Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 oktober 2005
gepubliceerd op 06 december 2005

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende uitvoering van de ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de gewestelijke steun voor de algemene investeringen ten gunste van de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2005031421
pub.
06/12/2005
prom.
20/10/2005
ELI
eli/besluit/2005/10/20/2005031421/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 OKTOBER 2005. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende uitvoering van de ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de gewestelijke steun voor de algemene investeringen ten gunste van de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen


De Brusselse Hoofdstelijke Regering, Gelet op de Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen namelijk artikel 3, paragraaf 2;

Gelet op de ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de gewestelijke steun ten gunste van de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen namelijk de artikelen 4 en 5, tweede en derde lid, 11 en 14, eerste lid, en 20;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 7 juli 2005;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 mei 2005;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 4 juli 2005;

Gelet op het advies 39.062/1 van de Raad van State, gegeven op 6 oktober 2005, in toepassing van artikel 84, § 1, alinea 1, 1°, van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;

Op voordracht van de Minister van Economie;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van onderhavig besluit wordt verstaan onder : 1° « Bestuur », het Bestuur Economie en Werkgelegenheid van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 2° « personeelsbestand », het aantal tewerkgestelde personen dat overeenkomt met het aantal arbeidseenheden per jaar (AEJ), d.w.z. het aantal werknemers dat gedurende een jaar voltijds in dienst is, waarbij deeltijdarbeid of seizoenarbeid gedeelten van deze AEJ's vormen; 3° « onderneming », elke natuurlijke persoon of rechtspersoon zoals bepaald in artikel 2, 1°, van de ordonnantie van 1 april 2004 die een economische activiteit uitoefent in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitsluiting van de ondernemingen die tot de non-profitsectoren behoren of opdrachten van algemeen belang uitvoeren of ook nog openbare ondernemingen;4° « uitbreidende onderneming » : de onderneming waarvan het personeelsbestand met meer dan 30 % zijn gestegen tijdens de drie jaren die aan de inschrijving van het dossier bij het Bestuur zijn voorafgegaan;5° « vestiging », a) de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon of elke economische bedrijfs- of werkingszetel die geografisch los staat van de maatschappelijke zetel van de onderneming;b) in het geval van een natuurlijk persoon, de hoofdzetel van zijn economische activiteiten; De vestigingen vermeld in de punten a en b moeten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelegen zijn en beschikken over menselijke middelen en goederen die er specifiek voor bestemd zijn; 6° « formulier », het formulier voor de aanvraag om toepassing van de ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de gewestelijke steun ten gunste van de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen;7° « Regering », de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;8° « laag- of middengeschoolde werknemer », werknemer die niet in het bezit is van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs;9° « Minister », de Minister die bevoegd is voor Economie;10° « nieuwe vestiging in de ontwikkelingszone », eerste vestiging of herlokalisering van een bedrijf in de ontwikkelingszone;11° « nieuwe vestiging buiten de ontwikkelingszone », eerste vestiging of herlokalisering van een bedrijf in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest buiten de ontwikkelingszone;12° « ordonnantie », de ordonnantie van 1 april 2004 betreffende de gewestelijke steun ten gunste van de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen;13° vermindering van sociale bijdragen », de verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen bedoeld in de onderafdelingen 2 tot 5 van afdeling 3 van hoofdstuk VII van titel IV van de programmawet van 24 december 2002 en in afdeling 1 van hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 27 december 2004 (bonus voor tewerkstelling);14° « prioritaire sector », sector waarvan de economische activiteit prioritair geacht wordt en als dusdanig bepaald is in artikel 7, § 2, van onderhavig besluit;15° « starter », elke onderneming die nog geen vier jaar is ingeschreven bij de Kruispuntbank der Ondernemingen;16° « grootte van de onderneming », de micro-, kleine of middelgrote onderneming zoals bedoeld in artikel 2 van de ordonnantie van 1 april 2004;17° « ontwikkelingszone », de door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeenkomstig de kaart van de gewestelijke steun voor België voor de periode 2000-2006 vastgestelde en bij beslissing van de Europese Commissie van 25 oktober 2000 goedgekeurde ontwikkelingszone. HOOFDSTUK II. - Over de uitgesloten sectoren en investeringen

Art. 2.Worden uitgesloten van het recht op steun voorzien in hoofdstuk II van de ordonnantie van 1 april 2004 : § 1. de ondernemingen waarvan de activiteiten thuishoren in de volgende sectoren of delen van sectoren : 1) Financiële activiteiten en verzekeringen;2) Vastgoed;3) Betaalparkings;4) Productie en distributie van water en energie, uitgezonderd de fabricage van waterijs;5) Openbare administratie;6) Onderwijs;7) Gezondheid en sociale actie, uitgezonderd de sociale economie waaronder meer bepaald de ondernemingen voor aangepast werk;8) Vrijetijds-, culturele en sportactiviteiten, uitgezonderd de activiteiten met een hoofdzakelijk commerciële finaliteit;9) De volgende vrije beroepen : artsen, apothekers, tandartsen, paramedici, dierenartsen, advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, evenals de door deze personen opgerichte verenigingen of maatschappijen, ongeacht hun vorm;10) Verenigingen;11) Particuliere huishoudens met werknemers en extraterritoriale instellingen; § 2. de volgende investeringen : - de investeringen ter vervanging of voor een eenvoudige aanpassing aan de nieuwe normen en standaarden; - de investeringen in materieel, roerende of onroerende goederen, bestemd voor verhuur; - de luchtvaartuigen; - de investeringskredieten die dienen voor het terugbetalen van andere kredieten; - de investeringen in woningen.

Evenwel, de investeringen in woningen die gerechtvaardigd zijn door de activiteiten van de onderneming kunnen steun genieten; - de aankoop door een rechtspersoon van goederen die aan een aandeelhouder toebehoren of aan een onderneming die van dezelfde groep deel uitmaakt; - de overname van handelsfondsen of de aankoop van aandelen in een maatschappij. HOOFDSTUK III. - Over de toelaatbare investeringen

Art. 3.§ 1. De investeringen door een onderneming waarvan de activiteiten niet ressorteren onder de in bovengenoemd artikel 2, § 1, bedoelde sectoren of delen van sectoren of die niet slaan op overeenkomstig bovengenoemd artikel 2, § 2, uitgesloten investeringen kunnen, binnen de jaarlijks vastgestelde specifieke budgettaire limieten, een financiële steun genieten in uitvoering van onderhavig besluit, voor zover ze voldoen aan het geheel van de voorwaarden opgenomen in dit artikel evenals aan de voorwaarden vermeld in de ordonnantie. § 2. De investeringen zijn toelaatbaar wanneer ze zijn ingeschreven onder vaste activa in de jaarrekeningen voor de rechtspersonen of in de tabel van de afschrijvingen voor de natuurlijke personen.

Onder toelaatbare investering verstaat men de investering of het investeringsprogramma, materieel of immaterieel, voor de oprichting van een nieuwe vestiging, voor de modernisering of de uitbreiding van een bestaande vestiging of voor het opstarten van een nieuwe activiteit in een bestaande vestiging.

De investeringen voor modernisering of die voor het opstarten van een nieuwe activiteit, moeten minstens gelijk zijn aan 150 % van het gemiddelde van de gedane investeringen in de loop van de laatste drie boekjaren die aan de indiening van het dossier zijn voorafgegaan.

De berekening van bovenvermeld percentage kan, in voorkomend geval, gebeuren op basis van individuele balansklassen en niet op basis van het geheel van de balans. § 3. De investeringen moeten noodzakelijk zijn voor de activiteit van de onderneming, gerealiseerd zijn met het oog op een effectieve exploitatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en gebeuren overeenkomstig de heersende wetgeving en verordeningen inzake stedenbouw, ruimtelijke ordening en milieu. § 4. De vóór de inschrijvingsdatum (zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 10 van onderhavig besluit) van de steunaanvraag bij het Bestuur gefactureerde en betaalde investeringen zullen slechts in aanmerking genomen worden voor zover ze betrekking hebben op werken en verrichtingen die teruggaan tot minder dan drie maanden voor de inschrijvingsdatum, met uitzondering van voorschotten van minder dan 50 % en behoudens in het geval van een door het Bestuur toegestane afwijking overeenkomstig artikel 10, § 6, van onderhavig besluit. § 5. De investering moet betrekking hebben op een minimumbedrag van : - vijftienduizend (15.000) euro voor de micro-ondernemingen; - dertigduizend (30.000) euro voor de kleine ondernemingen; - honderdduizend (100.000) euro voor de middelgrote ondernemingen.

Daarenboven moet het bedrag per factuur gelijk ziin aan of hoger zijn dan vijfhonderd (500) euro .

Hogerop bedoelde bedragen evenals, algemeen genomen, alle in het kader van de in onderhavig besluit bedoelde steun in overweging te nemen bedragen zijn exclusief BTW en exclusief belastingen van eender welke aard. § 6. 1° De onroerende investeringen die het voorwerp zijn van een financieringshuurcontract zijn toelaatbaar, voor zover ze hernomen zijn in materiële vaste activa zoals gedefinieerd in § 2 van onderhavig artikel. 2° De volgende onroerende investeringen zijn niet subsidieerbaar : - de aankoop van een gebouw door een aandeelhouder of vennoot die het verhuurt aan de maatschappij; - de aankoop van een gebouw door een rechtspersoon die het verhuurt aan een natuurlijke persoon die aandeelhouder of vennoot is van die rechtspersoon. 3° Bij gemengd gebruik van het gebouw, zijn enkel de investeringen voor het door de aanvrager gebruikte beroepsgedeelte toelaatbaar. § 7. 1° Voor het niet-rollend materieel en het meubilair, omvat het aanvaard bedrag eveneens de vervoer-, installatie- en montagekosten voorzover die laatste niet hernomen zijn in de materiële vaste activa. 2° De investeringen in tweedehandsmeubilair en -materieel zijn toelaatbaar. Die investeringen moeten betrekking hebben op een toelaatbaar minimumbedrag van 10.000 euro . § 8. Voor investeringen in nieuw rollend materieel worden de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ingeschreven en voor het vervoer van goederen of personen ontworpen bedrijfswagens als toelaatbaar beschouwd, d.w.z. : - de voertuigen die als bestelwagen of minibus vermeld staan overeenkomstig artikel 4 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen; - de speciale voertuigen en tuigen die zijn aangepast in functie van de activiteiten van de onderneming.

Evenwel, de investeringen van dit type die gerealiseerd worden door een onderneming die tot de transportsector behoort zoals hernomen in de NACE-BEL Code kunnen niet in aanmerking genomen worden. § 9. Komen in aanmerking, voor de immateriële investeringen, de uitgaven verbonden aan : - het neerleggen of kopen van octrooien, handelsmerken of modellen; - de kosten voor personeel en benodigdheden met het oog op de verbetering van de technische kennis van de onderneming, met name wat betreft het onderzoek naar of het op punt stellen van prototypes, van producten of van nieuwe fabricageprocédés § 10. De Minister of de daartoe gemachtigde ambtenaar kan, op discretionaire wijze, de buitensporige of niet-toelaatbare aard van een investeringsuitgave beoordelen om een eventuele steunweigering te rechtvaardigen. HOOFDSTUK IV. - Over de omvang van de steun

Art. 4.De in artikel 5, lid 1, 2 en 3 van de ordonnantie betreffende de gewestelijke steun voor de algemene investeringen ten gunste van de micro-, kleine of middelgrote ondernemingen bedoelde basissteun en aanvullende steun worden uitgedrukt in percentages van de aanvaarde investering. Zij zijn cumulatief en mogen niet meer bedragen, voor de micro- en kleine ondernemingen, dan 25 % in de ontwikkelingszone en 15 % buiten de ontwikkelingszone en, voor de middelgrote ondernemingen, dan 25 % in de ontwikkelingszone en 7,5 % buiten de ontwikkelingszone. Afdeling I. - Over de basissteun

Art. 5.De basissteun, zoals bedoeld in artikel 5 van de ordonnantie is vastgesteld, voor de micro- of de kleine ondernemingen, op 5 % van de investering buiten de ontwikkelingszone en op 10 % in de ontwikkelingszone. Voor de middelgrote ondernemingen is deze steun vastgesteld op 2,5 % van de investering buiten de ontwikkelingszone en op 10 % in de ontwikkelingszone. Afdeling II. - Over de aanvullende, aan de doelstellingen

van de Regering inzake tewerkstelling gekoppelde steun

Art. 6.§ 1. De aanvullende steun zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de ordonnantie kan 7,5 % bedragen voor de micro-ondernemingen, 5 % voor de kleine ondernemingen en 3,5 % voor de middelgrote ondernemingen, wanneer : - de onderneming een laag- of middengeschoolde werknemer tewerk stelt; - de onderneming werknemers tewerk stelt waarvoor ze een vermindering van de sociale bijdragen geniet. - de onderneming aan het uitbreiden is - de onderneming personeel heeft aangeworven tijdens het jaar dat voorafgaat aan de steunaanvraag, via de diensten van de BGDA of heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de BGDA tijdens de 2 jaar die voorafgaan aan de steunaanvraag. § 2. De onderneming die een aanvullende steun geniet zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de ordonnantie van 1 april 2004, verbindt er zich toe, in geval van aanwervingen, zich bij voorkeur tot de BGDA te richten. § 3. Voor de micro-ondernemingen : 1° De tewerkstelling die gegenereerd wordt door de oprichting van een microonderneming van het starter-type, geeft aanleiding tot een vermeerdering van 2,5 %.2° De voltijdse tewerkstelling van minstens één laag- of middengeschoolde werknemer vóór de datum van inschrijving van het dossier bij het Bestuur, geeft aanleiding tot een vermeerdering van 7,5 %.3° De voltijdse tewerkstelling van minstens één persoon waarvoor de onderneming een vermindering van de sociale bijdragen genoten heeft vóór de datum van inschrijving van het dossier bij het Bestuur, geeft aanleiding tot een vermeerdering van 7,5 %.4° Een vermeerdering van 7,5 % wordt toegekend wanneer de onderneming een uitbreidende onderneming is.5° Een vermeerdering van 7,5 % wordt toegekend wanneer de onderneming personeel heeft aangeworven tijdens het jaar dat voorafgaat aan de steunaanvraag via de diensten van de BGDA of een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met de BGDA tijdens de twee jaar die voorafgaan aan de steunaanvraag. § 4. Voor de kleine ondernemingen : 1° Wanneer de werknemers, vóór de datum van inschrijving van het dossier bij het Bestuur, voor meer dan 20 % uit laag- of middengeschoolden bestaan, geeft dit aanleiding tot een vermeedering van 5 %.2° Een personeelsbestand dat voor meer dan 20 % uit personen bestaat waarvoor de onderneming een verlaging van de sociale bijdragen genoten heeft vóór de datum van inschrijving van het dossier bij het Bestuur, geeft aanleiding tot een vermeerdering van 5 %.3° Een vermeerdering van 5 % wordt toegekend wanneer de onderneming uitbreidt.4° Een vermeerdering van 5 % wordt toegekend wanneer de onderneming personeel heeft aangeworven tijdens het jaar dat voorafgaat aan de steunaanvraag via de diensten van de BGDA of een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met de BGDA tijdens de 2 jaar die voorafgaan aan de steunaanvraag. § 5. Voor de middelgrote ondernemingen : 1° Wanneer de werknemers, vóór de datum van inschrijving van het dossier bij het Bestuur, voor meer dan 30 % uit laag- of middengeschoolden bestaan, geeft dit aanleiding tot een vermeedering van 3,5 %.2° Een personeelsbestand dat voor meer dan 30 % uit personen bestaat waarvoor de onderneming een verlaging van de sociale bijdragen genoten heeft vóór de datum van inschrijving van het dossier bij het Bestuur, geeft aanleiding tot een vermeerdering van 3,5 %.3° Een vermeerdering van 3,5 % wordt toegekend wanneer de onderneming uitbreidt. Een vermeerdering van 3,5 % wordt toegekend wanneer de onderneming personeel heeft aangeworven tijdens het jaar dat voorafgaat aan de steunaanvraag via de diensten van de BGDA of een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met de BGDA tijdens de 2 jaar die voorafgaan aan de steunaanvraag. Afdeling III. - Over de aanvullende, aan de doelstellingen

van de Regering inzake economisch beleid gekoppelde steun

Art. 7.§ 1. De aanvullende steun, zoals bedoeld in artikel 5, derde lid, van de ordonnantie kan, buiten de ontwikkelingszone, 7,5 % bedragen voor de micro-ondernemingen, 5 % voor de kleine ondernemingen en 3,5 % voor de middelgrote ondernemingen, zodra de onderneming voldoet aan de doelstellingen van de Regering inzake economisch beleid en 12,5 % voor alle ondernemingen gelegen binnen de ontwikkelingszone. § 2. De als prioritair beschouwde ecconomische activiteitssectoren zijn de volgende : 1) de industrie en de ambachten;2) de horeca et het toerisme;3) de kleinhandel;4) de renovatie van gebouwen, met inbegrip van de installatie- en voltooiingswerken;5) de logistiek;6) de informatie- en communicatietechnologieën (ICT's);7) de informatica;8) het onderzoek en de ontwikkeling;9) de engineeringsbedrijven;10) de call-centers;11) het milieubeheer. § 3. Voor de micro-ondernemingen : 1° Een vermeerdering van 7,5 % wordt toegekend wanneer de onderneming een starter is;2° Een vermeerdering van 7,5 % wordt toegekend voor investeringen door ondernemingen die behoren tot een prioritaire sector;3° Een vermeerdering van 7,5 % wordt toegekend aan ondernemingen die een nieuwe vestiging inplanten buiten de ontikkelingszone;4° Een vermeerdering van 12,5 % wordt toegekend aan ondernemingen die een nieuwe vestiging inplanten binnen de ontwikkelingszone. § 4. Voor de kleine ondernemingen : 1° Een vermeedering van 5 % wordt toegekend voor investeringen door ondernemingen die behoren tot een prioritaire sector;2° Een vermeerdering van 5 % wordt toegekend aan ondernemingen die een nieuwe vestiging inplanten buiten de ontwikkelingszone;3° Een vermeerdering van 12,5 % wordt toegekend aan ondernemingen die een nieuwe vestiging inplanten binnen de ontwikkelingszone. § 5. Voor de middelgrote ondernemingen : 2° Een vermeerdering van 3,5 % wordt toegekend voor investeringen door ondernemingen die behoren tot een prioritaire sector;3° Een vermeerdering van 3,5 % wordt toegekendaan ondernemingen die een nieuwe vestiging inplanten buiten de ontwikkelingszone;4° Een vermeerdering van 12,5 % wordt toegekend aan ondernemingen die een nieuwe vestiging inplanten binnen de ontwikkelingszone. § 6. Een vermeerdering van 3,5 % wordt toegekend aan ondernemingen die vrijwilig of op verplichte wijze een bedrijfsverkeersplan hebben opgesteld, overeenkomstig de ordonnantie van 25 maart 1999 en het regeringsbesluit van 5 februari 2004, tijdens de 2 jaar die voorafgaan aan de steunaanvraag. HOOFDSTUK V. - Over de wijze van tussenkomst van het Gewest

Art. 8.Onverminderd artikel 7, paragraaf 2, van de ordonnantie die de tussenkomst van het Gewest voor de middelgrote ondernemingen beperkt tot een kapitaalpremie, komt het Gewest tussen in de vorm van een rentetoelage zoals voorzien in artikel 11 van onderhavig besluit door gedurende een beperkte periode een deel van de door de onderneming aan de erkende instelling te betalen interesten op zich te nemen, wanneer de investering gefinancierd werd d.m.v. een investeringskrediet of een financieringshuur.

Worden beschouwd als erkende instellingen, overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de ordonnantie : - de door de Commissie voor het Bank- Financie- en Assurantiewezen erkende kredietinstellingen; de door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O.'s, Middenstand en Energie erkende financieringshuurmaatschappijen.

Art. 9.§ 1. Voor de micro- en de kleine ondernemingen, kan het Gewest tussenkomen in de vorm van een kapitaalpremie wanneer de toegelaten investering voor minstens 50 % gefinancierd wordt met eigen middelen of wanneer zij gefinancierd wordt met elke andere kredietvorm behalve het investeringskrediet of de financieringshuur. § 2. Wanneer de investeringen tegelijk met eigen middelen en met een investeringskrediet of een financieringshuur gefinancierd worden, wordt de steun prioritair toegekend in de vorm van een rentetoelage.

Het saldo, desgevallend, zal worden toegekend in de vorm van een kapitaalpremie. HOOFDSTUK VI. - Over de indiening van de dossiers en de behandeling van de aanvragen

Art. 10.§ 1. De onderneming, bij een kapitaalpremie, of de erkende instelling, bij een rentetoelage, dient een volledig dossier in bij het Bestuur op basis van het typeformulier en dit, binnen de drie maanden vanaf het begin van de investering. § 2. Het Bestuur registreert de naar behoren ingevulde en ondertekende formulieren. De inschrijvingsdatum die overeenstemt met de datum van ontvangst van het typeformulier, het dossiernummer en de naam van de behandelende ambtenaar worden aan de onderneming betekend door het verzenden, binnen de 30 kalenderdagen, van een ontvangstbewijs. § 3. Het Bestuur stuurt binnen de 60 kalenderdagen na de inschrijvingsdatum van het dossier, een schrijven naar de onderneming ter kennisgeving van de al dan niet volledigheid van haar dossier. § 4. 1° Wanneer het dossier volledig is, zal de in paragraaf 3 van onderhavig artikel bedoelde kennisgeving eveneens vermelden dat een beslissing over de steunaanvraag genomen zal worden binnen een maximumtermijn van 90 dagen te tellen vanaf de verzending van diekennisgeving. 2° Bij niet-naleving van die termijn, zal de onderneming een vergoeding genieten die gelijk is aan de verwijlinteresten berekend tegen de referentievoet, op basis van het bedrag van de toegekende steun en dit, voor de periode begrepen tussen de beslissing en de datum van verstrijken van bovengenoemde termijn van 90 dagen. De referentievoet is de door de Europese Commissie voor België vastgestelde voet in het kader van de gemeenschapscontrole op de staatssteun die onder meer gebruikt wordt voor het meten van het subsidie-equivalent van een in verschillende schijven gestorte steun. § 5. 1° Wanneer het dossier onvolledig is, zal de in paragraaf 3 van onderhavig besluit bedoelde kennisgeving eveneens de ontbrekende inlichtingen of documenten vermelden. 2° Indien de onderneming niet antwoordt binnen de 30 kalenderdagen vanaf de verzending van dit schrijven, zal haar een herinnering per aangetekend schrijven gestuurd worden die haar een nieuwe termijn van 30 kalenderdagen toekent 3° Zodra het de ontbrekende documenten of inlichtingen ontvangen heeft, deelt het Bestuur de onderneming mede dat haar dossier volledig is en de in § 4 beschreven procedure ingezet zal worden.4° Bij ontstentenis van antwoord van de onderneming binnen die termijn, zal een beslissing genomen worden op basis van de in het dossier aanwezige documenten binnen een termijn van 90 dagen vanaf het verstrijken van de in 2° van deze paragraaf bedoelde termijn van 30 dagen. § 6. De onderneming moet de toelating vragen om de investeringen te starten d.m.v. een gewone brief waarin de essentiële elementen van de investering uiteengezet worden wanneer : - het investeringsprogramma meer bedraagt dan twee miljoen (2.000.000) euro; - de onderneming de investering meer dan 6 maanden voor de indiening van het dossier wenst aan te vatten.

Een kopie van aanvraag om toelating en van het principeakkoord zal bij het typeformulier gevoegd worden. De termijn om het dossier in te dienen wordt dan op 12 maanden maximum gebracht vanaf het begin van de investeringen. § 7. Wanneer het formulier door een erkende instelling ingediend is, moet het ondertekend worden door de onderneming en de vertegenwoordiger van de erkende instelling. Die instelling maakt een kopie van de brief tot toekenning van het krediet of van het financieringshuurcontract over aan het Bestuur. § 8. 1° De aanvragen om versnelde afschrijvingen en vrijstelling van onroerende voorheffing moeten door de onderneming bij het Bestuur ingediend worden samen met de aanvraag om rentetoelage of kapitaalpremie. De aanvraag om vrijstelling van de onroerende voorheffing kan slechts worden ingewilligd wanneer de onderneming het gebouw gebruikt voor de uitoefening van haar eigen commerciële of industriële activiteiten en het niet verhuurt. 2° De cumul van de basissteun, van de twee aanvullende steunen, van de vrijstelling van de onroerende voorheffing en van de versnelde afschrijvingen mag in geen geval leiden tot het overschrijden van de maximum steunplafonds die door de Europese Commissie wordt toegestaan. Bij het overschrijden van die plafonds, zal de terugbetaling gebeuren door het teveel rechtstreeks af te trekken van het bedrag van de steun die is toegekend in de vorm van een rentetoelage of kapitaalpremie. § 9. Vóór eender welke beslissing tot toekenning en op een naar behoren gerechtvaardigd verzoek van de aanvrager, kan de Minister of de hiertoe afgevaardigde ambtenaar, bijkomende investeringen bovenop het ingediende investeringsprogramma aanvaarden. § 10. De investering moet gestart zijn binnen de 3 maanden vanaf de datum van toekenning van de steun en moet voltooid zijn uiterlijk 2 jaar na diezelfde datum.

Wanneer het investeringsprogramma onroerende investeringen omvat, moeten die binnen de zes maanden van hun aankoop of voltooiing door de onderneming voor beroepsdoeleinden gebruikt worden.

Op verzoek van de onderneming, kan de Minister of de hiertoe afgevaardigde ambtenaar die termijnen verlengen voor naar behoren gerechtvaardigde redenen. HOOFDSTUK VII. - Over de betalingsmodaliteiten

Art. 11.§ 1. De betaling van de niet fiscale steun gebeurt in de vorm van een kapitaalpremie of een rentetoelage.

De rentetoelage wordt aan de erkende instelling toegekend onder de vorm van een verlaging van de interestvoet gedurende een periode van drie jaar. § 2. De betaling van de rentetoelage bij de erkende instelling zal gebeuren in drie jaarlijkse schijven van respectievelijk 50, 30 en 20 % van het totaalbedrag van de toegekende steun. § 3. De betaling van de kapitaalpremie hangt af van een aanvraag die uitgaat van de onderneming waarin de realisatie en de betaling van het investeringsprogramma in zijn geheeld vermeld staat en van de contrôle door het Bestuur.

In dat opzicht zal de onderneming een kopie van de op naam van de onderneming opgestelde facturen waarin het adres van de investering vermeld staat, voorleggen. § 4. Wanneer het aanvaard investeringsprogramma meer dan één jaar in beslag neemt, kan de onderneming om de betaling van de kapitaalpremie in twee of drie jaarlijkse schijven vragen, in functie van de duur van het investeringsprogramma, van de stand van zaken en van de betaling van de werken.

In dat opzicht zal de onderneming een kopie van de op naam van de onderneming opgestelde facturen waarin het adres van de investering vermeld staat, voorleggen. § 5. In het geval van een aanzienlijk investeringsprogramma dat slaat op een toelaatbaar bedrag van minstens een miljoen (1.000.000) euro kan de onderneming, op voorlegging van een kopie van de originele, op naam van de onderneming opgestelde facturen waarin het adres van de investering vermeld staat, om de betaling van een eerste schijf van 50 % en van een tweede schijf van 30 % van het totaalbedrag van de steun vragen na de realisatie en betaling van respectievelijk 25 en 75 % van het investeringsprogramma.

De betaling van het saldo van de kapitaalpremie hangt af van een aanvraag die uitgaat van de onderneming waarin de realisatie en de betaling van het investeringsprogramma in zijn geheeld vermeld staat en van de controle door het Bestuur.

In dat opzicht zal de onderneming een kopie van de op naam van de onderneming opgestelde facturen waarin het adres van de investering vermeld staat, voorleggen. §.6. Elke aanvraag om betaling moet gebeuren uiterlijk binnen de twee jaar vanaf de datum van beslissing van de steuntoekenning op straffe van nietigverklaring van de beslissing.

Op verzoek van de onderneming, kan de Minister of de hiertoe afgevaardigde ambtenaar die termijnen verlengen voor naar behoren gerechtvaardigde redenen.

Art. 12.Indien, eens beëindigd, de investeringen minder hoog uitvallen dan oorspronkelijk voorzien op het ogenblik van de beslissing van steuntoekenning, wordt het bedrag ervan dienovereenkomstig neerwaarts herzien. HOOFDSTUK VI. - Over de controle op en de teruggave van de steun

Art. 13.§ 1. Vanaf het ogenblik dat de onderneming haar dossier heeft ingediend en tot op de dag dat haar verplichtingen tegenover het Gewest vervallen zijn, kan het Bestuur overgaan : - tot de controle op de realisatie van het investeringsprogramma, hetzij op basis van door de onderneming overgemaakte stukken, hetzij ter plaatse; - tot de controle op de naleving van de toekenningsvoorwwaarden van de steun zoals voorzien in de artikelen 12 en 13 van de ordonnantie.

Art. 14.§ 1. Indien de aanvraag door een erkende instelling ingediend werd, kan het Bestuur bij die instelling kennis of kopies nemen van de dossiers, rekeningen en alle documenten betreffende de kredieten die hulp genoten hebben. § 2. Van haar kant moet de erkende instelling de volgende verplichtingen nakomen : - erop toezien dat de kredieten die de steun genoten hebben dienen voor hetgeen de toekenning van die steun gerechtvaardigd heeft; - het Bestuur elke wijziging mededelen die een invloed zou kunnen hebben op de berekening van de toegekende steun evenals elk overtreding van de voorschriften van de ordonnantie, van onderhavig uitvoeringsbesluit of van de kredietovereenkomsten waarvan zij kennis gehad heeft na de toekenning van de steun. - in geval van opzegging van het krediet, dit aan het Bestuur mededelen met de redenen hiervan.

Art. 15.De niet-naleving van de toekenningsvoorwaarden voor andere redenen dan deze die in artikel 15 van de ordonnantie voorzien zijn, heeft de integrale teruggave van de steun ten gevolge. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 16.Onderhavig besluit treedt in werking op 1 december 2005.

Art. 17.De Minister bevoegd voor Economie wordt belast met de uitvoering van onderhavig besluit.

Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE

^