Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 maart 1999
gepubliceerd op 06 augustus 1999

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de delegatie van tekenbevoegdheid voor financiële aangelegenheden aan de ambtenaren-generaal van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
1999031248
pub.
06/08/1999
prom.
25/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/25/1999031248/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MAART 1999. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de delegatie van tekenbevoegdheid voor financiële aangelegenheden aan de ambtenaren-generaal van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering;

Gelet op de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 5 juli 1995 tot vaststelling van de bevoegdheden van de Ministers, zoals gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 1995;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 7 december 1998;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gezien de inwerkingtreding van het SAP-R3 boekhoudsysteem binnen het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en overwegende dat het noodzakelijk is de continuïteit van de openbare dienst te verzekeren door de toekenning van de gepaste delegaties van bevoegdheid;

Op de voordracht van de Minister bevoegd voor Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen en de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient onder ambtenaren-generaal verstaan te worden de Secretaris-generaal; de Adjunct-Secretaris-generaal en de Directeurs-generaal.

Art. 2.De ambtenaren-generaal worden aangesteld als gemachtigd ordonnateur, elk voor wat betreft het (de) bevoegdheidsgebied(en) van de Minister(s) van wie zij afhangen en het Bestuur waarvan zij de leiding hebben, onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn inzake overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, in het bijzonder zoals voorzien door de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten alsook door de besluiten en reglementaire bepalingen in uitvoering van die wet om : 1° zonder beperking van bedrag a) in opdracht van de Minister kredieten vast te leggen;b) namens de Minister uitgaven goed te keuren betreffende de kredieten vastgelegd krachtens punt 1° a) van dit artikel;c) de briefwisseling te tekenen betreffende de uitgevoerde verrichtingen in het kader van de punten 1° a) en b) van dit artikel; 2° wat betreft overheidsopdrachten gegund bij openbare aanbesteding of bij algemene offerteaanvraag voor een bedrag dat 5.000.000 frank excl.

BTW niet overschrijdt, wat betreft overheidsopdrachten gegund bij beperkte aanbesteding, bij beperkte offerteaanvraag of bij onderhandelingsprocedure met raadpleging voor een bedrag dat 5.000.000 frank excl. BTW niet overschrijdt, wat betreft overheidsopdrachten gegund bij onderhandelingsprocedure zonder raadpleging voor een bedrag dat 1.250.000 frank excl. BTW niet overschrijdt : over de aanbesteding, de offerteaanvraag of de onderhandelingsprocedure, te beslissen , met inbegrip van de bepaling van de procedure; de offertes die er betrekking op hebben goed te keuren; c) de bestelbonnen die er betrekking op hebben te ondertekenen;d) namens de Minister kredieten vast te leggen;e) uitgaven goed te keuren;f) de briefwisseling die er betrekking op heeft te ondertekenen.3° de kopieën van officiële documenten opgemaakt in het kader van de verrichtingen vermeld in de punten 1° en 2° van dit artikel eensluidend te verklaren. In het geval er een door de functioneel bevoegde Minister voor het lopende jaar goedgekeurd fysisch programma bestaat dat ook de raming van elk werk, elke levering of dienst afzonderlijk aangeeft, dan worden voormelde delegaties uitgeoefend in het kader van dit fysisch programma.

Art. 3.De Directeur-generaal van het Bestuur Financiën en Begroting wordt aangesteld als gemachtigd ordonnateur met de bevoegdheid de betalingsordonnanties te ondertekenen die onderworpen zijn aan het visum van het Rekenhof.

Art. 4.Voor de werkingskredieten opgenomen in een bestaansmiddelenprogramma die bestemd zijn voor verdeelbare uitgaven eigen aan de verschillende besturen, met uitzondering van de personeelsuitgaven, hebben de ambtenaren-generaal de delegaties bedoeld in artikel 2, 2° en 3?.

Art. 5.§ 1. De Secretaris-generaal en de Adjunct-Secretaris-generaal oefenen de bevoegdheden voorzien in artikel 2 uit overeenkomstig het protocol tot verdeling van de bevoegdheden tussen de Secretaris-generaal en de Adjunct-Secretaris-generaal van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals goedgekeurd door de Regering. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 4, heeft de Secretaris-generaal de bevoegdheden bedoeld in artikel 2 voor de uitgaven ten laste van afdeling 10, met uitzondering van de uitgaven bedoeld in de eerste paragraaf van dit artikel. § 3. De Secretaris-generaal heeft de bevoegdheden bedoeld in artikel 2 voor de personeelsuitgaven, ongeacht de afdeling. § 4. Bij ontstentenis of in geval van verhindering of afwezigheid van de Secretaris-generaal worden de bevoegdheden bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3 van dit artikel uitgeoefend door de Adjunct-Secretaris-generaal.

Bij ontstentenis of in geval van afwezigheid of verhindering van de Secretaris-generaal en de Adjunct-Secretaris-generaal worden de bevoegdheden betreffende de personeelsuitgaven bedoeld in paragraaf 3 van dit artikel uitgeoefend door de Inspecteur-generaal van Personeelszaken of bij ontstentenis door het Hoofd van de Personeelsdienst. § 5. De Secretaris-generaal mag op permanente wijze zijn bevoegdheden bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3 van dit artikel volledig of gedeeltelijk delegeren aan de Adjunct-Secretaris-generaal.

De Secretaris-generaal mag zijn bevoegdheden inzake personeelsuitgaven bedoeld in paragraaf 3 van dit artikel volledig of gedeeltelijk delegeren aan de Inspecteur-generaal van Personeelszaken of bij ontstentenis aan het Hoofd van de Personeelsdienst, voorzover geen delegatie verleend werd overeenkomstig het eerste lid van deze paragraaf.

Onverminderd de delegaties voorzien in paragraaf 4 en in de leden 1 en 2 van deze paragraaf mogen de Secretaris-generaal en de Adjunct-Secretaris-generaal hun bevoegdheden volledig of gedeeltelijk delegeren overeenkomstig de tabel in bijlage.

De delegatie gebeurt door middel van een geschreven akte die door de Secretaris-generaal onverwijld aan de functioneel bevoegde Minister, de Minister bevoegd voor Financiën en Begroting en de Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken wordt meegedeeld.

Art. 6.De Directeurs-generaal mogen de bevoegdheden waarvoor hen een delegatie is verleend bij de artikelen 2, 3, 4 en 8 delegeren.

Hiervoor houden ze rekening met de beperkingen van bedrag en van graad bepaald in de tabel in bijlage bij dit besluit.

De delegatie gebeurt door middel van een geschreven akte die voorafgaandelijk ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Secretaris-generaal,die de akte onverwijld overmaakt aan de functioneel bevoegde Minister, de Minister bevoegd voor Financiën en Begroting en de Minister die bevoegd is voor Ambtenarenzaken.

Art. 7.In geval van afwezigheid of verhindering van de Secretaris-generaal en van de Adjunct-Secretaris-generaal, worden de delegaties bedoeld in artikel 5 uitgeoefend door de Directeur-generaal met de meeste graadanciënniteit, onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 5, paragrafen 4 en 5; bij gelijke graadanciënniteit wordt er eerst rekening gehouden met de dienstanciënniteit en tenslotte, met de leeftijd.

In geval van afwezigheid of verhindering van de Directeur-generaal en onverminderd de bepaling van artikel 6, worden de delegaties bedoeld in artikelen 2, 4 en 8 uitgeoefend door een ambtenaar met een graad die minstens tot rang 13 behoort.

Het betreft steeds de titularis van de hoogste graad; bij gelijke graden wordt er eerst rekening gehouden met de graadanciënniteit, vervolgens met de dienstanciënniteit, en tenslotte, met de leeftijd.

Art. 8.De ambtenaren-generaal worden eveneens aangesteld als gemachtigd ordonnateur voor de bepaling van de ontvangsten voorzien in de middelenbegroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, elk voor wat betreft het (de) bevoegdheidsgebied(en) van de Minister(s) van wie zij afhangen en het Bestuur waarvan zij de leiding hebben.

Art. 9.De ambtenaren-generaal worden eveneens aangesteld om de rekeningen van de rekenplichtigen goed te keuren die bij hun bestuur benoemd zijn.

De ambtenaren-generaal mogen deze bevoegdheid delegeren. Ze lichten de Minister van Financiën onverwijld in over deze delegaties.

Art. 10.De bij dit besluit verleende delegaties worden eveneens verleend aan alle hiërarchische meerderen van de met die bevoegdheden beklede ambtenaar.

Art. 11.De ambtenaren-generaal delen aan het Rekenhof onverwijld iedere subdelegatie mede die zij in toepassing van dit besluit verlenen.

Art. 12.Dit besluit heft alle vorige bepalingen tot regeling van de financiële bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 2 op, met uitzondering van de besluiten die specifiek van kracht blijven bij de artikelen 13 en 14.

Art. 13.Blijven van kracht met hun latere wijzigingen : - het ministerieel besluit van 18 mei 1995 tot verlening van delegatie voor het beheer van de bestaande rechtstreekse gewestelijke schuld; - het besluit van de Regering van 23 maart 1995 tot aanstelling van de ambtenaren voor de uitoefening van de bevoegdheden voorzien in de ordonnantie van 23 juli 1992 betreffende de gewestbelasting ten laste van bezetters van bebouwde eigendommen en houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 7 juni 1995. - het besluit van de Regering van 23 maart 1995 tot aanstelling van de ambtenaren voor de uitoefening van de bevoegdheden voorzien in de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de overname van de provinciale fiscaliteit, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 7 juni 1995. - het besluit van de Regering van 20 juli 1995 houdende delegatie van bevoegdheid inzake de provinciale belastingen die betrekking hebben op het belastingjaar 1994 en op de voorgaande belastingjaren, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10 oktober 1995. - het besluit van de Regering van 15 februari 1996 tot aanstelling van de ambtenaren bevoegd voor de vestiging en de invordering van sommige belastingen voorzien in de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 24 mei 1996. - Het besluit van de Regering van 7 november 1996 tot bepaling van de voorwaarden voor de toepassing van de heffing op de lozing van afvalwater, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 25 december 1996; - Het ministerieel besluit van 30 juni 1997 tot delegatie van bevoegdheid en tekenbevoegdheid voor de uitvoering van de begroting van het Monumenten- en Landschappenbeleid, artikelen 5,6 en 7.

Art. 14.Blijven van kracht en hebben voorrang op dit besluit : - het besluit van de Executieve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 april 1991 betreffende de delegaties van bevoegdheid, toegekend aan de ambtenaren van het Bestuur der Uitrustingen en van het Vervoerbeleid. - het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 9 oktober 1996 houdende delegatie van bevoegdheid op het vlak van het Waterbeleid.

De twee in lid 1 vermelde besluiten zullen van rechtswege geen gevolgen meer hebben binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het huidig besluit.

Art. 15.Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn goedkeuring door de Regering.

Brussel, 25 maart 1999.

Vanwege de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting en Monumenten en Landschappen, Ch. PICQUE De Minister bevoegd voor Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, J. CHABERT De Minister bevoegd voor Ruimtelijke ordening, Openbare Werken en Vervoer, H. HASQUIN De Minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, R. GRIJP De Minister bevoegd voor Leefmilieu en Waterbeleid, Renovatie, Natuurbehoud en Openbare Netheid, D. GOSUIN

Bijlage met de instanties aan wie de bevoegdheden gedelegeerd worden krachtens artikels 5 en 6 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^