Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2006
gepubliceerd op 28 september 2006

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2006 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de contractuele personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2006031460
pub.
28/09/2006
prom.
20/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/20/2006031460/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JULI 2006. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2006 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de contractuele personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel, § 11;

Gelet op de wet van 21 augustus 1987 tot wijziging van de wet houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten en houdende bepalingen betreffende het Brusselse Gewest, inzonderheid op artikel 27, § 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, bekrachtigd door de wet van 16 juni 1989, inzonderheid op artikel 1, § 2;

Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, inzonderheid op artikel 8, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 maart 1991. houdende coördinatie van de wetten van 28 december 1984 en van 26 juni 1990 betreffende de afschaffing en de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, inzonderheid op artikelen 9 en 16;

Gelet op de ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 17, vierde lid, gewijzigd bij de ordonnantie van 29 januari 2001;

Gelet op de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, inzonderheid de artikelen 23 en 34;

Gelet op de ordonnantie van 26 juni 2003 houdende oprichting van het Instituut ter Bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel, inzonderheid op de artikel 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000. tot bepaling van de algemene principes, inzonderheid op de artikelen 2, § 1er, alinea 2, 2°, en 3;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij sommige instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 10 juni 1993 en 19 maart 1998;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 mei 1995 tot regeling van de administratieve en geldelijke situatie van de contractuelen van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 maart 1997 tot bepaling van de specifieke nadere regelen ter uitvoering van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector toepasselijk op de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 februari 1998;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij de wijzigingen die krachtens de koninklijke besluiten van 30 december 1993, 14 oktober 1994, 7 april 1995 en 28 februari 1996. aangebracht werden aan het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de loopbaanonderbreking in de Rijksbesturen en in andere diensten van de ministeries, toepasselijk worden gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut die van het Gewest afhangen;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 juni 1998 houdende bijzondere bepalingen ten gunste van het contractuele informaticipersoneel van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 oktober 2005 houdende bezoldigingsbepalingen ten gunste van de leden van het administratief personeel toegewezen in de hoedanigheid van operator aan de centrale 100 van de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp;

Gelet op het akkoord van de federale Ministerraad gegeven op 7 november 2005, dat de contractuele personeelsleden van de instellingen van openbaar nut toelaat een loopbaanonderbreking te genieten om een ernstig ziek gezins- of familielid te verzorgen of in het raam van het ouderschapsverlof, bepaald in hoofdstuk 3, afdeling 2 en 3 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 april 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 18 mei 2005;

Gelet op het advies van de bestuursraad van de Brusselse gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, gegeven op 5. juli 2005;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Brusselse gewestelijke dienst voor Arbeidsbemiddeling, gegeven op 28 juni 2005;

Gelet op het advies van de bestuursraad van de Gewestelijke Vennootschap van de Haven van Brussel, gegeven op 24 juni 2005;

Gelet op het protocol van Sectorcomité XV nr. 2005/14. van 3 oktober 2005;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op datum van 8 mei 2006 in toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Openbaar Ambt;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten in dienst genomen personen bij de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hierna « instellingen », genoemd.

De instellingen bedoeld in het eerste lid zijn degene die werden bepaald in artikel 2, § 1, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hierna « statuut » genoemd.

In afwijking van de alinea 1, is dit besluit niet van toepassing op het contractuele informaticapersoneel van het Centrum voor Informatica voor het Brussels Gewest.

Art. 2.Personen kunnen bij arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen uitsluitend om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de tijd beperkte acties, hetzij voor een buitengewone toename van het werk;2° ambtenaren te vervangen bij gehele of gedeeltelijke afwezigheid, ongeacht ze in dienstactiviteit zijn of niet, wanneer de duur van die afwezigheid tot vervanging noopt;3° bijkomende of specifieke taken te vervullen.

Art. 3.Elke arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk afgesloten.

De werkplaats wordt in de overeenkomst vermeld. Elke wijziging van de plaats van tewerkstelling geeft aanleiding tot een bijvoegsel bij de arbeidsovereenkomst.

De overeenkomsten worden door de leidende ambtenaar en de adjunct-leidende ambtenaar of hun gemachtigde ondertekend.

Art. 4.De contractuele personeelsleden zijn onderworpen aan een proefperiode. Deze periode duurt : - veertien dagen voor de werklieden; - drie maanden voor de personeelsleden van de niveaus C, D en E; - zes maanden voor de personeelsleden van de niveaus A en B. De proefperiode mag evenwel niet langer zijn dan de helft van de duur van de overeenkomst. Zij wordt niet meer opgelegd als de beroepsbekwaamheid van het personeelslid kan worden afgeleid uit de vroegere prestaties bij de instelling waartoe hij behoort en waarvan de duur minstens gelijk is aan de proefperiode.

Art. 5.De rechten en plichten bepaald in de artikelen 4 tot 8 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot vaststelling van de Algemene Principes, zijn op hen van toepassing. ». HOOFDSTUK II. - Indienstneming Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 6.Om bij arbeidsovereenkomst in dienst te worden genomen moet aan volgende algemene voorwaarden worden voldaan : 1° niet uit zijn burgerlijke en politieke rechten ontzet zijn;2° de medische geschiktheid aantonen in dezelfde gevallen en op dezelfde voorwaarden als bedoeld in artikel 33.van het statuut; 3° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift in overeenstemming met het niveau van de te verlenen graad op dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op het statutair personeel van de instellingen;4° een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de vereisten van de te verlenen betrekking.

Art. 7.De in artikel 2, 1° en 2° bedoelde contractuele personeelsleden worden in dienst genomen in een van de in artikel 7 van het statuut bedoelde wervingsgraden.

Voor de contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 2, 1° kan de Regering van deze regel afwijken wanneer het een betrekking betreft die niet overeenkomt met een functie die gemeen is aan het ministerie en de instellingen van openbaar nut.

Art. 8.De Regering voor de instellingen van categorie A en de beheerraad of het beheerscomité voor de instellingen van categorie B stellen het aantal, de duur en het type van betrekkingen vast waarvoor er contractuele personeelsleden in dienst worden genomen om te voldoen aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften.

Art. 9.De contractuele personeelsleden die een vervangingsopdracht vervullen, treden in dienst voor een periode die niet langer mag zijn dan de duur van de vervanging.

Art. 10.De bijkomende of specifieke taken stemmen overeen met de betrekkingen uitgeoefend door : 1° de personeelsleden die met de schoonmaak of de restaurantbediening zijn belast (rang E1);2° de adjunct-informatici (rang C1);3° de garagetechnici (rang C1);4° de assistent-informatici (rang B1);5° de verpleegkundigen (rang B1);6° de informatici (rang A1);7° de financiële auditeurs (rang A2);8° de informatici - diensthoofden (rang A4).9° de arbeiders van het kledingatelier van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp (BHDBDMH) (rang E1);10° de ploegbazen van de personeelsleden bedoeld in 1° en 9° (rang E2);11° de operatoren 100 van de BHDBDMH (rang C1);12° de hoofdoperatoren 100 van de BHDBDMH (rang C2);13° de verpleegassistenten - opleiders van ambulanciers van de BHDBDMH (rang B1);14° de monitors lichamelijke opvoeding van de BHDBDMH (rang B1);15° de preventieassistenten van de BHDBDMH (rang B1);16° de geneesheer van de BHDBDMH (rang A1);17° de preventieattachés van de BHDBDMH (rang A1);18° de sociaal afgevaardigden van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM) (rang B2);19° de coördinator van de beheersovereenkomst tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de BGHM, en tussen de BGHM en de Openbare Vastgoedmaatschappijen (rang A2);20° de experts inzake duurzame huisvesting bij de BGHM (rang A2);21° de experts inzake integratie van kunstwerken in sociale woningen bij de BGHM (rang A2);22° de experts inzake het Huisvestingsplan van de BGHM (rang A2);23° de expert verantwoordelijk voor de sociaal afgevaardigden van de BGHM (rang A2);24° de expert « coördinatie van het Huisvestingsplan » van de BGHM (rang A3);25° de junioranalisten van de arbeidsmarkt bij de Brusselse Gewestelijke Dienst voor de Arbeidsbemiddeling (BGDA) (rang A1);26° de consultants inzake diversiteit bij de BGDA (rang A1);27° de consultants van de transversale cel in het kader van het territoriaal pact voor de werkgelegenheid bij de BGDA (rang A1);28° de expertanalisten van de arbeidsmarkt bij de BGDA (rang A2);29° de experts inzake overzicht van de vakbekwaamheden bij de BGDA (rang A2);30° de experts in internationale betrekkingen inzake werkgelegenheid bij de BGDA (rang A2);31° de coördinator van het territoriaal pact voor de werkgelegenheid bij de BGDA (rang A2);32° de experts verantwoordelijk voor de opvolging van de beheersovereenkomst tussen de BGDA en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij de BGDA (rang A2);33° de expertingenieurs van het water- en milieubeleid bij de Haven van Brussel (rang A1);34° de zeevaartexperts bij de Haven van Brussel (rang A2);35° de attachés belast met de bevordering van het rationeel energiebeleid bij het Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM) (rang A1);36° de attachés belast met de uitvoering van Europese richtlijnen bij het BIM (rang A1);37° de experts belast met de uitvoering van de liberalisering van de energiemarkt bij het BIM (rang A2);38° de experts belast met de uitvoering van Europese richtlijnen bij het BIM (rang A2);39° de experts in wetenschappelijk onderzoek bij het Instituut ter bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel (IWOIB) (rang A2);40° de secretaris van de Raad voor Wetenschapsbeleid bij het IWOIB (rang A2). Afdeling 2. - Bevoegde overheden

Art. 11.De machtigingen tot indienstneming van contractuele personeelsleden worden verleend door : 1° voor de in artikel 2, 1°, bedoelde contractuele personeelsleden, de Regering voor de instellingen van categorie A en de beheerraad of het beheerscomité of een afgevaardigde voor de instellingen van categorie B;2° voor de in artikel 2, 2°, bedoelde contractuele personeelsleden, de functioneel bevoegde minister of zijn afgevaardigde voor de instellingen van categorie A en de beheerraad of het beheerscomité of een afgevaardigde voor de instellingen van categorie B;3° voor de contractuele personeelsleden van niveau A en B, bedoeld in artikel 2, 3°, de Regering voor de instellingen van categorie A en de beheerraad of het beheerscomité voor de instellingen van categorie B;4° voor de contractuele personeelsleden van niveau C, D en E bedoeld in artikel 2, 3°, de functioneel bevoegde minister of zijn afgevaardigde voor de instellingen van categorie A en de beheerraad of het beheerscomité of een afgevaardigde voor de instellingen van categorie B.

Art. 12.De beslissing tot indienstneming wordt genomen door de functioneel bevoegde minister of zijn afgevaardigde voor de instellingen van categorie A en door de beheerraad of het beheerscomité of een afgevaardigde voor de instellingen van categorie B. In afwijking van het eerste lid, wordt de beslissing tot indienstneming genomen door de Regering voor wat betreft de contractuelen van niveau A bedoeld in artikel 2, 3°, van de instellingen van categorie A. Afdeling 3. - Indienstnemingsprocedure

Art. 13.Voor de in artikel 2, 1° en 2°, bedoelde gevallen selecteren de directeur-generaal en de adjunct-directeurgeneraal de kandidaten op voordracht van de dienst Human Resources Management van de instelling, hierna « HRM » genoemd.

De preselectie van de in het eerste lid bedoelde contractuele personeelsleden wordt door het HRM verricht.

Art. 14.Voor de in artikel 2, 3°, bedoelde gevallen heeft de indienstneming plaats na advies van een commissie belast met de selectie.

De preselectie van de in het eerste lid bedoeld personeelsleden wordt door het HRM verricht.

De commissie kan zich bovendien door een extern selectiebureau laten bijstaan.

De samenstelling van de commissie wordt door de directeurgeneraal en de adjunct-directeur-generaal bepaald; zij bestaat minimaal uit vertegenwoordigers van het HRM en van de dienst waar de betrekking te begeven is. HOOFDSTUK III. - Arbeidsregeling en verloven Afdeling 1. - Arbeidsregeling

Art. 15.De arbeidsduur en de arbeidsregeling zijn dezelfde voor het contractueel personeel als voor het statutaire personeel.

Art. 16.Het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur of van een bepaalde duur van minstens twee jaar wordt onderworpen aan een evaluatie.

Het doel van de evaluatie is de bekwaamheid en het door het contractuele personeelslid verrichte werk bij het uitoefenen van zijn functie te beoordelen.

Het contractuele personeelslid wordt na de proefperiode om de twee jaar geëvalueerd door een hiërarchische meerdere gemachtigd en aangewezen overeenkomstig dezelfde bepalingen als deze vastgelegd in artikel 120. van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Onverminderd de toepassing van het derde lid, duurt de evaluatieperiode van het contractuele personeelslid minstens zes maanden.

Bij het begin van de evaluatieperiode heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een gesprek met het contractueel personeelslid, waarbij de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop het contractueel personeelslid zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving, worden toegelicht.

Binnen drie maanden van de evaluatieperiode heeft de gemachtigde hiërarchische meerdere een gesprek met het aan de evaluatie onderworpen contractueel personeelslid.

Het gesprek slaat op : 1° de kwaliteit en de kwantiteit van het tijdens de evaluatieperiode gepresteerde werk;2° de eventuele wijziging van werkmethoden en -attitudes of de noodzaak van bijscholing;3° de tijdens de volgende evaluatieperiode na te streven doelstellingen. De gemachtigde hiërarchische meerdere stelt een evaluatieverslag op met vermelding van de datum van het gesprek, de daarin behandelde punten en de conclusies waartoe het heeft geleid. Hij kent de vermelding « positieve evaluatie » of « negatieve evaluatie » toe.

Het personeelslid kan er zijn opmerkingen aan toevoegen en ontvangt een afschrift van het evaluatierapport.

Indien de evaluatie negatief is, wordt de betrokkene na drie maanden opnieuw onderworpen aan een nieuwe evaluatie. In geval van een tweede negatieve evaluatie wordt het dossier binnen een maand verzonden naar de leidende ambtenaar en de adjunct leidende ambtenaar die beslissen over een eventueel ontslag, na het contractuele personeelslid gehoord te hebben. Deze kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 17.De contractuele personeelsleden zijn onderworpen aan de statutaire bepalingen inzake de onverenigbaarheden en de cumulatie van activiteiten.

Art. 18.De contractuele personeelsleden zijn onderworpen aan de statutaire bepalingen inzake interne mobiliteit, behalve het contractueel personeel bedoeld in artikel 2, 3°. Afdeling 2. - Verloven

Art. 19.De contractuele personeelsleden genieten dezelfde verloven als degene bepaald in de hoofdstukken III, IV en VII van titel VII van Boek I van het statuut, uitgezonderd de halftijdse vervroegde uittreding, voorzover deze regeling gunstiger is dan die bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de bijzondere wetten.

Onverminderd de bepalingen die op hen van toepassing zijn inzake loopbaanonderbreking, genieten de contractuele personeelsleden bovendien een loopbaanonderbreking voor het verzorgen van een ernstig ziek gezinsof familielid of in het raam van het ouderschapsverlof bepaald door de artikelen 11 en 12 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen.

De verloven bedoeld in de voorgaande leden worden toegekend volgens de op het statutair personeel van toepassing zijnde regels.

Art. 20.De contractuele personeelsleden mogen niet afwezig zijn als zij geen verlof of dienstvrijstelling hebben gekregen volgens de op het statutair personeel van toepassing zijnde regels.

Art. 21.Onverminderd de regels die op hen van toepassing zijn volgens de regeling in de privé-sector, vallen de wegens ziekte afwezige contractuele personeelsleden onder het medisch toezicht van de door de Regering aangestelde medische controledienst volgens de op het statutair personeel van toepassing zijnde regels.

Zij zijn onderworpen aan de reglementering van de federale administratieve gezondheidsdienst voor wat de arbeidsongevallen en beroepsziekten betreft. Afdeling 3. - Vorming

Art. 22.De statutaire bepalingen inzake vorming zijn op de contractuele personeelsleden van toepassing. HOOFDSTUK IV. - Bezoldigingsregeling Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 23.De contractuele personeelsleden ontvangen een bezoldiging die gelijk is aan de wedde die verbonden is aan de graad en de eerste weddenschaal die aan het statutair personeel worden toegekend voor dezelfde of een gelijkaardige functie evenals de daaraan verbonden tussentijdse verhogingen.

Art. 24.Overeenkomstig hun respectievelijk niveau, genieten de volgende contractuele personeelsleden de weddenschaal E 101, C 101, B 101 of A 101 bij hun indienstneming, de weddenschaal E 102, C 102, B 102 of A 102 wanneer zij minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben en de weddenschaal E 103, C 103, B 103. of A 103 wanneer zij minstens 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben, voor zover zij aan de verplichte vorming hebben deelgenomen en een positieve evaluatie hebben gekregen : 1° de personeelsleden die met de schoonmaak of de restaurantbediening zijn belast;2° de garagetechnici;3° de verpleegkundigen;4° de arbeiders van het kledingatelier van de BHDBDMH;5° de operatoren 100 van de BHDBDMH;6° de verplegers - opleiders van ambulanciers van de BHDBDMH;7° de monitors lichamelijke opvoeding van de BHDBDMH;8° de preventieassistenten van de BHDBDMH;9° de preventieattachés van de BHDBDMH;10° de junioranalisten van de arbeidsmarkt bij de BGDA.11° de consultants inzake diversiteit bij de BGDA;12° de consultants van de transversale cel in het kader van het territoriaal pact voor de werkgelegenheid bij de BGDA;13° de attachés belast met de bevordering van het rationeel energiebeleid bij het BIM;14° de attachés belast met de uitvoering van Europese richtlijnen bij het BIM.

Art. 25.De volgende contractuele personeelsleden genieten de weddenschaal A 111 bij hun indienstneming. Zij genieten respectievelijk de weddenschaal A 112 en A 113 wanneer zij minstens 9 en 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben, voor zover zij de verplichte vorming hebben gevolgd en een positieve evaluatie hebben gekregen : 1° de geneesheer van de BHDBDMH;2° de expertingenieurs van het water- en milieubeleid bij de Haven van Brussel.

Art. 26.De volgende contractuele personeelsleden genieten de weddenschaal A 200 bij hun indienstneming. Zij genieten respectievelijk de weddenschaal A 210 en A 220 wanneer zij minstens 9 en 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben, voor zover zij de verplichte vorming hebben gevolgd en een positieve evaluatie hebben gekregen : 1° de expertanalisten van de arbeidsmarkt bij de BGDA;2° de coördinator van de beheersovereenkomst tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de BGHM, en tussen de BGHM en de Openbare Vastgoedmaatschappijen;3° de experts inzake duurzame huisvesting bij de BGHM;4° de experts inzake integratie van kunstwerken in sociale woningen bij de BGHM;5° de experts inzake het Huisvestingsplan van de BGHM;6° de expert verantwoordelijk voor de sociaal afgevaardigden van de BGHM;7° de experts inzake overzicht van de vakbekwaamheden bij de BGDA;8° de experts in internationale betrekkingen inzake werkgelegenheid bij de BGDA;9° coördinator van het territoriaal pact voor de werkgelegenheid bij de BGDA;10° de experts verantwoordelijk voor de opvolging van de beheersovereenkomst tussen de BGDA en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij de BGDA;11° de financiële auditeurs;12° de zeevaartexperts bij de Haven van Brussel;13° de experts in wetenschappelijk onderzoek bij de IWOIB;14° de secretaris van de Raad voor Wetenschapsbeleid bij het IWOIB;15° de experts belast met de uitvoering van de liberalisering van de energiemarkt bij het BIM;16° de experts belast met de uitvoering van Europese richtlijnen bij het BIM.

Art. 27.De volgende personeelsleden genieten de hierna vermelde weddenschalen; zij genieten een hogere weddenschaal, voor zover zij de verplichte vorming hebben gevolgd en een positieve evaluatie hebben gekregen : 1° de adjunct-informatici : de weddenschaal C 103 bij hun indienstneming en de weddenschaal C 200.wanneer ze minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben; 2° de assistent-informatici : de weddenschaal B103 bij hun indienstneming en de weddenschaal B200.wanneer zij minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben; 3° de informatici : de weddenschaal A111 bij hun indienstneming, de weddenschaal A113 en A310.wanneer zij respectievelijk minstens 9 en 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben.

Art. 28.De expert « coördinatie van het Huisvestingsplan » van de BGHM geniet de weddenschaal A300 bij zijn indienstneming en, voor zover hij de verplichte vorming heeft gevolgd en een positieve evaluatie heeft gekregen, de weddenschaal A 310 wanneer hij minstens 9 anciënniteit in zijn functie heeft.

Art. 29.De contractueel personeel heeft op dezelfde voorwaarden als het statutair personeel van de instellingen recht op : a) een gewaarborgd minimuminkomen;b) een haard- of standplaatstoelage;c) vakantiegeld;d) een eindejaarstoelage;e) dezelfde vergoedingen en toelagen als degene voor dezelfde of een gelijkwaardige functie, onverminderd het specifieke regime voor het contractuele personeelslid dat geniet van de toelage bedoeld in de artikelen 33 tot 37 van dit besluit;f) een aanvullende vergoeding voor begrafeniskosten voor zover het totaal van de hem verschuldigde vergoedingen krachtens de op hem van toepassing zijnde regelingen in de privé-sector het bedrag van de aan het statutair personeel verschuldigde vergoeding niet overschrijdt.

Art. 30.De geldelijke anciënniteit wordt berekend volgens de op het statutair personeel van toepassing zijnde regels.

De periodes van niet gewaarborgd inkomen, met uitzondering van de carensdag en het moederschapsverlof, evenals de periodes met verminderde prestaties om medische redenen worden niet in aanmerking genomen voor de tussentijdse verhogingen of om een hogere weddenschaal te bekomen.

De periode waarvoor het personeelslid geen positieve evaluatie heeft gekregen, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit die nodig is om een hogere weddenschaal te bekomen.

Art. 31.De effectief onder arbeidsovereenkomst gepresteerde diensten in de privé-sector komen in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, indien deze een vereiste vormden bij de aanwerving en ten belope van het aantal jaren ervaring die vereist worden bij de aanwerving, met een maximum van zes jaar.

Art. 32.De geldelijke anciënniteit van de contractuele personeelsleden kan nooit meer bedragen dan de reële duur van de werkelijk gepresteerde diensten.

Art. 33.De bij deeltijdse arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden worden bezoldigd naar rata van de deeltijdse prestaties. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen ten gunste van de leden van het

administratief personeel toegewezen in de hoedanigheid van operator aan de centrale 100 van de DBDMH.

Art. 34.Het contractueel personeel dat als operator is toegewezen aan de centrale 100 geniet een toelage voor nacht-, zaterdag- en zondagswerk tegen de hierna vermelde voorwaarden.

Art. 35.Er dient te worden verstaan onder : 1° nachtprestaties : prestaties tussen 18 en 8 uur;2° zaterdagprestaties : prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 0 en 24 uur;3° zondagprestaties : prestaties die op een zondag of op een wettelijke of erkende feestdag worden verricht tussen 0 en 24 uur.

Art. 36.De nacht-, zaterdag- en zondagprestaties geven recht op een toelage.

De toelage is gelijk aan : - zaterdag- en zondagprestaties : 100 % van de geleverde prestaties; - nachtprestaties : 25 % van de geleverde prestaties.

Het bedrag per uur prestatie van de toelage wordt vastgesteld op 1/1850e van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.

Art. 37.De toelage voor nachtprestaties mag niet gecumuleerd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagprestaties.

De toelagen mogen niet worden samengevoegd met de toelage voor het presteren van overuren. De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.

Art. 38.De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn. Het uurgedeelte van het maandelijks totaal van de prestaties wordt naar boven afgerond als het gelijk is aan of meer dan dertig minuten bedraagt. Het wordt genegeerd indien het minder bedraagt.

Art. 39.Een verantwoordelijkheidstoelage wordt toegekend aan de leden van het contractueel personeel dat als operator is toegewezen aan de centrale 100. van de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp.

Deze toelage bedraagt euro 1.365 op jaarbasis.

Zij is gekoppeld aan de schommelingen van de spilindex 138.01. Deze wordt maandelijks en samen met het salaris uitbetaald, en maakt er deel van uit. HOOFDSTUK V. - De ontbinding van de arbeidsovereenkomst

Art. 40.Indien professionele tekortkomingen of diverse gebreken, buiten het geval van dringende redenen en een tweede negatieve evaluatie, worden vastgesteld die een ontslag verantwoorden, stelt de hiërarchische meerdere een omstandig verslag op waarin deze worden opgenomen.

De hiërarchische meerdere hoort en licht het contractueel personeelslid in omtrent het verslag en het voorstel tot ontslag. Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 41.Het verslag en het voorstel tot ontslag worden verzonden naar de leidende ambtenaar en de adjunct leidende ambtenaar of hun afgevaardigde en betekend aan het contractuele personeelslid per aangetekend schrijven.

Art. 42.Het contractueel personeelslid wordt gehoord door de leidende ambtenaar en de adjunct leidende ambtenaar. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Art. 43.Na het horen van het personeelslid beslissen de leidende ambtenaar en de adjunct leidende ambtenaar, hetzij om geen gevolg te geven aan het voorstel tot ontslag, hetzij om het voorstel van ontslag over te maken aan de dezelfde bevoegde overheden als deze bedoeld in artikel 11 inzake de beslissing tot indienstneming,

Art. 44.De definitieve beslissing wordt betekend per aangetekend schrijven aan het contractuele personeelslid.

Art. 45.De voormelde procedure is niet van toepassing in geval van ontslag tijdens de proefperiode.

Art. 46.De herstructurering van de diensten, die het ontslag van contractuele personeelsleden tot gevolg kan hebben, moet er vooraf overleg met de representatieve vakorganisaties plaatshebben. HOOFDSTUK VI. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 47.De bij de inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijnde personeelsleden behouden de hen toegekende geldelijke anciënniteit, als dit hen voordeliger uitkomt.

Art. 48.De personeelsleden behouden de weddenschaal die zij bij de inwerkingtreding van dit besluit genoten, voor zover deze voordeliger is dan de weddenschaal die hen krachtens genoemd besluit wordt toegekend.

Art. 49.Bij de inwerkingtreding van dit besluit genieten de titularissen van de in de artikelen 23 tot 25 bedoelde functies de eerste weddenschaal als zij minder dan 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben.

Als zij tenminste 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben, genieten zij de tweede weddenschaal.

Als zij tenminste 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben, genieten zij de derde weddenschaal.

Art. 50.Bij de inwerkingtreding van dit besluit genieten de titularissen van de in artikel 26 bedoelde functies de volgende weddenschalen : 1° de adjunct-informatici : de weddenschaal C103 wanneer zij minder dan 9 jaar anciënniteit hebben en de weddenschaal C 200 wanneer ze minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben;2° de assistent-informatici : de weddenschaal B 103 wanneer zij minder dan 9 jaar anciënniteit hebben en de weddenschaal B 200 wanneer zij minstens 9 jaar anciënniteit in hun functie hebben;3° de informatici : de weddenschaal A 111 wanneer zij minder dan 9 jaar anciënniteit hebben, de weddenschaal A 113 en A 310 wanneer zij respectievelijk minstens 9 en 18 jaar anciënniteit in hun functie hebben.

Art. 51.Bij de inwerkingtreding van dit besluit geniet de expert « coördinatie van het Huisvestingsplan » van de BGHM van de weddenschaal A300 als hij minder dan 9 jaar anciënniteit in zijn functie heeft en van de weddenschaal A310 als hij tenminste 9 jaar anciënniteit in zijn functie heeft.

Art. 52.Worden opgeheven voor wat het contractueel personeel van de in artikel 1 bedoelde instellingen betreft : - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 25 juli 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel dat werkzaam is bij sommige instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van 10 juni 1993 en 19 maart 1998; - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 mei 1995 tot regeling van de administratieve en geldelijke situatie van de contractuelen van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 maart 1997 tot bepaling van de specifieke nadere regelen ter uitvoering van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid in de openbare sector toepasselijk op de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 februari 1998; - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juni 1997 waarbij de wijzigingen die krachtens de koninklijke besluiten van 30 december 1993, 14 oktober 1994, 7 april 1995 en 28 februari 1996 aangebracht werden aan het koninklijk besluit van 28 februari 1991. betreffende de loopbaanonderbreking in de Rijksbesturen en in andere diensten van de ministeries, toepasselijk worden gemaakt op de personeelsleden van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de instellingen van openbaar nut die van het Gewest afhangen; - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 juni 1998 houdende bijzondere bepalingen ten gunste van het contractuele informaticipersoneel van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling; - het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 oktober 2005 houdende bezoldigingsbepalingen ten gunste van de leden van het administratief personeel toegewezen in de hoedanigheid van operator aan de centrale 100 van de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp.

Art. 53.Artikel 29, eerste alinea heeft uitwerking met ingang van 29 maart 2003. Afdeling 2 van hoofdstuk IV van dit besluit heeft uitwerking met

ingang van 1 augustus 2005.

Art. 54.De Minister bevoegd voor Openbaar Ambt is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 20 juli 2006.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister bevoegd voor Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL

^