Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 03 juli 2003
gepubliceerd op 26 september 2003

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2003031386
pub.
26/09/2003
prom.
03/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/03/2003031386/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 JULI 2003. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 40, § 1, gewijzigd bij de speciale wet van 16 juli 1993;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door de besluiten van 25 april 2002, van 19 september 2002 en deze van 26 september 2002, inzonderheid op artikel 334quater;

Gelet op het sectoraal akkoord 2001-2002, punt 2.2 van het protocol 2002/11 van 19 juni 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 6 februari 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 januari 2003;

Gelet op het protocol nr. 2003/7 van sector XV van 7 maart 2003;

Gelet op het besluit van de Regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 35.167/4 van de Raad van State, gegeven op 5 mei 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Minister van Openbaar Ambt;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Artikel 334quater van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ingevoegd bij het besluit van 25 april 2002, wordt vervangen als volgt : « Art 334quater. § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling wordt verstaan onder : 1° « referentiejaar » : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan;2° « jaarwedde » : de wedde, het loon, de gewaarborgde bezoldiging of de daarmee gelijkgestelde vergoeding of toelage, de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage inbegrepen. § 2. De ambtenaren genieten ieder jaar een vakantiegeld waarvan het bedrag gelijk is aan 80 % van een twaalfde van de jaarlijkse wedde(n), zoals die gekoppeld is (zijn) aan de index van de consumptieprijzen, die de wedde(n) bepalen die verschuldigd is (zijn) voor de maand maart van het vakantiejaar.

Dit percentage wordt berekend op basis van de wedde(n) die zou(den) verschuldigd zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke wedde ontvangen heeft. § 3. Voor volledige prestaties verricht gedurende het gehele referentiejaar, geniet de ambtenaar een volledig vakantiegeld. § 4. Wanneer de ambtenaar geen volledige prestaties heeft verricht gedurende het gehele referentiejaar, wordt het bedrag van het vakantiegeld als volgt vastgesteld : 1° een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;2° een dertigste van het maandbedrag per kalenderdag wanneer de prestaties geen ganse maand beslaan. § 5. In afwijking van § 4, worden voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld in aanmerking genomen de perioden waarin de ambtenaar, tijdens het referentiejaar : 1° zijn functies heeft opgeschort wegens de verplichtingen die hem opgelegd zijn krachtens de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van her reservekader van de krijgsmacht;2° met ouderschapsverlof was;3° afwezig geweest is ingevolge een verlof of een arbeidsonderbreking zoals vermeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 18, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de arbeidstijd. § 6. Voor de berekening van het vakantiegeld wordt eveneens in aanmerking genomen de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag welke voorafgaat aan die waarop de ambtenaar die hoedanigheid heeft verkregen, op voorwaarde : 1° minder dan 25 jaar oud te zijn op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst te zijn getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop de ambtenaar de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop de leerovereenkomst werd beëindigd. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. § 7. Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van die verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.

Voor de toepassing van voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

Voor de toepassing van voorgaande leden is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mede te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.

Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen. § 8. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tijdens de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.

In afwijking van de in de vorige lid omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar de leeftijdsgrens bereikt, of op de datum van overlijden, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend rekening houdend met het percentage en de eventuele inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarwedde die als basis dient voor de berekening van de wedde die de ambtenaar op die datum geniet.

Wanneer hij op die datum geen wedde of een verminderde wedde geniet wordt het percentage berekend op de wedde(n) die hem dan verschuldigd zouden geweest zijn. § 9. Op het vakantiegeld wordt een inhouding van 13,07 % uitgevoerd. »

Art. 2.Een artikel 451sexies wordt in hetzelfde besluit ingevoegd, luidende : « Art 451sexies. In afwijking van artikel 334quater, § 2, eerste lid, verschilt het percentage van het bedrag van het vakantiegeld voor 2003 en 2004, op basis van de in het voorgaande jaar geleverde prestaties, naar gelang van de rang van de ambtenaar volgens de hiernavolgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2003.

Art. 4.De minister bevoegd voor Openbaar Ambt wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 3 juli 2003.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, D. DUCARME De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL

^