Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 01 februari 2001
gepubliceerd op 26 april 2001

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de erkenning van de kredietinstellingen en het verlenen van de gewestwaarborg voor goede afloop in verband met de terugbetaling van de kredieten toegestaan voor het bouwen, het kopen, het behouden en het verbouwen van volkswoningen of daarmee gelijkgestelde woningen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2001031156
pub.
26/04/2001
prom.
01/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/01/2001031156/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 FEBRUARI 2001. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de erkenning van de kredietinstellingen en het verlenen van de gewestwaarborg voor goede afloop in verband met de terugbetaling van de kredieten toegestaan voor het bouwen, het kopen, het behouden en het verbouwen van volkswoningen of daarmee gelijkgestelde woningen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de artikelen 49 en 102 van de Huisvestingscode, gecoördineerd op 10 december 1970 en gewijzigd bij de wet van 25 maart 1981;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 juli 1981 betreffende het verlenen van de Staatswaarborg voor goede afloop op de terugbetaling van hypothecaire leningen, toegestaan voor het bouwen of kopen van volkswoningen of daarmee gelijkgestelde woningen in het Brussels Gewest, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 april 1988, bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 5 december 1991 en bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 februari 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 11 september 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 21 september 2000;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van 14 september 2000 betreffende het te geven advies van de Raad van State binnen een termijn van één maand.

Gelet op advies 30.771/3 van de Raad van State, gegeven op 14 november 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die bevoegd is voor de Huisvesting, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Minister : de Minister of Staatssecretaris bevoegd voor de Huisvesting;2° Met volkswoningen gelijkgestelde woning : de woning waarvan de verkoopwaarde na eventuele werken niet hoger is dan 4 500 000 frank, vermeerderd met 5 % per kind ten laste en vanaf het derde kind ten laste inbegrepen, met 8 % per nieuw kind ten laste, met een maximum van 34 %. De Minister past dit bedrag op 1 januari van elk jaar volgens de ABEX-index aan. 3° Kind ten laste : het kind voor wie aan de aanvrager, diens echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont kinderbijslag of wezentoelagen uitgekeerd worden op de datum waarop de lening wordt aangevraagd alsmede het kind voor wie de aanvrager, diens echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont geen recht op dergelijke toelagen hebben maar die volgens de Minister feitelijk ten laste is van deze personen, voor zover ze dit kunnen bewijzen. Voor de bepaling van het aantal kinderen ten laste telt voor twee kinderen het kind dat gehandicapt wordt geacht overeenkomstig artikel 135, eerste lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.

Wordt bovendien aanzien als hebbende een kind ten laste, de aanvrager die zelf beantwoordt of van wie de echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont of het familielid dat deel uitmaakt van het gezin op het ogenblik waarop de woning door de aanvrager wordt betrokken, beantwoorden aan de voorwaarden gesteld in artikel 135, eerste lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 4° Reële rentevoet : de rentevoet die op de kredietnemer werkelijk toegepast wordt.5° Verkoopwaarde van de woning : de door de kredietinstelling geraamde waarde in geval van vrijwillige veiling, terrein inbegrepen.

Art. 2.De gewestwaarborg zoals bedoeld in artikel 102, eerste lid, van de Huisvestingscode, gecoördineerd op 10 december 1970, wordt verleend overeenkomstig de voorwaarden en binnen de perken die in dit besluit vastgesteld worden.

De erkenning als kredietinstelling, bedoeld in artikel 102, tweede lid, van dezelfde Code wordt verleend door de Minister en de Minister bevoegd inzake Financiën, overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van dit besluit.

Art. 3.Op de datum waarop het krediet wordt toegestaan, mogen de kredietnemer en zijn echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont alleen of samen geen andere woning volledig in eigendom of vruchtgebruik hebben.

Voor de toepassing van deze voorwaarde wordt geen rekening gehouden met de vervreemding door de kredietnemer van het geheel of een deel van zijn recht op eigendom of vruchtgebruik tijdens de twee jaar die aan deze datum voorafgaan.

De in het eerste lid bedoelde voorwaarde is niet van toepassing indien de betrokken personen individueel of gezamenlijk recht hebben op eigendom of vruchtgebruik van de totaliteit van een onroerend goed dat : 1° ofwel van nature ongezond is en niet-vatbaar voor sanering en de kredietnemer, zijn echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont, die er eigenaar van zijn, zich ertoe verbinden het te slopen of niet meer als woning te laten dienen zodra de woning waarvoor de lening geldt, betrokken wordt of vanaf de toekenning van de lening wanneer de verworven woning reeds vóór het verlijden van de koopakte door de kredietnemer betrokken is.De woning wordt als van nature ongezond en niet voor sanering vatbaar beschouwd, hetzij wanneer de Brusselse Hoofdstedelijke Regering of de burgemeester ze onbewoonbaar verklaart of als de Minister of zijn afgevaardigde ze ongezond niet-verbeterbaar acht; 2° ofwel ongezond is wegens overbevolking en de kredietnemer en/of zijn echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont zich ertoe verbinden al hun onroerende rechten erop af te staan op het in 1° bedoelde tijdstip.De ongezonde aard wegens overbevolking wordt door de Minister of zijn afgevaardigde vastgesteld.

De kredietnemer moet de woning binnen een termijn van twee jaar na de toekenning van de lening betrekken en in de woning blijven wonen zolang de gewestwaarborg van kracht is. De Minister of de Staatssecretaris bevoegd voor de Huisvesting mag op verzoek van de kredietnemer in buitengewone gevallen een afwijking toestaan op de tussenkomst van de kredietinstelling.

Art. 4.Behalve indien de kredietnemer, met het oog op de vastgoedoperatie, die het voorwerp van het krediet uitmaakt, voor de toekenning van één van de krachtens artikel 103 van de Huisvestingscode ingestelde premies werd aanvaard, moet hij de volgende documenten aan de kredietinstelling overhandigen : 1° een getuigschrift van het bevoegde bestuur van het Ministerie van Financiën in verband met de rechten op één of meerdere woningen die hij, zijn echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont, bezitten of overgedragen hebben met vermelding van de aard en het deel van deze rechten;2° een verklaring waarin hij op zijn erewoord bevestigt dat noch hij noch zijn echtgenote of de persoon met wie hij echtelijk samenwoont andere woningen bezitten als deze die vermeld zijn in het onder 1° bedoelde getuigschrift;3° In voorkomend geval een geldig bewijs van de onbewoonbaarheid of ongezonde aard van de in artikel 3, derde lid, bedoelde woning alsmede de verbintenissen die in dit geval moeten worden aangegaan. De kredietinstelling wordt gelast na te zien of de in 3° bedoelde verbintenissen in acht worden genomen.

Art. 5.De terugbetaling van het krediet moet gewaarborgd zijn door de hypothecaire inschrijving in eerste rang op de woning die het voorwerp van het krediet uitmaakt.

Bovendien moet het verschuldigd saldo van het krediet gedekt zijn, in geval van overlijden, door een levensverzekering met afnemend kapitaal, tenzij de kredietnemer van deze verzekering om gezondheidsredenen niet kan genieten.

Het krediet kan ten hoogste voor vijfentwintig jaar toegestaan worden.

Art. 6.Het krediet, met inbegrip van de uit hoofde van de levensverzekering verschuldigde premie en van het bedrag van de door het Gewest verleende premies, mag niet meer bedragen dan, naargelang het geval, 100 % van : 1° de verkoopwaarde wanneer het de oprichting van een met volkswoningen gelijkgestelde woning betreft;2° de verkoopwaarde of de aanschaffingsprijs indien deze lager is dan de verkoopwaarde in geval van de aankoop van een volkswoning of van een met volkswoningen gelijkgestelde woning;3° de verkoopwaarde na uitvoering van de hierna vermelde werken in geval van de aankoop van een in 2° bedoelde woning en na de uitvoering van sanerings-, verbeterings- en/of verbouwingswerken binnen twee jaar na de aankoop. Het in het voorafgaande lid vastgestelde maximum van 100 % wordt tot 90 % teruggebracht wanneer de terugbetaling van het krediet niet door een levensverzekering gedekt is.

Art. 7.De kredietinstelling gaat over tot expertise van de aan te schaffen woning en ook van de eventuele sanerings-, verbeterings-, en/of verbouwingswerken of van de op te richten woning die het voorwerp van het krediet uitmaakt. Ze stelt er desgevallend vóór en na de uitvoering van voormelde werken de waarde van vast. In geval van een bouwoperatie stelt ze de werkelijke of geraamde kosten vast, terrein inbegrepen.

Het Gewest kan in het jaar dat de verwezenlijking van het krediet volgt, tegenexpertises laten verrichten ten einde zich van de juistheid van de raming van de gewaarborgde gebouwen te vergewissen.

In geval van een verschil van meer dan 10 % en onverminderd elke andere sanctie moet de kredietinstelling de kosten van deze expertises tot een bedrag van vijfduizend (...) frank per geschildossier ten laste nemen.

Elke kwartaal overhandigen de kredietinstellingen aan de Minister de lijst van de kredieten die ze met gewestwaarborg hebben toegestaan.

Elk jaar overhandigen ze aan de Minister en aan de Minister van Begroting de in het derde lid bedoelde lijst alsmede de lijst van de door het Gewest gewaarborgde kredieten die voortijdig terugbetaald werden.

Art. 8.§ 1. De waarborg wordt enkel verleend voor kredieten waarvan de rentevoet niet hoger is dan deze die op hetzelfde ogenblik voor gelijksoortige operaties door het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet toegepast wordt.

In de in het eerste lid bedoelde rentevoet zijn ook alle lasten en commissies inbegrepen, met uitzondering van de bijkomstige uitgaven die bestemd zijn om de onderhandelingskosten van het krediet, de studie-, expertise- en dossierkosten en de kosten voor het sluiten van de overeenkomst te dekken. Deze lasten moeten eenmalig zijn en kunnen niet meer dan achtduizend frank voor al deze operaties bedragen. § 2. De kredietovereenkomsten, die met waarborg gesloten worden, moeten vermelden dat : 1° het krediet terugbetaald moet kunnen worden via maandelijkse stortingen;2° de voortijdige invorderbaarheid afhankelijk gemaakt moet worden van een voorafgaande ingebrekestelling van de schuldenaar, aan wie een termijn van minstens dertig dagen toegestaan dient te worden om zijn toestand te regelen;3° het krediet geniet van de gewestwaarborg bij toepassing van dit besluit. In afwijking van de in 1° hierboven bedoelde bepalingen en op verzoek van de kredietnemer die ofwel voor de toekenning van één van de krachtens artikel 103 van de Huisvestingscode ingestelde premies werd aanvaard, ofwel de voor het voorlaatste jaar dat het jaar van de kredietaanvraag voorafgaat aan de vastgestelde inkomensvoorwaarde voldoet om één van deze premies te kunnen ontvangen, kan de terugbetaling berekend worden in opeenvolgende annuïteiten in een rekenkundig toenemende reeks waarvan de verhouding tot de eerste annuïteit niet meer dan 3 % mag bedragen. Binnen deze perken kunnen de terugbetalingen herzien worden per periode van verscheidene jaren.

Art. 9.In geval van tegeldemaking van het goed is het door het Gewest, in uitvoering van de aan het krediet verbonden waarborg, aan de kredietinstelling te betalen bedrag gelijk aan het verschil tussen het door deze instelling geleden verlies en het verlies dat ze zou geleden hebben indien het krediet beperkt zou zijn tot 70 % van de verkoopwaarde of, desgevallend, van de aankoopprijs van het goed.

De bedragen die in deze hypothese op de hoofdsom terugbetaald zouden zijn, worden geraamd door de daadwerkelijk terugbetaalde sommen te verminderen in de bestaande verhouding tussen 70 % en het percentage van de lening ten opzichte van de waarde of, in voorkomend geval, van de aankoopprijs.

Art. 10.§ 1. De aanvraag van de erkenning bedoeld in artikel 2 mag enkel worden ingediend door de kredietinstellingen : 1° waarvan het maatschappelijk doel er uitsluitend in bestaat de in artikel 102 van de Huisvestingscode bedoelde hypotheekleningen toe te kennen en te beheren, hetzij in eigen naam, hetzij voor rekening van instellingen voor belegging in schuldvorderingen, die in meerderheid in het bezit zijn van de in artikel 12 van dit besluit bedoelde erkende kredietinstellingen;2° waarvan de statuten voorafgaandelijk aan de Minister ter goedkeuring worden voorgelegd.Dit geldt ook voor elke andere wijziging van deze statuten; 3° waarvan de betaling van het nettodividend niet meer dan 5 % van het vrijgemaakte kapitaal en 25 % van de winsten van het boekjaar bedraagt;4° die ingeschreven zijn bij de Controledienst voor de Verzekeringen overeenkomstig de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet en de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen. § 2. Het verlenen van de erkenning door het Gewest is afhankelijk van inachtneming van de volgende voorwaarden : 1° de kredietinstelling verbindt er zich toe, indien nodig, de krachtens artikelen 103 en 114 van de Huisvestingscode door het Gewest toegekende premies, binnen de perken en onder de bij overeenkomst vastgestelde voorwaarden, voor te schieten;2° de kredietinstelling verbindt er zich toe alle verbintenissen, waaraan ze bij toepassing van dit besluit en van de krachtens dit besluit vastgestelde richtlijnen onderworpen is, na te komen;3° de kredietinstelling aanvaardt het toezicht van het Gewest met betrekking tot haar activiteiten, haar beheer en haar interne organisatie om wanbeheer tegen te gaan, om overtredingen op de bepalingen van dit besluit na te gaan, om controle uit te oefenen op de voorwaarden voor het verlenen van gewestwaarborg en in het algemeen met het oog de stabiliteit van de sector van de erkende kredietinstellingen.Te dien einde hebben de afgevaardigden van het Gewest te allen tijde het recht om ter plaatse van alle stukken betreffende de activiteiten, het beheer en de organisatie van elke erkende kredietvennootschap inzage te nemen; 4° de kredietinstelling verbindt er zich toe om voor elk overwogen krediet : a) aan het Bestuur voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting een naar behoren ingevuld type-dossier over te maken volgens het model bepaald door de Minister of zijn afgevaardigde;b) het aanbod pas mee te delen vanaf de zesde kalenderdag na het verzenden van het type-dossier aan het bestuur. § 3. De erkenningsaanvraag wordt bij de Minister ingediend en moet vergezeld worden van : 1° de opsomming van alle voorwaarden, opgelegd door de kredietinstelling voor de kredieten die zij toestaat;elke wijziging van deze voorwaarden alsmede van de voorwaarden van de funding moet aan het voorafgaande akkoord van de Minister onderworpen worden, met uitzondering van een eenvoudige rentewijziging die als gemachtigd zal worden beschouwd vanaf de tweede werkdag na de wijziging; 2° een type-akte van deze kredieten alsmede de prospectus van de instelling. § 4. Zodra de erkenning aangevraagd wordt, moet de kredietinstelling een beroep doen op een revisor die gekozen wordt onder de leden van het Instituut van Bedrijfsrevisoren.

De revisor overhandigt aan het Gewest een verslag over de toestand van de instelling. Hij informeert het Gewest over elke nalatigheid, onregelmatigheid of toestand die het betalingsvermogen en de solvabiliteit van de instelling kan bedreigen. § 5. De erkenning van elke kredietinstelling wordt ingetrokken indien de in §§ 1, 2 en 3 vermelde voorwaarden niet in acht genomen worden of in geval van ontbinding, verandering van juridische vorm of maatschappelijk doel of elke andere vorm van vereffening van de instelling of indien middelen zonder voorafgaande machtiging van de Minister gereserveerd zouden worden. § 6. De gewestwaarborg, verbonden aan de kredieten in portefeuille, wordt ingetrokken wanneer een in artikel 12 bedoelde kredietinstelling haar erkenning verliest, behalve wanneer deze portefeuille aan een andere erkende kredietinstelling wordt overgedragen of, met de voorafgaande instemming van de Minister, aan een vennootschap voor belegging in schuldvorderingen wordt overgemaakt.

Art. 11.De Administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, Registratie en Domeinen, die optreedt in overeenstemming met bepalingen van artikel 94 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, kan op verzoek van de Minister de bedragen invorderen die door het Gewest in uitvoering van zijn waarborg uitbetaald werden.

Art. 12.De in artikel 216, 2°, b), van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen bedoelde instellingen worden gelijkgesteld met de instellingen die erkend werden krachtens artikel 11 van dit besluit, en dit enkel met het oog op het verlenen van de waarborg voor goede afloop van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 13.Het koninklijk besluit van 15 juli 1981 betreffende het verlenen van de Staatswaarborg voor goede afloop op de terugbetaling van hypothecaire leningen, toegestaan voor het bouwen of kopen van volkswoningen of daarmee gelijkgestelde woningen in het Brussels Gewest, gewijzigd bij koninklijk besluit van 19 april 1988, bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 5 december 1991 en bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 februari 1997, wordt opgeheven.

Art. 14.Dit artikel treedt in werking op 1 januari 2001.

Art. 15.De Minister bevoegd voor Huisvesting wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 februari 2001.

Door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter, F.-X. de DONNEA De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Werkgelegenheid, Economie, Energie en Huisvesting, E. TOMAS De Staatssecretaris voor Huisvesting, A. HUTCHINSON

^