geval van onderbreking van de ambtsuitoefening is de toelage slechts verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en de ambtenaar het recht op zijn wedde niet verliest.

Art. 337.Als de maandelijkse wedde niet volledig verschuldigd is, worden de toelagen bedoeld in het hoofdstuk II betreffende de toelagen verbonden met de loopbaan en in het hoofdstuk V betreffende de tweetaligheidstoelage, uitbetaald volgens de pro rata toegepast op de wedde.

Art. 338.Onverminderd de regels betreffende de administratieve en begrotingscontrole worden de toelagen door de Regering vastgesteld. HOOFDSTUK II. - De toelagen verbonden met de loopbaan Afdeling 1. - De toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt

Art. 339.De ambtenaar die een hoger ambt onafgebroken waarneemt gedurende een periode van ten minste negentig dagen, krijgt een toelage die gelijk is aan het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het hoger ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn effectieve graad.

Deze toelage wordt retro-actief toegekend tot de eerste dag waarop de ambtenaar de hogere functie effectief uitoefende.

Zolang hij voormelde functie bekleedt, heeft de ambtenaar recht op tussentijdse verhogingen volgens de bij artikel 323 vastgestelde regels. Afdeling 2

De toelage aan sommige laureaten van een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau

Art. 340.De ambtenaar die slaagt voor een vergelijkend overgangsexamen naar het hogere niveau en die na verloop van twee jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van dat examen, niet is benoemd tot de graad waarvoor hij heeft medegedongen, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : - 45.000 F. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau A; - 20.000 F. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau B; - 20.000 F. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau C; - 15.000 F. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot niveau D. De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Art. 341.De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger ligt dan die welke hij zou hebben bekomen als hij zou benoemd geworden zijn in de graad waarvoor hij heeft medegedongen.

Om deze bezoldiging te bepalen wordt met de haard- of standplaatstoelage en iedere andere toelage inherent aan het uitoefenen van het ambt rekening gehouden.

De ambtenaar die de bevordering weigert, waarop hij omwille van het slagen voor het vergelijkend examen aanspraak kan maken, verliest vanaf de dag van weigering het voordeel van de toelage voorzien in artikel 340. HOOFDSTUK III. - De toelage verbonden aan de gepresteerde arbeid Afdeling 1. - De toelage voor overuren

Art. 342.Onder overuren dient te worden verstaan de prestaties verstrekt door een ambtenaar voltijds in dienst en die uitzonderlijk worden opgelegd op werkdagen tussen 18.00 uur en 08.00 uur en op zaterdag, zondag of feestdag.

Art. 343.Elk overuur wordt, bij voorrang, gecompenseerd door een verlof dat gelijk is aan : - 125 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 18.00 uur en 22.00 uur; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op zaterdag; - 150 % van de geleverde bijkomende prestaties op werkdagen tussen 22.00 uur en 07.00 uur; - 200 % van de geleverde bijkomende prestaties op zondag of feestdag.

Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend respectievelijk van 1,25/1850ste, 1,5/1850ste of 2/1850ste van de jaarlijkse brutobezoldiging per overuur.

Art. 344.De toelage voor overuren wordt alleen toegekend aan ambtenaren van niveau C, D en E die voltijds zijn tewerkgesteld.

Art. 345.De ambtenaar die uitzonderlijk buiten zijn dienstverplichtingen teruggeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan 4/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging. Deze toelage staat los van de betaling van de overuren.

Art. 346.De minister of zijn gemachtigde beslist, op advies van de Inspecteur van financiën, in hoever het nodig is gepresteerde overuren te bezoldigen. Afdeling 2. - De toelage voor nacht-, zaterdag-, en zondagswerk

Art. 347.Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden verstaan onder : 1° nachtprestaties : prestaties die tussen 22.00 uur en 07.00 uur worden verricht, of tussen 18.00 uur en 08.00 uur op voorwaarde dat deze prestaties eindigen op of na 22.00 uur en beginnen op of voor 07.00 uur. 2° zaterdagprestaties : prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 00.00 uur en 24.00 uur. 3° zondagprestaties : prestaties die op een zondag of op een wettelijke of erkende feestdag tussen 00.00 uur en 24.00 uur worden verricht.

Art. 348.De nacht-, zaterdag- en zondagprestaties geven, bij voorrang recht op een compensatieverlof.

Het compensatieverlof is gelijk aan : - zondagprestaties : 100 % van de geleverde prestaties; - zaterdagprestaties : 50 % van de geleverde prestaties; - nachtprestaties : 25 % van de geleverde prestaties.

Indien het compensatieverlof niet kon worden toegekend binnen de vier maanden, wordt een toelage toegekend van 25 %, 50 % of 100 % van het bedrag per uur prestatie.

Het bedrag per uur prestatie van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850ste van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.

Art. 349.De toelage voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke of erkende feestdagen mag gecumuleerd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagprestaties.

De toelagen mogen niet samengevoegd worden met de toelage voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.

Art. 350.De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt.

Art. 351.De toelage wordt alleen toegekend aan ambtenaren van niveau C, D en E. Afdeling 3. - De toelage voor gevaarlijk, ongezond en hinderlijk werk

Art. 352.Aan de ambtenaren die belast zijn met gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk wordt een forfaitaire uurtoelage van 100 F. toegekend, gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

De minister stelt na advies van de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk met de instemming van de minister van Begroting de lijst met werken vast die recht geven op de toelage bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK IV De verantwoordelijkheidstoelage aan de centraliserend rekenplichtigen en de rekenplichtigen van de geschillen

Art. 353.Er wordt aan de ambtenaren aangesteld door de betrokken minister als centraliserend rekenplichtige of als rekenplichtige van de geschillen en van de uitstaande fondsen een jaartoelage toegekend van 144.000 F. De toelage wordt maandelijks en samen met de wedde uitbetaald. Zij wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01. HOOFDSTUK V. - De tweetaligheidstoelage

Art. 354.Een premie voor tweetaligheid wordt toegekend aan de ambtenaren die voor een examencommissie samengesteld door de Vaste Wervingssecretaris het bewijs hebben geleverd dat zij : 1° hetzij een mondelinge kennis hebben van de tweede taal overeenstemmend met het niveau van hun graad;2° hetzij een schriftelijke en mondelinge kennis hebben van de tweede taal overeenstemmend met het niveau van hun graad. De mondelinge kennis bedoeld onder punt 1 wordt bepaald bij artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit van 30 november 1966 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966.

De schriftelijke en mondelinge kennis bedoeld onder punt 2 wordt bepaald bij het koninklijk besluit van 30 november 1966 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, inzonderheid: a) de artikelen 8 en 9, § 1 voor de ambtenaren van de niveaus B, C, D en E en de graden van de rangen A1 en A2;b) de artikelen 7,11 of 12 en 9, § 1 voor de ambtenaren van de graden vanaf de rang A3.

Art. 355.§ 1. Het jaarbedrag van de tweetaligheidspremie bedoeld in artikel 354, 1° wordt vastgesteld op : - 24.000 F. voor de ambtenaren van niveau A; - 18.000 F. voor de ambtenaren van niveau B en C; - 12.000 F. voor de ambtenaren van niveau D en E. § 2. Het jaarbedrag van de tweetaligheidspremie bedoeld in artikel 354, 2° wordt vastgesteld op het viervoudige van het jaarlijks beloop der gemiddelde weddenverhogingen van de weddenschaal verbonden aan de graad van de ambtenaar.

Het jaarlijks beloop der gemiddelde weddenverhogingen van de weddenschaal verbonden aan de graad van de ambtenaar wordt bepaald door het bedrag van het verschil tussen het maximum en het minimum van de basisweddenschaal, gedeeld door het getal overeenstemmend met het aantal jaren dat vereist is voor de toekenning van de maximumwedde. § 3. Tot hij geslaagd is voor de examens voorzien in het artikel 354, 3e lid en gedurende een termijn van maximum achttien maanden vanaf de datum van de benoeming in de nieuwe graad behoudt de ambtenaar het voordeel van de laatst bekomen tweetaligheidstoelage op de lagere graad.

Art. 356.De tweetaligheidspremies worden maandelijks en samen met de wedde vereffend. Zij zijn gebonden aan de schommelingen van de spilindex 138,01. HOOFDSTUK VI. - De premies toegekend in toepassing van de stelsels van arbeidsherverdeling

Art. 357.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld bij artikel 169 genieten een weddebijslag van 3.250 F. per maand die volledig deel uitmaakt van de wedde. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 117,19.

Art. 358.De ambtenaren die gebruik maken van het recht bedoeld bij artikel 172 bekomen een niet-geïndexeerde maandelijkse premie van 11.940 F. TITEL III. - De vergoedingen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Art. 359.Een vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet als normaal of inherent aan het ambt kunnen worden beschouwd.

Art. 360.Wanneer de situatie die aanleiding geeft tot het toekennen van een vergoeding onderhevig is aan herhaling, kan een forfaitair bedrag worden vastgesteld.

Art. 361.In geval van onderbreking van de uitoefening van zijn ambt wordt de uitbetaling van de vergoeding opgeschort voor zover de lasten niet meer worden gedragen. HOOFDSTUK II. - De vergoedingen voor reiskosten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 362.Onverminderd de artikelen 382 tot 385 heeft de ambtenaar recht op de terugbetaling van de kosten verbonden aan dienstreizen.

Elke reis vereist de toestemming van de functioneel bevoegde minister of zijn gemachtigde.

De toestemming kan algemeen zijn, inzonderheid in geval de betrokkenen regelmatig moeten reizen.

Art. 363.Behalve wanneer het belang van de dienst het vereist, gebeurt elke dienstreis met het goedkoopste vervoermiddel.

Art. 364.De functioneel bevoegde minister vermindert de terugbetaling als hij meent dat de kosten overdreven zijn of dat de reizen hadden kunnen worden vermeden. Afdeling 2. - Het gebruik van het openbaar vervoer

Art. 365.De onkosten van een reis met het openbaar vervoer worden terugbetaald volgens de officiële tarieven.

Art. 366.De ambtenaren ontvangen hetzij een reisorder in te ruilen voor een gewoon ticket, hetzij een terugbetaling in ruil voor het vervoersbewijs.

Art. 367.Als het vertrekstation gelegen is in de werkelijke woonplaats van de betrokkene en deze niet overeenstemt met zijn administratieve standplaats mag dit niet leiden tot bijkomende lasten.

De eventuele toeslag van de reis is voor rekening van de betrokkene.

Art. 368.Voor zijn dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geniet de ambtenaar een vrij abonnement op het vervoersnet van de M.I.V.B. Afdeling 3. - Het gebruik van de eigen wagen

Art. 369.De machtigingen om de eigen wagen te gebruiken voor dienstnoodwendigheden worden gegeven door elke functioneel bevoegde minister, binnen de kredieten van zijn begrotingsafdeling en op gunstig advies van de Inspectie van Financiën.

Zij zijn slechts geldig tot 31 december van elk jaar.

Iedere minister bepaalt eveneens het maximum aantal jaarlijks kilometers dat wordt toegestaan. Dit aantal kan per dienst worden vastgesteld.

Art. 370.Behoudens uitdrukkelijke machtiging mag de ambtenaar geen dienstreizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in rekening brengen.

In voorkomend geval stelt de machtiging van de minister een maximum aantal kilometers vast.

Art. 371.In geen geval mag het belastbaar vermogen van het voertuig dat in aanmerking komt voor vergoeding meer bedragen dan 11 PK voor de ambtenaren van de rangen A7 tot A3 en 7 PK voor de ambtenaren van de andere rangen.

Art. 372.De kilometervergoeding wordt vastgesteld volgens artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende de algemene regeling inzake reiskosten en alle andere besluiten die het wijzigen.

Zij dekt alle kosten van het gebruik van het eigen voertuig, behalve de kosten van een all-riskverzekering die het ministerie ten laste neemt.

De kilometervergoeding wordt in onderlinge overeenstemming bepaald door de functioneel bevoegde minister en de minister voor de dienstreizen van in het buitenland verblijvende ambtenaren.

Art. 373.De ambtenaren die zich verplaatsen met hun gebruikelijke woonplaats als vertrek- of aankomstpunt, kunnen geen vergoeding bekomen die hoger ligt dan die welke hen verschuldigd zou zijn indien zij hun administratieve standplaats als vertrek- of aankomstpunt zouden nemen.

Art. 374.De vergoedingen worden vereffend op overlegging van een aangifte op erewoord met een overzicht van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers. HOOFDSTUK III. - De vergoeding voor verblijfkosten

Art. 375.Er wordt aan de ambtenaren die dienstreizen moeten maken een dagelijkse forfaitaire vergoeding van hun verblijfkosten toegekend.

Art. 376.De vergoeding voor verblijfkosten in het binnenland wordt vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de personeelsleden van de Ministeries en elk ander besluit die het mocht wijzigen.

Art. 377.De vergoeding bedoeld in artikel 375 wordt niet toegekend voor reizen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Niettemin kan in uitzonderlijke gevallen de minister een bijzonder forfaitair stelsel invoeren.

Art. 378.De ambtenaren die worden afgevaardigd om deel te nemen aan internationale conferenties in het binnenland hebben recht op terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.

Art. 379.Het verblijf in het buitenland geeft aanleiding tot de terugbetaling van de werkelijke uitgaven op overlegging van een verantwoordingsnota.

De minister is evenwel gemachtigd de dagelijkse forfaitaire bedragen vast te stellen voor de officiële reizen in sommige landen.

Art. 380.De minister en de functioneel bevoegde minister regelen de bijzondere situaties voortvloeiend onder meer uit de uitoefening van een reizende functie of uit detachering.

Art. 381.Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtmaatregelen, kan de minister de verblijfsvergoeding weigeren als hij vaststelt dat de rechthebbenden misbruik maken van de rechten die hen bij dit besluit worden toegekend. HOOFDSTUK IV. - De vergoeding voor vervoerkosten op de weg van en naar het werk Afdeling 1. - De vergoeding voor het gebruik van de fiets op de weg

van en naar het werk

Art. 382.De ambtenaar die zich per fiets verplaatst om zich van zijn woonplaats naar zijn werk te begeven, heeft recht op een vergoeding van zijn kosten.

De vergoeding wordt toegekend aan de ambtenaar die minstens vijf keer per maand gebruik maakt van zijn fiets op de weg van en naar het werk.

Art. 383.De vergoeding wordt forfaitair vastgesteld op zes F. per kilometer. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138,01.

Zij wordt berekend volgens de kortste weg tussen zijn woonplaats en zijn administratieve standplaats.

Art. 384.De vergoeding wordt uitbetaald op overlegging van een aangifte op erewoord en een driemaandelijks overzicht.

De minister oefent een toezicht uit op de aangiften. Afdeling 2. - De vergoeding voor het gebruik van het gemeenschappelijk

openbaar vervoer op de weg van en naar het werk

Art. 385.Het gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer door de ambtenaar om zich van zijn woonplaats naar zijn werkplaats te begeven, geeft aanleiding tot een terugbetaling door het ministerie van een gedeelte van zijn kosten.

Deze terugbetaling gebeurt overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 juni 1998 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en sommige instellingen van openbaar nut in de vervoerkosten van de personeelsleden; HOOFDSTUK V. - Huisvestingskosten Afdeling 1. - Het genot van een dienstwoning

Art. 386.De ambtenaren die verplicht een bepaalde woonst betrekken omdat hun ambt hun permanente aanwezigheid vereist op de werkplaats, genieten kosteloze woongelegenheid.

Art. 387.Een maandelijkse inhouding wordt uitgevoerd op de wedde van de ambtenaren die een woonst betrekken waarvan het gebruik hen is toegestaan teneinde hun taak te vergemakkelijken.

Deze inhouding wordt vastgesteld op het bedrag van de huurwaarde van de woonst, eventueel verhoogd met de verwarmings- en verlichtingswaarde. Zij mag evenwel niet meer bedragen dan 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde voor de woonst en 12,5 % van dit bedrag voor de woonst, de verwarming en de verlichting.

Art. 388.De Regering bepaalt de functies bedoeld in artikel 386 met verduidelijking van degene waaraan naast de woonst, de verwarming en de verlichting zijn verbonden.

Zij onderscheidt ook : 1° degene waarvan de titularissen onderworpen zijn aan bijzondere verplichtingen, zelfs indien hun bestuur zich in de materiële onmogelijkheid bevindt hen ter plaatse te huisvesten;2° degene waarvan de titularissen niet onderworpen zijn aan die bijzondere verplichtingen indien hun bestuur hen niet ter plaatse kan huisvesten.

Art. 389.Voor de toepassing van artikel 387 stelt de minister bevoegd voor Financiën de huurwaarde van de woonst vast.

Voor de toepassing van artikel 387, tweede lid, wordt de gemiddelde wedde bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de minimum- en de maximumwedde van de weddenschaal van de uitgeoefende functie. Afdeling 2. - De huisvestingstoelage

Art. 390.De ambtenaren die één van de in artikel 388, tweede lid, 1°, bedoelde functies uitoefenen, ontvangen een vervangende toelage, indien ze niet werkelijk hetzij een woonst, hetzij een woonst met verwarming en verlichting genieten.

De functioneel bevoegde minister verleent deze toelage. Zij bedraagt nooit meer dan 10 % van het brutobedrag van de gemiddelde wedde.

Zij wordt maandelijks uitbetaald na het vervallen van de termijn.

Wanneer zij niet voor een volledige maand is verschuldigd, wordt zij berekend in dertigsten. HOOFDSTUK VI. - De toelage voor huisbewaarders of hun vervangers

Art. 391.De ambtenaren waaraan een ambt van huisbewaarder wordt toegekend, genieten uit hoofde daarvan enkel de kosteloosheid van woonst, verwarming en verlichting. Zij genieten een wedde uit hoofde van een ander ambt dat zij uitoefenen binnen het ministerie.

Art. 392.Het ministerie neemt de inhoudingen en de bijdragen ten laste, die de betrokkenen uit hoofde van hun functie van huisbewaarder verschuldigd zijn, hetzij aan het Fonds voor overlevingspensioenen, hetzij aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 393.Een toelage wordt toegekend aan de persoon vreemd aan het bestuur die, met instemming van de bevoegde overheid, de huisbewaarder vervangt gedurende een jaarlijks vakantieverlof van minstens een week.

De toelage wordt per dag toegekend. Elke dag wordt gelijkgesteld met een prestatie van 7 u. en bezoldigd op basis van het minimumuurloon vastgesteld in de weddenschaal E101. HOOFDSTUK VII. - Vergoeding van de begrafeniskosten bij overlijden van een ambtenaar

Art. 394.Een vergoeding wegens begrafeniskosten aan de quota en voorwaarden, vastgesteld bij het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der Ministeries wordt toegekend aan de rechthebbenden van de overleden ambtenaar of aan de andere personen bedoeld in genoemd besluit.

BOEK III. - DE VASTSTELLING VAN DE ADMINISTRATIEVE EN GELDELIJKE ANCIENNITEIT TITEL I. - Algemene bepalingen

Art. 395.Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder : 1° volledige prestaties : de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt;1° vrijwillige onderbreking : de onderbreking die door de daad of de schuld van de ambtenaar is veroorzaakt. Niet vrijwillig is de onderbreking van de ambtenaar die, alvorens hij in het ministerie werd aangeworven, reeds in hetzelfde niveau vastbenoemd was in een instelling van openbaar nut die afhangt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Art. 396.De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten als hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij ontstentenis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.

Art. 397.De anciënniteit wordt berekend per kalendermaand. De diensten die geen volledige maand beslaan worden genegeerd.

TITEL II. - De berekening van de administratieve anciënniteit

Art. 398.Voor de berekening van de graad- en niveau-anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd : 1° in de hoedanigheid van stagiair of vastbenoemd ambtenaar;2° bij een openbare instelling afhangend van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie, en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° zonder vrijwillige onderbreking;4° als titularis van een ambt met volledige of deeltijdse prestaties. Voor de berekening van de dienstactiviteit geldt dezelfde berekeningswijze, met dien verstande dat werkelijke prestaties in gelijk welke hoedanigheid in aanmerking komen.

Art. 399.Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar benoemd of voor bevordering gerangschikt werd ingevolge de terugwerking van zijn benoeming.

Voor de niveau-anciënniteit telt de datum waarop de ambtenaar benoemd is in een graad van het betreffende niveau of waarop hij voor bevordering gerangschikt werd ingevolge de terugwerking van zijn benoeming.

Art. 400.Deeltijdse prestaties van 1976 uren worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden.

Deeltijdse prestaties van een twaalfde van 1976 uren worden geteld voor één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte wordt verwaarloosd.

Art. 401.De administratieve anciënniteit van een ambtenaar die titularis is van een ambt met deeltijdse prestaties, wordt berekend pro rata van zijn werkelijke prestaties.

TITEL III. - De geldelijke anciënniteit HOOFDSTUK I. - In aanmerking komende diensten

Art. 402.§ 1. Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten gepresteerd door de ambtenaar in om het even welke hoedanigheid, als titularis van een bezoldigd ambt met volledige of deeltijdse prestaties, in : - de diensten van de Europese Unie; - de diensten van de federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of andere openbare diensten; - de plaatselijke besturen; - de Afrikadiensten; - de onderwijsinstellingen van de gemeenschappen, de door een weddetoelage gesubsidieerde onderwijsinstellingen, de diensten voor onderwijs- of beroepsoriëntatie of de vrije door een weddetoelage gesubsidieerde psycho-medische en sociale centra; - de publiekrechtelijke en vrije universiteiten ongeacht de oorsprong van hun financiën. § 2. De effectief onder arbeidsovereenkomst gepresteerde diensten in de privé-sector of als zelfstandige kunnen eveneens in aanmerking komen voor een maximum van zes jaar.

De Regering stelt de toepassingsmodaliteiten van deze bepaling vast.

Art. 403.De minister bepaalt op basis van een door de bevoegde overheden afgeleverd attest de duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs heeft gepresteerd.

De op dit attest vermelde volledige prestaties waarvoor de betaling gebeurde in tienden en die per schooljaar geen volledig jaar van werkelijke diensten vertegenwoordigen worden dag per dag samengeteld.

Het globaal aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2.

Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Er wordt geen rekening gehouden met de rest.

De op het attest vermelde volledige prestaties vervuld gedurende een volledig schooljaar, gelden voor een totaal van 300 dagen en vertegenwoordigen één in aanmerking te nemen dienstjaar. HOOFDSTUK II. - De berekening van de geldelijke anciënniteit

Art. 404.De anciënniteit van de ambtenaar mag nooit de werkelijke duur van zijn in aanmerking komende diensten overschrijden.

De anciënniteit aan de ambtenaar toegekend in een openbare dienst waaruit hij werd overgeplaatst, blijft nochtans verworven, ongeacht de van kracht zijnde berekeningswijze van de anciënniteit in die dienst.

Art. 405.De diensten aangenomen voor de berekening van de anciënniteit zijn verworven in het niveau van de basisgraad van de ambtenaar. Zij worden in hun geheel verrekend.

De basisgraad is de eerste graad waartoe de ambtenaar wordt benoemd of waartoe hij nadien wordt benoemd volgens een benoemingswijze die geen rekening houdt met zijn vorige hoedanigheid.

BOEK IV. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN TITEL I. - Opheffingsbepalingen

Art. 406.Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden opgeheven : 1° Het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 augustus 1967, bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967, bij de koninklijke besluiten van 18 april 1969, 17 september 1969, 10 maart 1971, 13 september 1972, 26 mei 1975, 1 augustus 1975, 4 december 1975, 5 april 1976, 12 augustus 1981, 10 september 1981, 16 november 1981, 18 november 1982, 30 maart 1983, 22 februari 1985, 25 februari 1985, bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1985, bij de koninklijke besluiten van 24 mei 1985, 3 juli 1985, 28 februari 1986, 21 januari 1987 en 13 juli 1987, bij het arrest nr.28.582 van de Raad van State van 13 oktober 1987, bij de koninklijke besluiten van 2 februari 1988 en 28 oktober 1988, bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1989, bij de koninklijke besluiten van 12 november 1990, 20 november 1990, 27 december 1990, 16 april 1991, 25 oktober 1991, 6 november 1991 en 21 november 1991, bij de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 11 februari 1993, 10 maart 1993 en 8 juli 1993 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juli 1997; 2° Het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 december 1970, 23 september 1971, 31 januari 1977, 4 juli 1979, 25 april 1980, 12 augustus 1981, 28 februari 1986, 31 mei 1988, 28 oktober 1988, 20 maart 1989, 16 oktober 1989, 19 september 1990, 13 november 1990, 31 juli 1991 en 18 november 1991;3° Het besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 november 1951, 30 augustus 1954, 11 december 1970, 11 augustus 1976 en 30 november 1979;4° Het koninklijk besluit van 30 november 1950 betreffende de huisvesting van sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;5° Het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 1968, 7 maart 1977, 24 november 1978, 22 januari 1979, 27 juli 1981, 16 november 1981, 30 maart 1983, 31 december 1984, 18 februari 1985, 3 juli 1985, 26 augustus 1987, 1 oktober 1987, 2 oktober 1989, 27 maart 1990, 19 juli 1990, 25 oktober 1990, 18 september 1991, 10 oktober 1991, 6 november 1991 en 14 februari 1992;6° Het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand van disponibiliteit van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967 en bij het koninklijk besluit van 14 december 1970;7° Het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige personeelsleden van de rijksbesturen, gewijzigd bij de besluiten van 17 november 1969, 6 september 1971, 10 juli 1972, 29 juni 1973, 6 augustus 1974, 27 oktober 1975, 13 september 1976, 14 september 1976, 11 februari 1977, 22 mei 1978, 3 september 1979, 12 augustus 1981, 18 mei 1983, 19 maart 1985, 7 maart 1989, 18 december 1989, 21 december 1990 en 16 september 1991;8° Het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 tot vaststelling van de bezoldiging van hen die hun medewerking verlenen voor de opleiding en de voortgezette opleiding van het Rijkspersoneel;9° Het koninklijk besluit van 11 januari 1965 houdende vaststelling van de manier van aanwijzing van de groepsleiders in de typdiensten en van hun bezoldiging;10° Het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 1984 en bij het ministerieel besluit van 12 december 1984, met uitzondering van artikel 13 en de bijlage waarnaar het verwijst;11° Het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 februari 1967 en 2 maart 1989;12° Het koninklijk besluit van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende Ministeries en van de instellingen welke tot die ministeries behoren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 februari 1979;13° Het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de Rijksambtenaren die met een opdracht worden belast, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 december 1971, 2 april 1979 en 19 september 1991;14° Het koninklijk besluit van 14 februari 1968 houdende sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met de graden van conducteur, van technisch ingenieur of met sommige graden van het controle- en opzichterpersoneel van werken zijn bekleed, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 juni 1973, 12 september 1974 en 16 november 1979;15° Het koninklijk besluit van 21 augustus 1970 betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1976, 3 december 1987 en 6 november 1991;16° Het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 juni 1975, 5 december 1978 en 30 maart 1983, bij het koninklijk besluit nr.279 van 30 maart 1984, bij de koninklijke besluiten van 27 juli 1989, 13 december 1989, 7 augustus 1991, 6 november 1991 en 18 november 1991 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994, met uitzondering van artikelen 35 tot 41; 17° Het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene Ministeries gemene graden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 januari 1974 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994;18° Het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 januari 1981 en 16 april 1991;19° Het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 maart 1977, 27 juli 1981, 16 november 1981 en 25 oktober 1990;20° Het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995;21° Het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 september 1981, 7 augustus 1991 en 6 november 1991;22° Het koninklijk besluit van 11 februari 1977 betreffende de toekenning van de zogeheten "weddenschaal van geselecteerde" aan bepaalde personeelsleden van sommige ministeries, met uitzondering van artikel 24;23° Het koninklijk besluit van 31 juli 1978 houdende toekenning van een toelage voor vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof, aan personen vreemd aan de Administratie;24° Het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van architect zijn bekleed;25° Het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van industrieel ingenieur zijn bekleed, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 december 1984;26° Het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 6 november 1991.

Art. 407.Worden opgeheven : 1° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 19 maart 1998;2° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 9 november 1993, 26 mei 1994, 27 april 1995, 4 december 1997 en 19 november 1998;3° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de rangschikking per niveau en per rang van de graden die de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen bekleden, gewijzigd bij de besluiten van 26 mei 1994 en 27 april 1995;4° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitzondering van de bijlagen;5° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 januari 1994 tot vaststelling van de wijze waarop ambtenaren die niet onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ressorteren, bij het ministerie van dat gewest kunnen worden benoemd;6° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 januari 1994 tot oprichting van de raad van beroep van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot vaststelling van de samenstelling ervan;7° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de niveaus 1, 2+ en 2 van het ministerie en van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 1998, met uitzondering van de bijlagen;8° Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 januari 1996 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 408.Elke reglementaire bepaling die niet uitdrukkelijk wordt opgeheven door de artikelen 406 en 407 is niet van toepassing op de ambtenaren van het ministerie indien zij in strijd is met de bepalingen van dit besluit.

TITEL II. - Overgangsbepalingen HOOFDSTUK I. - Omzettingsbepalingen Afdeling 1. - Omzetting van de vroegere graden in de nieuwe graden

Art. 409.De betrekkingen van secretaris-generaal in rang A7, adjunct-secretaris-generaal in rang A6, en directeur-generaal in rang A5 worden toegekend aan de ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk titularis zijn van een betrekking van secretaris-generaal in rang 17, adjunct-secretaris-generaal in rang 16 en directeur-generaal in rang 16.

Art. 410.De titularissen van de graden bedoeld in de linkerkolom van de bijlage III worden van rechtswege en door verandering van graad benoemd in de overeenstemmende graad in de rechterkolom.

Art. 411.De ambtenaren behouden in hun nieuwe graad de graadanciënniteit welke was verkregen in de graad waarvan ze titularis waren.

Als verscheidene graden werden vereenvoudigd tot één basisgraad, is de graadanciënniteit van de ambtenaar die naar de nieuwe graad overgaat, gelijk aan de graadanciënniteit die hij desgevallend heeft verworven in ieder van de graden die in de nieuwe basisgraad worden omgezet.

Art. 412.Evenwel mogen de ambtenaren met de graad van inspecteur-generaal hun titel blijven dragen Wordt afgeschaft bij het vertrek van de huidige titularis de graad van adjunct-administrateur-generaal waaraan de weddenschaal 162 opgenomen in de bijlage gehecht aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddeschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is verbonden.

Art. 413.Onverminderd artikel 444, behouden de ambtenaren hun geldelijke anciënniteit bij de overgang naar hun nieuwe graad.

Art. 414.§ 1. In afwijking van artikel 63, staan de betrekkingen van directeur en directeur-ingenieur van rang A3 open voor de ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, respectievelijk titularis zijn van de graad van attaché of ingenieur en negen jaar niveauancienniteit tellen.

In afwijking van artikel 65, worden de ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit respectievelijk drie of negen jaar graadanciënniteit hebben, vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het managementbrevet om zich kandidaat te stellen voor een kaderbetrekking van rang A2 of voor een betrekking van rang A3.

Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste managementbrevetten worden uitgereikt. § 2. In afwijking van artikel 72, worden de ambtenaren die titularis zijn van een graad van respectievelijk rang B1, C1, D1 en E1 en die bij de inwerkingtreding van dit besluit negen jaar graadanciënniteit hebben, vrijgesteld van de voorwaarden van het bezit van het brevet om zich kandidaat te stellen voor een betrekking van B2, C2, D2, en E2.

Deze afwijking geldt tot op het ogenblik waarop de eerste brevetten per niveau worden uitgereikt. Afdeling 2. - Toewijzing van de mandaten

Art. 415.De mandaten bedoeld bij artikel 88 worden voor het eerst vacant verklaard op de datum bepaald door de Regering.

Art. 416.De ambtenaren-generaal bedoeld in artikel 409, die zich kandidaat stellen voor de vacant verklaarde mandaten, worden van ambtswege aangesteld als eerste titularis in de mandaten van rang A7, A6 en A5.

Hun mandaat wordt van ambtswege verlengd zolang de Hoge Raad hun een positieve evaluatie toekent.

Art. 417.De ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit titularis zijn van een graad van de rang 17 of 16, worden vrijgesteld van het bezit van het managementbrevet bedoeld in artikel 82.

Art. 418.Zolang de Regering de nadere regels van de toekenning van de managementbrevetten niet heeft bepaald, worden de ambtenaren die zich kandidaat stellen voor de eerste toekenning van de mandaten van rang A4 vrijgesteld van de voorwaarde opgelegd door artikel 82.

De ambtenaren die een gunstig advies hebben bekomen met toepassing van artikel 7, § 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 juli 1993 betreffende de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, genieten bovendien vrijstelling van de voorwaarden opgelegd door artikel 88, vierde en vijfde lid. Afdeling 3. - Toekenning van de vermeldingen in het kader van

evaluatie

Art. 419.De ambtenaren die vast benoemd zijn en een signalement "goed" of "zeer goed" hebben bekomen, alsook de ambtenaren zonder signalement van niveau 4 en de ambtenaren van het niveau 1, vanaf rang 13, krijgen van ambtswege een vermelding "voldoende".

Deze die een signalement "onvoldoende" of "slecht" hebben bekomen krijgen van ambtswege de vermelding "met voorbehoud".

Deze vermeldingen worden toegewezen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 420.Alle ambtenaren zullen worden met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit geëvalueerd op de data bepaald door de Regering.

De stagiairs die hun stage niet hebben voltooid op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, worden ten vroegste een jaar na het beëindigen van hun stage geëvalueerd met toepassing van de artikelen 122 tot 129 van dit besluit. Afdeling 4. - De omzetting in de functionele loopbanen

Onderafdeling 1. - De omzetting van wervingsgraden in de niveaus 1, 2, 3 en 4

Art. 421.Deze afdeling is niet toepasselijk op de titularissen van een vlakke loopbaan.

Art. 422.De titularissen van een wervingsgraad in de niveaus 1, 2, 3 en 4 worden ingeschakeld in de weddenschaal 101 of 111, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau als zij minder dan negen jaar graadanciënniteit hebben.

Als zij tussen negen en achttien jaar graadanciënniteit hebben worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau.

Als zij achttien jaar graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad, van de functionele loopbaan van hun niveau.

Deze ambtenaren zullen genieten van de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit.

Onderafdeling 2. - De omzetting van bevorderingsgraden uit gecontingenteerd gehelen

Art. 423.De titularissen van een graad uit een gecontingenteerd geheel die overeenstemt met rang 11 worden ingeschakeld in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, van de functionele loopbaan overeenstemmend met hun nieuwe graad.

Zij komen in aanmerking voor de weddenschaal 103 of 113 zodra zij negen jaar anciënniteit in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad, hebben. De graadanciënniteit die zij hebben verworven in rang 11 komt in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit in de weddenschaal 102 of 112, naargelang de graad.

Als zij achttien jaar niveau-anciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad van de functionele loopbaan van hun niveau.

De titularissen van een graad uit een gecontingenteerd geheel die overeenstemt met rang 12 worden ingeschakeld in de weddenschaal 103 of 113, naargelang de graad van de functionele loopbaan overeenstemmend met hun nieuwe graad.

Deze ambtenaren zullen de nieuwe weddenschalen van de "functionele loopbaan" genieten op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit.

Onderafdeling 3. - De omzetting van bevorderingsgraden in niveaus 1, 3 en 4

Art. 424.De titularissen van de graad van eerste adviseur in rang 14 worden titularissen van de graad van directeur van rang A3 en genieten de weddenschaal A310.

Art. 425.Het genot van de weddenschaal 103 in hun niveau wordt gewaarborgd aan de titularissen van een bevorderingsgraad van rang 34 en 44.

Art. 426.De ambtenaren bedoeld in artikel 429 die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden genieten voorrang bij de toekenning van een bevorderingsgraad van rang D2 of E2. Afdeling 5. - De omzetting van de graden van niveau 2

Art. 427.De titularissen van een graad van rang 25 genieten de schaal B103.

De titularissen van een graad van rang 25 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1.

Art. 428.De titularissen van een graad van rang 24 genieten de schaal C200.

De titularissen van een graad van rang 24 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 200 tot op het moment dat zij de weddenschaal B103 genieten door toepassing van de functionele loopbaan.

Art. 429.De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1. Zij genieten de weddenschaal C 103 tot op het moment dat zij de weddenschaal B102 genieten door toepassing van de functionele loopbaan.

Art. 430.De titularissen van een graad van rang 23 of 22 die geen diploma of studiegetuigschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B, genieten de weddenschaal C103. Degene die evenwel de voorwaarden vervullen om te worden bevorderd tot een graad van rang 24, genieten de schaal C 200.

De ambtenaren die zijn geslaagd voor een bevorderingsexamen bij het Vast Wervingssecretariaat maar nog niet werden bevorderd tot rang 23 of 22, worden op dezelfde wijze ingeschakeld. Zodra zij zijn geslaagd, is deze bepaling eveneens toepasselijk op de laureaten van een bij de inwerkingtreding van dit besluit aan de gang zijnde bevorderingsexamen.

Art. 431.De titularissen van een graad van rang 21 of 20 die een diploma of studiegetuigeschrift bezitten dat toegang verleent tot een betrekking van niveau B, worden van rechtswege benoemd tot de graad van assistent in rang B1, voor zover ze een functie vervullen die verband houdt met dat diploma of dat studiegetuigschrift. Afdeling 6. - De omzetting van de vlakke loopbanen

Onderafdeling 1. - De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveau 1

Art. 432.Onverminderd artikel 444, genieten de titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11-13 in hun nieuwe graad de weddenschaal A102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen en de weddenschaal A300 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 433.De titularissen van een vlakke loopbaan in de rangen 10-11 genieten de weddenschaal A102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 434.De titularissen van een vlakke loopbaan 12-13 genieten in hun nieuwe graad de weddenschaal A113 en de weddenschaal A310 zodra zij negen jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 435.De ambtenaren bedoeld in de artikelen 432 tot 434, kunnen zich kandidaat stellen voor een bevordering tot een graad in rang A3, op voorwaarde dat : 1° hun weddenschaal overeenstemt met ten minste weddenschaal A300;2° zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 66 en 67. Onderafdeling 2. - De omzetting van de graden van de vlakke loopbanen in niveaus 2+, 2, en 3

Art. 436.Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2+ ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau.

Zij genieten de weddenschaal B102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit tellen en de weddenschaal B103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit tellen.

Art. 437.Onverminderd artikel 444, worden de titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 2 ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau.

Zij genieten de weddenschaal C102 zodra zij zes jaar graadanciënniteit hebben en de weddenschaal C103 zodra zij vijftien jaar graadanciënniteit hebben.

Art. 438.De titularissen van een vlakke loopbaan in niveau 3 worden ingeschakeld in de functionele loopbaan van hun niveau.

Zij genieten de weddenschaal D102 zodra zij drie jaar graadanciënniteit tellen. Als zij bij de inwerkingtreding van dit besluit achttien jaar of meer graadanciënniteit hebben, worden zij ingeschakeld in de weddenschaal D103.

Art. 439.De inschakelingsbepalingen opgenomen in de artikelen 410, 411, 413, 420, 422 eerste lid en 444 zijn eveneens van toepassing op de stagiairs. HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen

Art. 440.De bij de artikelen 406 en 407 opgeheven koninklijke besluiten en besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die van toepassing zijn op de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijven van kracht zolang de Regering het administratief statuut en bezoldigingsregeling van de personeelsleden van deze instellingen niet heeft vastgesteld.

Art. 441.Zolang zij kunnen worden ingeroepen door een ambtenaar in dienst bij het ministerie of door iedere persoon die ertoe gerechtigd is en op voorwaarde dat deze ambtenaar of deze persoon reeds het voordeel van minstens één van deze maatregelen geniet op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit of dat hij er voordien van genoten heeft, blijven de bepalingen van toepassing die bedoeld worden door : - Artikel 41 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der Ministeries en de bepalingen waarnaar deze artikelen verwijzen; - Artikel 24 van het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen en de bepalingen waarnaar het verwijst.

Art. 442.De stagecommissies die in functie zijn bij de inwerkingtreding van dit besluit blijven bevoegd totdat de leden van de commissie bedoeld in artikel 18 van dit besluit worden aangewezen.

Art. 443.De raad van beroep die in functie is bij de inwerkingtreding van dit besluit en die kennis neemt van beroepen inzake tuchtzaken blijft bevoegd totdat de leden van de raden van beroep bedoeld in artikel 283 van dit besluit worden aangewezen.

Art. 444.Onverminderd de bepalingen van het hoofdstuk betreffende de evaluatie, behouden de ambtenaren het voordeel van de weddenschaal die zij genoten in hun vroegere graad op het ogenblik van de inschakeling voor zover deze voordeliger zou zijn dan de weddenschaal die hen wordt toegekend in hun nieuwe graad.

De weddenschalen die zij genoten in hun vroegere graad zijn deze bedoeld in de bijlagen van de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 december 1993 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 3 en 4 van het ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en van 26 mei 1994 tot vaststelling van de weddenschalen van de graden van niveau 1, 2+ en 2 van het Ministerie en de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 445.De weddenschalen van de ambtenaren die in dienst zijn bij de inwerkingtreding van dit besluit blijven gerangschikt in een leeftijdsklasse overeenkomstig de artikelen 35 tot 41 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende het geldelijk statuut van het personeel der Ministeries zoals zij werden toegepast bij hun indienstneming.

Art. 446.De stagiair die tot de stage toegelaten werd vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zet zijn stage voort overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van kracht waren op de begindatum van zijn stage.

Art. 447.De procedures inzake oppensioenstelling in uitvoering op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig de op die datum van kracht zijnde bepalingen.

Art. 448.Alle aanstellingen in een hoger ambt worden in overeenstemming gebracht met de nieuwe statutaire voorschriften.

Art. 449.De ambtenaar die een verlof heeft verkregen, zoals bedoeld in Boek I, Titel VII, Hoofdstukken III, IV, V, VI en VII van dit besluit, overeenkomstig de reglementering die van kracht was vóór de inwerkingtreding van dit besluit, geniet dit verlof tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan zonder het te kunnen verlengen.

Art. 450.De reglementaire bepalingen van kracht op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing op de ambtenaren die zich hebben ingeschreven voor een examen voor overgang naar een hoger niveau of een examen voor verhoging in graad.

De ambtenaar die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, behoudt deze vrijstelling of verkrijgt ze onder de voorwaarden bedoeld in artikel 99 of 103.

Art. 451.Het bedrag van de verantwoordelijkheidstoelage toegekend aan de centraliserende boekhouder en de boekhouder van geschillen en uitstaande fondsen wordt gewaarborgd aan de ambtenaren die deze toelage genieten bij de inwerkingtreding van dit besluit.

TITEL III. - Slotbepalingen

Art. 452.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de publikatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 453.De minister bevoegd voor Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 6mei 1999.

De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Ambtenarenzaken, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999.

De Minister-Voorzitter, Ch. PICQUE De Minister van Ambtenarenzaken, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP

^