Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 03 juli 2003
gepubliceerd op 26 september 2003

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen bij bepaalde installaties in de voertuigcoatingindustrie die gebruik maken van oplosmiddelen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2003031373
pub.
26/09/2003
prom.
03/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/03/2003031373/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2003. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen bij bepaalde installaties in de voertuigcoatingindustrie die gebruik maken van oplosmiddelen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, inzonderheid op artikel 6, § 1;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 november 2001 tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde installaties in de voertuigcoatingindustrie;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu van 8 januari 2003;

Gelet op de beslissing van de Regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 34.777/3 van de Raad van State, gegeven op 3 juni 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Minister van Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit : Doel en toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit heeft de omzetting tot doel van richtlijn 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties. Het heeft tot doel de directe en indirecte effecten van de emissie van vluchtige organische stoffen in het milieu, voornamelijk de lucht, en de mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid te voorkomen of te verminderen door maatregelen vast te stellen en procedures in te voeren voor de installaties die opgenomen zijn in rubriek 138 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, met name voertuigcoatinginstallaties waarvan het jaarlijkse verbruik van organische oplosmiddelen meer dan 15 ton per jaar bedraagt.

De voertuigcoatinginstallaties waarvan het jaarlijkse verbruik van organische oplosmiddelen minder dan 15 ton per jaar bedraagt, moeten voldoen aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde installaties voor het overspuiten van voertuigen of voertuigonderdelen die gebruik maken van oplosmiddelen.

Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° installatie : een vaste technische eenheid waar een of meer van de onder artikel 1 vallende activiteiten plaatsvinden, en alle andere daar rechtstreeks mee samenhangende activiteiten die technisch verband houden met de op die locatie verrichte activiteiten en van invloed kunnen zijn op emissies;2° bestaande installatie : een installatie in bedrijf of een installatie waarvoor een milieuvergunning is verleend of waarvoor een volledige aanvraag om een vergunning is ingediend, mits de installatie uiterlijk op 1 april 2002 in gebruik is genomen;3° belangrijke wijziging : voor installaties met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur of meer dan 200 ton/jaar : een wijziging van de exploitatie die naar de mening van het Brussels Instituut voor Milieubeheer aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu kan hebben; voor alle andere installaties : een verandering van de nominale capaciteit die leidt tot een toename van de emissies van vluchtige organische stoffen met meer dan 10 %, of iedere verandering die naar de mening van het Brussels Instituut voor Milieubeheer aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu kan hebben; 4° Instituut : Brussels Instituut voor Milieubeheer, opgericht bij het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;5° emissie : de uitstoot van vluchtige organische stoffen uit een installatie in het milieu;6° diffuse emissies : emissies, in een andere vorm dan van afgassen, van vluchtige organische stoffen in lucht, bodem of water alsmede oplosmiddelen die zich in enig product bevinden.Hieronder zijn begrepen de niet opgevangen emissies die via ramen, deuren, ventilatiekanalen, ontluchtingen en soortgelijke openingen in het milieu terechtkomen; 7° afgassen : de uiteindelijke uitworp in de lucht van gassen met vluchtige organische stoffen of andere verontreinigende stoffen uit een afgaskanaal of uit nabehandelingsapparatuur in de lucht.Het volumetrisch debiet wordt uitgedrukt in m3/uur bij normale omstandigheden; 8° totale emissie : de som van diffuse emissies en emissies van afgassen;9° emissiegrenswaarde : de massa vluchtige organische stoffen, uitgedrukt als bepaalde specifieke parameters, concentratie, percentage en/of niveau van een emissie, berekend in standaardomstandigheden (N) die gedurende een of meer periodes niet overschreden mogen worden;10° stoffen : chemische elementen en hun verbindingen die in de natuur voorkomen of door de industrie worden geproduceerd, in vaste of vloeibare of gasvorm;11° organische verbinding : een verbinding die ten minste het element koolstof bevat en daarnaast een of meer van de volgende elementen : waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium en stikstof, met uitzondering van koolstofoxiden en anorganische carbonaten en bicarbonaten;12° vluchtige organische stof (VOS) : een organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft.Voor de toepassing van dit besluit wordt de fractie creosoot die deze dampspanning bij 293,15 K overschrijdt als een VOS beschouwd; 13° organisch oplosmiddel : een vluchtige organische stof die alleen of in combinatie met andere stoffen en zonder een chemische verandering te ondergaan wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen of als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen, dan wel als verdunner, als dispergeermiddel, om de viscositeit aan te passen, om de oppervlaktespanning aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel;14° gehalogeneerd organisch oplosmiddel : een organisch oplosmiddel dat ten minste één broom-, chloor-, fluor- of iodiumatoom per molecuul bevat;15° verbruik : de totale input van organische oplosmiddelen per kalenderjaar of een andere periode van twaalf maanden in een installatie, verminderd met eventuele VOS die voor hergebruik worden teruggewonnen;16° input : de hoeveelheid organische oplosmiddelen en de hoeveelheid daarvan in preparaten die tijdens het uitoefenen van een activiteit worden gebruikt, met inbegrip van de gerecycleerde oplosmiddelen, binnen en buiten de installatie, die telkens worden meegerekend wanneer zij worden gebruikt om de activiteit uit te oefenen;17° hergebruik van organische oplosmiddelen : het gebruik van uit een installatie teruggewonnen organische oplosmiddelen voor elk technisch of commercieel doel, met inbegrip van het gebruik als brandstof maar met uitzondering van de definitieve verwijdering van deze teruggewonnen organische oplosmiddelen als afval;18° massastroom : de hoeveelheid vrijgekomen VOS in eenheden of massa/uur;19° nominale capaciteit : de massa van de organische oplosmiddelen die een installatie gemiddeld over één dag maximaal als input gebruikt, als de installatie onder normale bedrijfsomstandigheden bij de ontwerpoutput functioneert;20° gesloten systeem : een systeem dat zodanig functioneert dat de uit de activiteit vrijkomende VOS beheerst worden afgevangen en uitgestoten, hetzij via een afgaskanaal of via nabehandelingsapparatuur, en derhalve niet volledig diffuus zijn;21° normale omstandigheden : een temperatuur van 273,15 Kelvin en een druk van 101,3 kPa;22° vaste stof : ieder materiaal in inkt, lak en kleefstof dat vast wordt wanneer het water of de vluchtige organische stoffen zijn verdampt;23° coating : een preparaat, met inbegrip van alle voor een juist gebruik benodigde organische oplosmiddelen of preparaten die organische oplosmiddelen bevatten, dat wordt gebruikt om op een oppervlak voor een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te zorgen, op : a) nieuwe auto's die in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, worden gedefinieerd als voertuigen van categorie M1 en, voorzover de coating plaatsvindt in dezelfde installatie als voertuigen van M1, van categorie N1;b) vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing voor de chauffeur, en de daarmee geïntegreerde behuizing voor de technische apparatuur van voertuigen die in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 als voertuigen van de categorieën N2 en N3 worden gedefinieerd;c) bestelwagens en vrachtwagens, in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3, met uitzondering van vrachtwagencabines;d) bussen, in het koninklijk besluit van 15 maart 1968 gedefinieerd als voertuigen van de categorieën M2 en M3;e) aanhangwagens, gedefinieerd in de categorieën O1, O2, O3 en O4 in het koninklijk besluit van 15 maart 1968;24° preparaat : een mengsel of oplossing, bestaande uit twee of meer stoffen;25° lak : een doorzichtige coating die de eindglans en de sterkte aan de coating geeft;26° erkend orgaan : natuurlijke of rechtspersoon die aan de voorschriften van artikel 275 van het AREI voldoet; 27° A.R.E.I. : Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het ARAB. Emissienormen voor VOS

Art. 3.De totale emissiegrenswaarden zijn uitgedrukt in gram uitgestoten oplosmiddel per m2 vervaardigd product en in kilogram uitgestoten oplosmiddel per carrosserie.

Het oppervlak van de in de onderstaande tabel vermelde producten wordt als volgt gedefinieerd : - het berekende oppervlak van het totale elektroforetisch coatingvlak en het oppervlak van delen die eventueel in latere fasen van het coatingproces worden toegevoegd en met dezelfde coating worden bekleed als voor het desbetreffende product wordt gebruikt, of het totale oppervlak van het in de installatie gecoate product.

Het oppervlak van het elektroforetisch coatingvlak wordt berekend met de volgende formule : 2 x gewicht product zonder coating gemiddelde dikte metaalplaat x dichtheid metaalplaat Deze methode wordt ook gebruikt voor andere gecoate onderdelen van metaalplaat.

Voor de berekening van het oppervlak van de andere toegevoegde delen of het totale in de installatie gecoate oppervlak wordt gebruik gemaakt van CAD (computergestuurd ontwerp) of andere gelijkwaardige methoden.

De installaties moeten voldoen aan de totale emissiegrenswaarden in de onderstaande tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De berekening van de totale emissie wordt gespecifieerd in de milieuvergunning.

Belangrijke wijziging

Art. 4.Indien een installatie een belangrijke wijziging ondergaat of na een belangrijke wijziging voor het eerst onder dit besluit valt, wordt het deel van de installatie dat de belangrijke wijziging ondergaat behandeld als nieuwe installatie.

In afwijking van het vorige lid kan het deel van de installatie dat de belangrijke wijziging ondergaat als een bestaande installatie worden behandeld. De afwijkingsaanvraag moet naar behoren worden gemotiveerd en aan het Instituut worden gericht.

De afwijking kan slechts worden toegekend indien de totale emissies van de gehele installatie niet hoger zijn dan wanneer het deel dat belangrijke wijzigingen heeft ondergaan als nieuwe installatie was behandeld.

Meldingsplicht

Art. 5.De exploitanten moeten het Instituut elk jaar uiterlijk op 31 maart de in hun milieuvergunning vermelde gegevens verstrekken.

Die gegevens moeten worden verstrekt vanaf het jaar 2004 voor de nieuwe installaties en voor de bestaande installaties. De gegevens slaan op het vorige kalenderjaar.

Emissies van gevaarlijke VOS

Art. 6.§ 1. Zijn verboden : stoffen of preparaten waaraan, wegens hun gehalte aan VOS die als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting zijn ingedeeld, een of meer van de volgende risicozinnen is of zijn toegekend of die van deze zinnen moeten zijn voorzien : R45 - Kan kanker veroorzaken R46 - Kan erfelijke genetische schade veroorzaken R49 - Kan kanker veroorzaken bij inademing R60 - Kan de vruchtbaarheid schaden R61 - Kan het ongeboren kind schaden De milieuvergunning kan evenwel het gebruik van die stoffen of preparaten toestaan, rekening houdend met : - de geschiktheid voor het gebruik van de mogelijke opties; - hun potentiële effecten op de menselijke gezondheid in het algemeen en tijdens de blootstelling op het werk in het bijzonder; - hun eventuele effecten op het leefmilieu; - hun economische effecten, met name hun kosten en voordelen.

In dat geval bepaalt de milieuvergunning vanaf welke datum ze door minder schadelijke stoffen of preparaten moeten worden vervangen. § 2. Voor de uitstoot van de in § 1 vermelde VOS, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de in die paragraaf vermelde etikettering verplicht is, in totaal 10 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 2 mg/nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen. § 3. Voor de uitstoot van gehalogeneerde VOS waaraan de risicozin R40 is toegekend, waarbij de massastroom van de stoffen waarvoor de vermelding van R40 verplicht is, in totaal 100 g/uur of meer bedraagt, moet een emissiegrenswaarde van 20 mg/nm3 in acht worden genomen. De emissiegrenswaarde geldt voor de totale massa van de betrokken stoffen.

Naleving van de emissiegrenswaarden

Art. 7.§ 1. Bij doorlopende metingen wordt geacht aan de emissiegrenswaarden voldaan te zijn indien : 1° geen van de gemiddelden onder normale omstandigheden gedurende 24 uur normaal bedrijf hoger is dan de emissiegrenswaarden en 2° geen van de uurgemiddelden onder normale omstandigheden hoger is dan 1,5 maal de emissiegrenswaarden. Bij periodieke metingen worden gedurende elke meetcampagne minstens drie meetresultaten opgetekend.

Bij periodieke metingen wordt geacht aan de emissiegrenswaarden voldaan te zijn indien in één toezichtcampagne : 1° het gemiddelde van alle metingen onder normale omstandigheden niet hoger is dan de emissiegrenswaarden en 2° geen van de uurgemiddelden onder normale omstandigheden hoger is dan 1,5 maal de emissiegrenswaarden. § 2. De naleving van artikel 6, §§ 2 en 3, wordt gecontroleerd op basis van de som van de massaconcentraties van de verschillende betrokken vluchtige organische stoffen. In alle andere gevallen vindt de controle op de naleving plaats op basis van de totale massa organische koolstof die wordt uitgestoten.

Na een belangrijke wijziging dient te worden gecontroleerd of de installaties nog aan de eisen van dit besluit voldoen. § 3. Gasvolumes mogen worden toegevoegd om de afgassen af te koelen of te verdunnen indien dit technisch gerechtvaardigd is, maar worden niet meegeteld bij het vaststellen van de massaconcentratie van de verontreinigende stof in het afgas.

Niet-naleving

Art. 8.Wanneer wordt vastgesteld dat niet aan de eisen van dit besluit is voldaan, nemen de personeelsleden die overeenkomstig de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu met het toezicht belast zijn, alle nodige maatregelen, of leggen ze die zelfs mondeling op, om ervoor te zorgen dat op een zo kort mogelijke termijn weer aan de eisen van dit besluit wordt voldaan.

Indien de niet-naleving een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert, wordt de opschorting van de activiteit bevolen.

Verandering van exploitant

Art. 9.Naast de verplichting voor de overlater en de overnemer om onverwijld elke verandering van exploitant aan het Instituut mee te delen, moet elke persoon die zijn exploitatie overlaat de overnemer wijzen op zijn milieuverplichtingen.

Meer bepaald bezorgt hij hem een kopie van alle vergunningen en beslissingen betreffende de betrokken installaties, een kopie van alle vorige aangiften die krachtens dit besluit zijn vereist, alsook een kopie van de briefwisseling met het Instituut over het in overeenstemming brengen van de installaties met de bepalingen van dit besluit.

Overgangsbepaling

Art. 10.De bestaande installaties moeten uiterlijk op 31 oktober 2007 aan de eisen van artikel 3 voldoen.

Artikel 3 is van toepassing op de nieuwe installaties vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

De bestaande installaties moeten zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de eisen van artikel 6, § 1, en uiterlijk op 31 december 2004 aan de eisen van artikel 6, §§ 2 en 3.

De milieuvergunning kan een kortere termijn vaststellen ingeval de omgeving van de onderneming een bijzondere bescherming vereist.

Artikel 6 is van toepassing op de nieuwe installaties vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

Opheffingsbepaling

Art. 11.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 8 november 2001 tot vaststelling van de exploitatievoorwaarden voor bepaalde installaties in de voertuigcoatingindustrie wordt opgeheven.

Inwerkingtreding

Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Uitvoering

Art. 13.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 3 juli 2003.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, D. DUCARME De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, D. GOSUIN

^