Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 03 mei 2001
gepubliceerd op 16 juni 2001

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende sommige bepalingen betreffende het personeel van Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2001031193
pub.
16/06/2001
prom.
03/05/2001
ELI
eli/besluit/2001/05/03/2001031193/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 MEI 2001. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende sommige bepalingen betreffende het personeel van Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid


VERSLAG AAN DE REGERING I. Algemene context Het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid valt onder de toepassing van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de Rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke - Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (hierna APKB genoemd).

Ter uitvoering van het Protocol 2000/19 van Sectorcomité XV heeft de Regering op 11 november 2000 beslist de bevordering door baremaverhoging in te voeren voor alle personeelsleden van het Agentschap.

II. Bestaansreden van een bijzonder statutair stelsel In zijn advies 30.992/4 van 29 januari 2001 heeft de Raad van State opgemerkt dat het ontwerp van besluit tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen betrekking heeft op het personeel van het GAN en dat daarom "bij het ontworpen besluit een verslag aan de Regering dient te worden gevoegd waarin wordt uitgelegd om welke objectieve reden voor de personeelsleden van het Agentschap een bijzondere rechtspositionele regeling moet blijven gelden".

Het statuut van het personeel van het Agentschap wijkt inderdaad op sommige punten af van het statuut van het personeel van de ION, met name inzake de aanwerving van contractuele personeelsleden, de bevordering en de evaluatie.

Wat de noodzaak van een bijzonder stelsel betreft, heeft de Regering reeds meermaals de specificiteit van het Agentschap bevestigd. Deze specificiteit houdt met name verband met de industriële en operationele roeping van het Agentschap alsmede met de conventionele en commerciële aard van een groot deel van de activiteiten waarvoor het moet instaan.

Om de sub III nader toegelichte redenen is het statuut voor de ION van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet aangepast aan de structuur van het personeel van het Agentschap, dat voornamelijk uit operationele agenten bestaat.

Het leek evenmin wenselijk het nieuwe statuut enkel toepasbaar te maken op het administratief personeel van het Agentschap.

Het kaderakkoord dat in 1990 met de representatieve vakorganisaties werd gesloten bepaalt immers dat alle personeelsleden van "Net Brussel" als een geheel worden gezien dat het voorwerp dient uit te maken van één enkel statuut, zonder opsplitsingen.

Daarenboven zouden verschillende tuchtstelsels, dus met verschillende termijnen en procedures, als een discriminatie kunnen worden aangevoeld door een groot deel van het personeel dat aan het huidige statuut onderworpen is.

Wat betreft de verwijzing van de afdeling wetgeving van de Raad van State naar artikel 55 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, moet worden vastgesteld dat dit artikel 55 slechts een verwijzing naar analogie van de statuten van het personeel van de diensten van de Regering oplegt. De termen "naar analogie" houden bijgevolg geen verplichting in voor de Regering om de bepalingen van toepassing op het personeel van het Gewest op identieke wijze over te nemen in de ontwerpbepalingen. Het. is vereist, maar het is voldoende dat de ontwerpbepalingen gebaseerd zijn op de principes die in het statuut van het gewestpersoneel zijn vervat, hierbij rekening houdende met de specificiteiten van het personeel van het Agentschap.

III. Verantwoording van de afwijkingen van de besluiten van 2 oktober 1937 en 8 januari 1973 De afwijkingen in het ontwerpbesluit waarnaar de Raad van State verwijst zijn afwijkingen van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en van de koninklijke besluiten van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut en de bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut. Het zijn immers nog steeds die koninklijke besluiten die het statuut van het personeel van het Agentschap regelen in het kader van het Regeringsbesluit van 23 maart 1995. Die koninklijke besluiten bevatten regels die overgenomen zijn door het ontwerp van statuut van de personeelsleden van de ION van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De Raad van State wenst een verantwoording voor de vier volgende afwijkingen : - arbeidscontracten, en niet alleen vastbenoemde ambtenaren, hebben recht op bevordering door weddeschaalverhoging zoals ze bij het ontworpen besluit vastgelegd is; - die bevordering is niet beperkt tot een bepaald percentage betrekkingen van de beschouwde graad; - ze is niet gekoppeld aan het slagen voor een examen, wat soms in het federaal openbaar ambt het geval is; - om op deze bevordering aanspraak te maken, hoeft het personeelslid niet te worden geëvalueerd, maar mag het geen tuchtstraf hebben gekregen, wat het vastbenoemde personeel betreft, of mag er geen procedure ingesteld zijn die tot ontslag kan leiden, wat de arbeidscontractanten betreft.

Wat de eerste twee afwijkingen betreft, bepaalt artikel 2, § 2, van het APKB van 22 december 2000 dat voor de activiteiten die een publiekrechtelijke rechtspersoon verricht in mededinging met andere publieke of private marktdeelnemers aan de personeelsbehoeften kan worden voldaan door personen die bij een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen.

Hiermee worden dus duidelijk de noden van de instellingen van het "ondernemings"-type zoals het Gewestelijk Agentschap voor Netheid bedoeld.

Het is dus aangewezen, zowel voor het overleven van de instelling als voor de groei en de ontwikkeling van haar activiteiten, dat ze kan werken in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die van de andere operatoren.

De contractuele aanwervingen vinden plaats in het kader van de uitvoering van de opdrachten die aan het GAN zijn toevertrouwd en houden enerzijds verband met de conventionele en commerciële aard van zijn opdrachten en anderzijds met de aan omstandigheden gebonden tijdelijke personeelsbehoeften die het resultaat zijn van de permanente activiteiten op het terrein die het Agentschap moet verzekeren (bijvoorbeeld aanwervingen om tijdens de schoolvakantieperiodes zoveel mogelijk verloven te kunnen toestaan).

In dit kader hebben we te maken met specifieke taken.

In tegenstelling tot de "klassieke" overheidsdiensten bestaat het personeel van het Agentschap grotendeels uit contractuelen. Het lijkt niet aangewezen ze van de bevordering door weddeschaalverhoging uit te sluiten. In tegenstelling tot de mogelijkheden die bij de diensten van het Gewest bestaan, is de personeelsformatie van het Agentschap (statutaire betrekkingen), voorbehouden voor de betrekkingen die nodig zijn voor de ophaling van het huishoudelijk afval, immers niet uitgebreid genoeg om de statutarisering of de bevordering van de personeelsleden mogelijk te maken. Daarenboven vergemakkelijkt de specificiteit van het Agentschap de externe mobiliteit niet. Gelet op de concurrentie met de privé-sector en gelet op de technische aard van een aantal taken is het bovendien belangrijk een voldoende aantrekkelijk salarisniveau te waarborgen op alle uitvoeringsniveaus.

Anders wordt het moeilijk om bekwaam en geschoold personeel aan te werven (of te behouden).

Deze reden verklaart ook waarom de bevordering door weddeschaalverhoging niet voor een vastgelegd percentage betrekkingen voorbehouden is.

De bevordering door weddeschaalverhoging is evenmin aan een percentage gekoppeld in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie. In dit stelsel kan een ambtenaar een of twee hogere weddeschalen genieten zolang hij aan de nodige vereisten inzake anciënniteit, evaluatie en opleiding voldoet.

Wat het ontbreken van een verband tussen de bevordering door weddeschaalverhoging en het slagen voor een examen betreft, bepaalt artikel 70, § 2, van het besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel wat volgt : "de bevordering via graadverhoging en via baremaverhoging kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een examen".

Zoals blijkt uit dit artikel is het slagen voor een examen geen conditio sine qua non voor het verkrijgen van de bevordering door weddeschaalverhoging.

Er dient trouwens te worden vastgesteld dat noch het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van.het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, noch het ontwerpbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de toekenning van de bevordering door weddeschaalverhoging laten afhangen van het slagen voor een examen, maar wel van de deelname aan een opleiding.

Wat het ontbreken van een verband tussen de bevordering door weddeschaalverhoging en het resultaat van de evaluatie betreft, klopt het inderdaad dat in het federale openbaar ambt het recht op bevordering door weddeschaalverhoging gekoppeld is aan de evaluatie van het personeelslid. Het gaat echter niet om een verplichting. In dit verband wordt in het verslag aan de Koning in de aanhef van het APKB van 22 december 2000 het volgende gezegd : "Verder stelt de Raad van State dat gezien het federaal statuut geen evaluatie van zijn leidende ambtenaren voorziet, de veralgemeende evaluatie van alle ambtenaren geen algemeen principe uitmaakt".

Het voornaamste is dat de bevordering wordt toegekend op basis van objectieve criteria waardoor de overheid kan nagaan of, gelet op het uitgevoerde werk, het personeelslid recht heeft om de bevordering te krijgen.

In dit opzicht zijn de afwezigheid van een tuchtstraf of van een procedure die tot ontslag kan leiden, wat de contractuele personeelsleden betreft, criteria die deze evaluatie mogelijk maken.

IV. Artikelsgewijze bespreking

Artikel 1.Voor § 1 van het ingevoegde artikel 3quater wordt verwezen naar bovenstaande uitleg betreffende de afwijking van de algemene regels.

Wat § 2, 1°, van datzelfde artikel betreft, is er rekening gehouden met de opmerking van de Raad van State volgens welke voor de berekening van de graadanciënniteit de militaire opdrachten in vredestijd uitgevoerd in het kader van de militaire dienst of, ter vervanging ervan, als gewetensbezwaarde, in aanmerkingen dienen te worden genomen.

Wat § 2, 2°, van datzelfde artikel betreft, vraagt de Raad van State dat de opleidingen duidelijk zouden worden aangegeven in het besluit of in een bijlage erbij.

In dit verband dient te worden opgemerkt dat, gelet op het noodzakelijk evolutief karakter van de functies binnen het Agentschap en gelet op de technologieën waarop een beroep wordt gedaan, het niet mogelijk lijkt om in een bijlage bij het besluit de lijst van de opleidingen te bepalen die het recht openen op bevordering door weddeschaalverhoging. Dit wel doen zou neerkomen op een vastroesting van de inhoud van deze opleidingen, ten nadele van een goede continuïteit van de dienst.

Art. 2.Dit artikel lokt geen bijzondere commentaar uit.

Art. 3.Dit artikel lokt geen bijzondere commentaar uit.

Art. 4.Dit artikel lokt geen bijzondere commentaar uit.

Art. 5.De Raad van State merkt op dat "gelet op de datum waarop dit advies wordt gegeven, de datum van de inwerkingtreding van het ontworpen besluit dient te worden herzien".

Gelet op de formele verbintenissen die binnen het overlegcomité zijn aangegaan, is het evenwel niet aangewezen dit besluit op een latere datum in werking te laten treden.

V. Uitleg bij de bijlagen Schalen bis en ter : Schalen die ingevoerd worden ter naleving van de verbintenis dat de schaalsprong nooit lager dan 4,5 % en nooit hoger dan 15 % mag zijn.

Deze schaal wordt enkel ingevoerd indien de weddeschaal hoger dan de aan de graad verbonden weddeschaal niet voldoet aan één van deze twee voorwaarden van minimum en maximum.

Schalen "prim et sec" : Schalen toegekend aan de personeelsleden die reeds in hun niveau de hoogste bestaande schaal bij het Agentschap hebben. Ze worden ingevoerd als er geen hogere schaal in het niveau bestaat. Ze stemmen overeen met de weddeschaal gekoppeld aan de graad verhoogd met 5 %.

Schalen "+" : Schalen toegekend aan de begunstigden van een graadverandering ingevolge een bevordering, maar die nog geen 6 jaar graadanciënniteit hebben.

D. GOSUIN, Minister.

3 MEI 2001. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende sommige bepalingen betreffende het personeel van Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, inzonderheid op artikel 8, § 2;

Gelet op het Koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende vaststelling van het geldelijk statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 oktober 1993 tot wijziging van het besluit van 13 februari 1992 tot vaststelling van de weddeschalen van de bijzondere graden van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, gewijzigd bij het Besluit van 22 mei 1997;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 maart 1995 tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, gewijzigd bij besluit van 3 juni 1999;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 maart 1995 tot vaststelling van het personeelsreglement van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, gewijzigd bij besluit van 3 juni 1999;

Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken van 9 november 2000;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 9 november 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 23 november 2000;

Gelet op het overlegprotocol nummer 2000/19 van het Onderhandelingscomité van sectorcomité XV van 23 november 2000;

Gelet op het advies 30.992/4 van de Raad van State gegeven op 29 januari 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van onze Minister bevoegd voor Leefmilieu en Natuurbehoud, Waterbeleid en Stadsvernieuwing en Openbare Reinheid, Besluit : HOOFDSTUK I. - Bevordering via baremaverhoging

Artikel 1.In het eerste hoofdstuk van het besluit van 23 maart 1995 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid wordt een artikel 3quater ingevoegd dat het volgende bepaalt : «

Art. 3quater.§ 1. In afwijking op artikel 75, § 4, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende vaststelling van het statuut van de Rijksambtenaren, van de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende vaststelling van het geldelijk statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, wordt er een bevordering via baremaverhoging ingevoerd in het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid.

Onder bevordering via baremaverhoging wordt verstaan : de toekenning aan het personeelslid van een hogere weddeschaal dan de weddeschaal die verbonden is aan zijn graad, overeenkomstig de tabel gevoegd in bijlage 1 van huidig Besluit, dit mits voldaan is aan de voorwaarden van paragraaf 2 inzake anciënniteit en opleiding, zonder dat de toekenning van deze schaal een verandering van graad inhoudt.

De bevordering via baremaverhoging kan twee keer worden toegekend in eenzelfde graad, met uitzondering van de personeelsleden die titularis zijn van rang 13 en hogere rangen, die slechts één keer van de bevordering via baremaverhoging in eenzelfde graad kunnen genieten.

De verkrijging van de bevordering via baremaverhoging voorzien in de vorige alinea veronderstelt dat het personeelslid voor elk van deze bevorderingen de voorwaarden gesteld in paragraaf 2 van huidig artikel vervult. § 2. Om de toekenning van deze hogere weddeschaal te kunnen genieten, dient het personeelslid : 1° zes jaar graadanciënniteit te hebben bij het Agentschap "Net Brussel", zonder dat bij de berekening van deze graadanciënniteit rekening kan worden gehouden met de perioden die worden gelijkgesteld met effectieve dienstperioden, met toepassing of in uitvoering van artikel 102, 10°, 12°, 13°, 14° van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende vaststelling van het statuut van de Rijksambtenaren;2° met succes een opleiding georganiseerd of erkend door het Gewestelijk Agentschap voor Netheid te hebben gevolgd.Onder opleiding erkend door het Gewestelijk Agentschap voor Netheid wordt verstaan de opleiding die een verband heeft met het belang van de dienst en niet door het Gewestelijk Agentschap voor Netheid wordt georganiseerd, de persoonlijke werken die een verband hebben met het belang van de dienst en welke door de Directieraad als gelijkgesteld met deze opleiding worden beschouwd; 3° de twee jaren die voorafgaan aan de toekenning van de promotie, - voor het statutair personeel, geen disciplinaire sanctie hebben opgelopen; - voor het contractueel personeel, geen kennisgeving hebben ontvangen hetzij van drie schriftelijke verwittigingen van de ingenieur van openbare reinheid, van het diensthoofd van niveau 1 of van de ingenieur-directeur, hetzij van een laatste schriftelijke verwittiging van de directeur Personeelsbeleid; - na twee jaar zonder disciplinaire sanctie voor het statutair personeel of verwittiging voor het contractueel personeel verkrijgt het personeelslid opnieuw zijn recht op bevordering via baremaverhoging. HOOFDSTUK II. - De graden

Art. 2.In het kader "A. Begeleidingspersoneel", zoals vermeld in de bijlage bij het besluit van 23 maart 1995 tot vaststelling van het personeelsreglement van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid worden de graden van eerstaanwezend adjunct van openbare reinheid (rang 32) en van eerstaanwezend assistent van openbare reinheid (rang 21) geschrapt.

In artikel 2 van het besluit van 23 maart 1995 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van het organieke kader van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid, bij de titel "A. Begeleidingspersoneel" worden de graden van eerstaanwezend adjunct van openbare reinheid en van eerstaanwezend assistent van openbare reinheid geschrapt.

In artikel 1 van het besluit van 23 maart 1995 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het hiërarchisch klassement van de graden die de leden van het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid kunnen dragen, in de titel "A. Begeleidingspersoneel" worden de graden van eerstaanwezend adjunct van openbare reinheid (rang 32) en van eerstaanwezend assistent van openbare reinheid (rang 21) geschrapt.

In artikel 1 van het besluit van 7 oktober 1993 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de wijziging van het besluit van 13 februari 1992 tot vaststelling van de weddeschalen van de bijzondere graden van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid worden de graden van eerstaanwezend adjunct van openbare reinheid en van eerstaanwezend assistent van openbare reinheid geschrapt. HOOFDSTUK III. - De toekenning van een weddeschaal "+"

Art. 3.Artikel 1 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 oktober 1993 met betrekking tot de wijziging van het besluit van 13 februari 1992 tot vaststelling van weddeschalen van de bijzondere graden van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid wordt als volgt gewijzigd : « De personeelsleden die titularis zijn van de graad van ploegbaas of vakman, opzichter of eerstaanwezend vakman, 1ste opzichter of 1ste vakman, 1ste assistent en adjunct-adviseur genieten respectievelijk de weddeschalen 1.45 +, 1.59 +, 1.75 +, 1.53 + et 11/3 +, overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde tabel. » HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 4.De contractuele personeelsleden die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, één of meerdere verwittigingen hebben gekregen, maar die geen laatste verwittiging van de Directeur Personeelsbeleid hebben gekregen, alsmede de statutaire personeelsleden die het voorwerp hebben uitgemaakt van een tuchtstraf die niet zwaarder is dan één maand inhouding van wedde, worden geacht te voldoen aan de voorwaarde bedoeld in artikel 1, § 2, 3°.

Het personeelslid dat recht heeft op de toepassing van de voorgaande alinea van dit besluit, verliest echter het recht op de bevordering via graadverhoging indien, binnen het jaar van de inwerkingtreding van huidige ordonnantie, - hij een nieuwe straf oploopt die zwaarder is dan de blaam voor het statutaire personeelslid; - hij drie geschreven verwittigingen ontvangt van de ingenieur van openbare reinheid, van het diensthoofd van niveau 1 of van de ingenieur-directeur, hetzij een laatste schriftelijke verwittiging van de directeur Personeelsbeleid krijgt voor het contractuele personeelslid.

Hij herkrijgt zijn recht op een bevordering via graadverhoging pas twee jaar na deze maatregel.

Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 2001.

Art. 6.De Minister bevoegd voor Openbare reinheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 3 mei 2001.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, F.-X. DE DONNEA De Minister bevoegd voor Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud en Openbare reinheid en Buitenlandse Handel, D. GOSUIN

Bijlagen Bijlage 1 : Overgang van een weddeschaal naar een hogere weddeschaal met toepassing van artikel 3quater, § 1, 2e lid, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 maart 1995 tot vaststelling van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid.

Bijlage 2 : de schalen voor de laureaten.

Bijlage 3 : weddeschalen.

De weddeschalen in deze tabel zijn gekoppeld aan de spilindex 138.01.

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^