Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 03 juli 2008
gepubliceerd op 16 september 2008

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de toestemming voor het uitvoeren van archeologische opgravingen en peilingen

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2008031459
pub.
16/09/2008
prom.
03/07/2008
ELI
eli/besluit/2008/07/03/2008031459/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 JULI 2008. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de toestemming voor het uitvoeren van archeologische opgravingen en peilingen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op het artikel 8 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;

Gelet op het artikel 243, § 2 van het Brussels Wetboek van de Ruimtelijke Ordening;

Gelet op het advies 44.375/4 van 28 april 2008 van de Raad van State, gegeven met toepassing van het artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de samengeordende wetten op de Raad van State;

Op voordracht van de Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder : 1° « archeologische vorser » : de voor het uitvoeren van opgravingen en peilingen gemachtigde natuurlijke of rechtspersoon, publiekrechtelijk of privaatrechtelijk, zoals bedoeld in het artikel 243, § 1, van het Brussels Wetboek van de Ruimtelijke Ordening;2° « het bestuur » : de Directie Monumenten en Landschappen van het Bestuur voor Ruimtelijke Ordening en Huisvesting;3° « de Minister » : de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering of de Gewestelijke Staatssecretaris die bevoegd is voor Monumenten en Landschappen.

Art. 2.De toestemming voor het uitvoeren van opgravingen en peilingen kan enkel worden afgeleverd aan een erkend archeologisch vorser.

Art. 3.De toegestane opgravingen en peilingen worden uitgevoerd onder de wetenschappelijke verantwoordelijkheid en leiding van de erkende archeologische vorser die houder van de vergunning is.

Art. 4.De dagelijkse leiding van de opgravingen of peilingen wordt uitgeoefend door ofwel : 1° de vergunninghouder, indien het om een natuurlijk persoon gaat;2° de natuurlijke persoon, houder van een universitair diploma van de tweede cyclus in de archeologie, die vermeld is in de erkenning van de vergunninghouder, indien het om een rechtspersoon gaat;3° elke andere natuurlijke persoon, houder van een universitair diploma van de tweede cyclus in de archeologie, die in de tien jaren vóór de aanvraag om toestemming voor opgravingen en peilingen minstens drie jaren ervaring in archeologisch veldwerk kan aantonen, verdeeld over minstens drie verschillende archeologische werven op het terrein. De naam van de natuurlijke persoon die de dagelijkse leiding zal uitoefenen wordt in de toestemming vermeld. HOOFDSTUK II. - De procedure voor het verlenen van toestemming voor archeologische opgravingen en peilingen

Art. 5.De aanvraag om toestemming wordt ingediend met het formulier opgenomen in bijlage I bij dit besluit. Vier ondertekende originele exemplaren ervan moeten met een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs worden overgemaakt.

Art. 6.De aanvraag om toestemming omvat de volgende inlichtingen en documenten : 1. voor een natuurlijk persoon : de naam, voornaam en woonplaats van de aanvrager(s);2. voor een rechtspersoon : de rechtsvorm, de benaming of handelsnaam, de maatschappelijke zetel, de identiteit en hoedanigheid van de ondertekenaar(s) van de aanvraag;3. de erkenning van de aanvrager(s) als archeologische vorsers;4. de ligging en de aard van de geplande werken, met kaart uittreksel op 1/10 000e en kadastrale ligging op 1/500;5. de voorziene aanvang- en einddata van de werken;6. de verantwoording van het belang van de opgravingen en peilingen op wetenschappelijk vlak en inzake behoud van het archeologisch patrimonium;7. de naam, voornaam en hoedanigheid van de persoon belast met de dagelijkse leiding van de opgravingen en peilingen, van de leden van het veldwerkteam en van de wetenschappelijke medewerkers op wie de aanvrager eventueel een beroep zal doen voor de domeinen antropologie, fysica,plantkunde, pedologie en dierkunde;8. een exemplaar van de verslagen van eerder uitgevoerd archeologische veldwerk, waarmee de ervaring van de persoon belast met de dagelijkse leiding van de opgravingen en peilingen kan worden bewezen, zoals bedoeld in het artikel 4, 3°, en een afschrift van het door dat artikel gevraagde diploma;9. beschrijvingen van de aan te wenden technische hulpmiddelen en van de modaliteiten van de organisatie van de werf;10. een beschrijving van de maatregelen voor het herstellen van het terrein en voor de bewaring van eventuele vondsten;11. een bewijs van het akkoord met de eigenaar van de site over het verloop van de werken en het herstel van het terrein;12. eventueel, ook het bewijs van een akkoord met de eigenaar van de site over de eindbestemming van de roerende archeologische goederen;13. een beschrijving van de voorwaarden voor de bewaring en de tijdelijke bewaargeving van roerende archeologische goederen tijdens de behandeling en de studie ervan;14. de toezegging om tegen een bepaalde datum een eindverslag aan het bestuur over te maken.

Art. 7.Indien het dossier volledig is, stuurt het bestuur binnen de tien dagen volgend op de ontvangst van de aanvraag met een ter post aangetekende brief een ontvangstbewijs aan de aanvrager. Indien het dossier onvolledig is brengt het bestuur de aanvrager op dezelfde wijze op de hoogte met vermelding van de ontbrekende documenten of inlichtingen. Het bestuur levert het ontvangstbewijs af binnen de tien dagen na de ontvangst van deze documenten of inlichtingen.

Indien geen bericht van ontvangst werd afgeleverd of geen kennis werd gegeven van de onvolledigheid van het dossier, worden de termijnen voor de in artikel 6 bedoelde procedure berekend vanaf de elfde dag na de ontvangst van de aanvraag of de documenten of inlichtingen bedoeld in het eerste lid.

Art. 8.De Regering beslist over de aanvraag om toestemming binnen een termijn van vijf en zeventig dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst bericht voor een volledig dossier.

De beslissing tot toekenning of weigering van de toestemming, al of niet onder bepaalde voorwaarden, wordt met een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de aanvrager betekend. Een afschrift van deze beslissing wordt ter informatie, met een aangetekende brief, aan het Gemeentebestuur, aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, aan de eigenaar en, in voorkomend geval, aan de gebruiker van het goed toegestuurd.

Art. 9.De houder van een toestemming voor het uitvoeren van archeologische opgravingen moet het Bestuur binnen de vijftien dagen verwittigen van elke wijziging aan de voorwaarden van de opgraving of peiling, inzonderheid van elke wijziging van persoon belast met de dagelijkse leiding van de opgraving of peiling, van elke beperking van de beschikbare menselijke en technische middelen, van de werfdata, van het ontdekken van vondsten van een andere aard dan deze die werd vermeld in de aanvraag om toestemming voor opgravingen, van de wijze van herstellen van het terrein of van het bewaren van de vondsten. HOOFDSTUK III. - Schorsen en intrekken van de toestemming voor het uitvoeren van archeologische opgravingen en peilingen

Art. 10.Als de Minister vaststelt dat de houder van de toestemming voor het uitvoeren van opgravingen en peilingen de bepalingen van dit besluit of van de toestemming niet langer naleeft, kan hij hem met een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs een waarschuwing betekenen.

Art. 11.Als de Minister na de betekening van een eerste waarschuwing nieuwe tekortkomingen vaststelt bij de uitvoering van de opgravingen en peilingen door de houder van de toestemming, kan hij aan de Regering voorstellen om de toestemming te schorsen voor de duur die nodig is om te kunnen overgaan tot de normale uitvoering van de opgravingen en peilingen of om de toestemming in te trekken indien de normale uitvoering van de werken onmogelijk blijkt binnen een termijn die gelijk is aan het dubbele van de oorspronkelijk in de toestemming vermelde duur van de werf.

De schorsing of intrekking van de toestemming kan pas worden uitgevoerd na dat de houder van de toestemming in kennis is gesteld van de bezwaren ten opzichte van zijn werk en na dat hij de gelegenheid kreeg om te worden gehoord door de Minister of door zijn afgevaardigde.

In een beslissing tot intrekken van een toestemming moeten de modaliteiten voor het herstel van het terrein nader worden bepaald.

De beslissing tot schorsing of intrekking van de toestemming wordt met een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de houder van de toestemming betekend. Een afschrift van deze beslissing wordt ter informatie, met een aangetekende brief, aan het gemeentebestuur, aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, aan de eigenaar en, in voorkomend geval, aan de gebruiker van het goed toegestuurd.

Art. 12.Na de ontvangst van de beslissing tot schorsing mag de houder van de toestemming geen enkel archeologisch werk aan het goed meer uitvoeren. Werken die noodzakelijk zijn voor het verzekeren van de veiligheid en het beschermen van overblijfselen blijven wel toegelaten.

Art. 13.In afwijking van het bepaalde in artikel 11 wordt een toestemming van ambtswege geschorst als de erkenning van de houder van de toestemming wordt ingetrokken en dit van bij de ontvangst, door de houder, van de betekening van de intrekking van zijn erkenning. In dergelijk geval beslist de Regering binnen de twintig dagen na de schorsing de intrekking van de toestemming, met vermelding, in voorkomend geval, van de modaliteiten voor het herstel van het terrein.

Art. 14.De Minister bevoegd voor Monumenten en Landschappen wordt met de uitvoering van dit besluit belast.

Brussel, 3 juli 2008.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, Ch. PICQUE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, Ch. PICQUE

^