Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 januari 2010
gepubliceerd op 03 februari 2010

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voor het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2010031070
pub.
03/02/2010
prom.
21/01/2010
ELI
eli/besluit/2010/01/21/2010031070/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 JANUARI 2010. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voor het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en autocars, inzonderheid artikel 13, § 3, eerste lid, 1°gewijzigd bij de wet van 29 juni 1984 en artikel 19, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1957 en 29 juni 1984;

Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg, inzonderheid artikel 1, eerste lid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 oktober 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting;

Gelet op het advies 47.383/4 van de Raad van State, gegeven op 30 november 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de ondernemingen die willen toetreden tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen die uitdrukkelijk gereglementeerd zijn door de Europese Unie en dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest reglementaire bepalingen moet aannemen inzake het stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer, aangezien dit krachtens artikel 6, § 1, X, eerste lid, 8° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen een gewestelijke bevoegdheid is;

Op voordracht van de Minister belast met Openbare Werken en Vervoer;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeenheden

Artikel 1.Dit besluit beoogt inzonderheid de omzetting van de Richtlijn 96/26/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers, gewijzigd bij de Richtlijn 98/76/EG van de Raad van 1 oktober 1998, bij de Richtlijn 2004/66/EG van de Raad van 26 april 2004 en bij de Richtlijn 2006/103/EG van de Raad van 20 november 2006.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « onderneming » : elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onder de overheid ressorterend lichaam, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid;2° « beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg » : activiteit van elke onderneming die, met motorvoertuigen die door hun bouwtype en uitrusting geschikt zijn om met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren en daartoe ook bestemd zijn, voor het publiek of voor sommige categorieën gebruikers toegankelijk personenvervoer verricht tegen betaling door de vervoerde persoon of door degene die het vervoer organiseert;3° « voertuig » : ieder, bij de administratie bevoegd voor de inschrijving van de voertuigen, als autobus of autocar ingeschreven vervoermiddel dat geschikt en bestemd is om met inbegrip van de bestuurder, meer dan negen personen te vervoeren;4° « geregeld vervoer » : het gemeenschappelijk vervoer van personen, volgens een frequentie en in een bepaalde relatie, waarbij reizigers aan de eindpunten en eventueel onderweg, op vooraf gekende stopplaatsen, kunnen in- en uitstappen;5° « bijzondere vormen van geregeld vervoer » : het gemeenschappelijk vervoer van bepaalde categorieën personen met uitsluiting van andere reizigers, voor zover deze vormen van vervoer onder dezelfde voorwaarden gebeuren als het geregeld vervoer;6° « vervoer voor eigen rekening » : vervoer dat voor niet-lucratieve en niet-commerciële doeleinden door degene die het verricht, wordt gedaan, op voorwaarde dat : - de vervoersactiviteit voor degene die het verricht slechts een bijkomende activiteit vormt, - de gebruikte voertuigen eigendom zijn van degene die het verricht, of door hem op afbetaling zijn aangekocht, of waarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en mits zij door een personeelslid van degene die het vervoer verricht of door hemzelf worden bestuurd.7° « Minister » : de minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort;8° « Administratie » : de Directie Taxi's en Bijzondere Vormen van Geregeld Vervoer van Mobiel Brussel die bevoegd is voor het personenvervoer over de weg;

Art. 3.Dit besluit is van toepassing op de vervoerondernemingen voor wat betreft het gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer, bedoeld in artikel 6, § 1, X, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art. 4.In afwijking van artikel 3 is dit besluit niet van toepassing : 1° op de onderwijsinstellingen, de openbare besturen, de ouderverenigingen, de vriendenkringen en andere gelijkaardige verenigingen die, door middel van hun eigen voertuigen, ophaalvervoer van leerlingen, alsmede ander leerlingenvervoer van lokale aard dat eraan verbonden is, organiseren;2° op diegenen die vervoer voor eigen rekening verrichten.

Art. 5.Iedere onderneming die valt onder het toepassingsveld bedoeld in artikel 3 die tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg wil toetreden of die dit beroep reeds uitoefent, moet voldoen aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en financiële draagkracht vastgesteld door dit besluit. HOOFDSTUK II. - Betrouwbaarheid Afdeling 1. - Principe

Art. 6.§ 1. Indien de onderneming een natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van betrouwbaarheid wanneer : 1° noch deze natuurlijke persoon, noch de door hem eventueel aangewezen personen om de vervoerwerkzaamheden van de onderneming te leiden, in België of in het buitenland een in kracht van gewijsde gegane ernstige strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen;2° geen enkele van de in 1° bedoelde personen die, in België of in het buitenland, in kracht van gewijsde gegane ernstige strafrechtelijke veroordelingen heeft opgelopen wegens inbreuken op de voorschriften inzake : a) de veiligheid van de voertuigen, alsook de massa's en afmetingen van deze voertuigen;b) de bescherming van het milieu tegen de verschillende verontreinigingen die uit de uitoefening van het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg voortvloeien;c) de politie over het wegverkeer;d) de rij- en rusttijden van de bestuurders van voertuigen en het gebruik van de tachograaf;e) het vervoer van personen over de weg tegen vergoeding;f) de in het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;g) de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen;h) de accijnstarieven voor minerale olie;3° deze natuurlijke persoon geen verbod is opgelegd om een koopmansbedrijf uit te oefenen krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen. § 2. Indien de onderneming geen natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van betrouwbaarheid wanneer : 1° noch de zaakvoerder of de afgevaardigd bestuurder of de directeur-generaal van de onderneming, noch de persoon die is aangeduid om zijn getuigschrift van vakbekwaamheid te doen gelden een veroordeling hebben opgelopen, zoals bedoeld in § 1, 1°;2° geen enkele van de in 1° bedoelde personen veroordelingen hebben opgelopen zoals bedoeld in § 1, 2°;3° geen enkele van de in 1° bedoelde personen een verbod is opgelegd krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934, zoals bedoeld in § 1, 3°.

Wanneer een rechtspersoon belast is met het dagelijks bestuur van de onderneming, is de in het eerste lid vermelde voorwaarde eveneens van toepassing op alle natuurlijke personen die zijn aangewezen om deze rechtspersoon te leiden. § 3. Voor de toepassing van de in § 1, 1°, bedoelde bepalingen wordt als ernstige strafrechtelijke veroordeling beschouwd elke strafrechtelijke veroordeling die aanleiding heeft gegeven tot een geldboete van meer dan 4.000 euro of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan zes maanden. § 4. Voor de toepassing van de in § 1, 2°, bedoelde bepalingen worden als ernstige strafrechtelijke veroordelingen wegens inbreuken op de genoemde voorschriften beschouwd de strafrechtelijke veroordelingen die samen aanleiding hebben gegeven tot een totale geldboete van meer dan 2.000 euro of tot een totale hoofdgevangenisstraf van meer dan vier maanden. § 5. Voor de toepassing van de §§ 1 tot 4 gelden tevens de volgende bepalingen : 1° er wordt geen rekening gehouden met : a) veroordelingen tot een geldboete die niet hoger is dan 75 euro of tot een hoofdgevangenisstraf die niet hoger is dan vijftien dagen; b) straffen of gedeelten van straffen met uitstel indien de geldboete minder dan 1.000 euro of de hoofdgevangenisstraf minder dan drie maanden bedraagt; 2° bij de strafrechtelijke geldboeten worden de opdeciemen buiten beschouwing gelaten;bij veroordelingen wegens inbreuken waarop de wetgeving betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten geen toepassing vindt, is het in aanmerking te nemen bedrag gelijk aan het quotiënt van de deling van het bedrag van de opgelegde boeten door 60. Afdeling 2. - Bewijs

Art. 7.§ 1. De door de Minister aangestelde ambtenaren kunnen aan de natuurlijke personen en de rechtspersonen met betrekking tot hun bestuurders, zaakvoerders, directeurs of gevolmachtigden een uittreksel uit het strafregister, model 1, vragen voor zover zij geen toegang zouden hebben tot het centraal strafregister.

Indien het in het eerste lid bedoelde document niet wordt afgegeven door het land van oorsprong van de betrokkene of door de landen waar hij zijn woonplaats had, kan de betrouwbaarheid worden aangetoond met een gelijkwaardig document afgegeven door het land van oorsprong van de betrokkene en, in voorkomend geval, door de landen waar hij zijn woonplaats had. § 2. Bij ontstentenis van de in § 1 bedoelde documenten, of indien deze geen of onvoldoende gegevens bevatten om te kunnen uitmaken of aan de voorwaarde van betrouwbaarheid wordt voldaan, moeten deze documenten vervangen of aangevuld worden door een verklaring van een bevoegde administratieve of rechterlijke instantie die betrekking heeft op de aspecten van de voorwaarde van betrouwbaarheid waaromtrent de in § 1 bedoelde documenten geen uitsluitsel geven. § 3. Bij ontstentenis van de voornoemde documenten, of indien deze documenten nog onvoldoende gegevens bevatten om te kunnen uitmaken of aan alle aspecten van de voorwaarde van betrouwbaarheid wordt voldaan, worden zij vervangen of aangevuld door een verklaring van een bevoegde administratieve of rechterlijke instantie of, bij ontstentenis, van een notaris van het land van oorsprong van de betrokkene en, in voorkomend geval, van de landen waar hij zijn woonplaats had, waarin wordt bevestigd dat de betrokkene plechtig of onder ede heeft verklaard dat hij geen van de in artikel 5 bedoelde veroordelingen of verboden heeft opgelopen. § 4. De in §§ 1, 2 en 3 bedoelde documenten moeten minder dan drie maanden vóór hun overlegging zijn afgegeven. § 5. De door de Minister aangestelde ambtenaren kunnen aan de natuurlijke personen en de rechtspersonen met betrekking tot hun bestuurders, zaakvoerders, directeurs of gevolmachtigden om de vijf jaar een uittreksel uit het strafregister, model 1, of een gelijkwaardig document vragen, voor zover zij geen toegang zouden hebben tot het centraal strafregister. De onderneming beschikt over een termijn van drie maanden om het gevraagde bewijs te leveren. HOOFDSTUK III. - Vakbekwaamheid Afdeling 1. - Principe

Art. 8.§ 1. Indien de onderneming een natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van vakbekwaamheid wanneer deze natuurlijke persoon of een andere door hem aangewezen persoon, die de vervoerwerkzaamheden van de onderneming permanent en daadwerkelijk leidt, houder is van een van de in artikel 9 bedoelde getuigschriften of van het eveneens in dat artikel bedoelde bewijs van vakbekwaamheid. § 2. Indien de onderneming geen natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van vakbekwaamheid, wanneer één van de natuurlijke personen die de vervoerwerkzaamheden van de onderneming permanent en daadwerkelijk leiden, houder is van een van de in artikel 9 bedoelde getuigschriften of van het eveneens in dat artikel bedoelde bewijs van vakbekwaamheid. Afdeling 2. - Bewijs

Art. 9.§ 1. De vakbekwaamheid wordt aangetoond : 1° ofwel met een getuigschrift van vakbekwaamheid voor vervoer van personen over de weg, afgegeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 11;2° ofwel met een getuigschrift van vakbekwaamheid voor nationaal personenvervoer over de weg, afgegeven met toepassing van het koninklijk besluit van 5 september 1978 tot vaststelling van de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg;3° ofwel met een getuigschrift van vakbekwaamheid voor internationaal personenvervoer over de weg, afgegeven met toepassing van het in 2° van dit artikel bedoelde koninklijk besluit van 5 september 1978;4° ofwel met een getuigschrift van vakbekwaamheid afgegeven door de federale overheid of door een andere gewestelijke instantie met toepassing van de Richtlijn 96/26/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers;5° ofwel met een bewijs van vakbekwaamheid afgegeven door de hiertoe door een andere lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte aangewezen autoriteit of instantie en waaruit blijkt dat : a) de belanghebbende de vereiste bekwaamheid bezit in de onderwerpen vermeld in de lijst in bijlage 2;b) de bekwaamheid vastgesteld aan de hand van een examen of de vrijstelling toegekend op basis van een praktijkervaring van ten minste vijf jaar, op directieniveau, in een vervoeronderneming, de belanghebbende ertoe machtigt zijn vakbekwaamheid te doen gelden hetzij in een onderneming die uitsluitend nationaal vervoer verricht, hetzij in een onderneming die internationaal vervoer verricht. § 2. Indien het in § 1, 5°, bedoelde bewijs van vakbekwaamheid werd afgegeven op basis van een praktijkervaring van ten minste vijf jaar op directieniveau in een vervoeronderneming, is het slechts ontvankelijk wanneer de ingeroepen ervaring werd verworven in een vervoeronderneming gevestigd in de Staat die het bewijs heeft afgegeven. § 3. De getuigschriften of bewijzen bedoeld in § 1 en § 2 dienen aan de Administratie te worden geleverd.

Art. 10.Het model van het in artikel 9, § 1, 1°, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid wordt vastgesteld in bijlage 1. Afdeling 3. - Afgifte van het getuigschrift van vakbekwaamheid

Art. 11.Het in artikel 9, § 1, 1°, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid wordt afgegeven door de Minister of zijn gemachtigde aan elke natuurlijke persoon die, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, geslaagd is voor het examen georganiseerd door een door de Minister aangestelde examencommissie.

De houders van bepaalde diploma's van hoger of technisch onderwijs die een gedegen kennis impliceren van de in de lijst in bijlage 2 genoemde onderwerpen, en die de Minister speciaal daartoe kan bepalen, zijn vrijgesteld van het examen over de materies die door deze diploma's zijn gedekt.

Art. 12.De lijst van de onderwerpen voor het examen bedoeld in artikel 11 wordt vastgesteld in bijlage 2.

Art. 13.§ 1. Het examen bedoeld in artikel 11 bestaat uit : 1° twee schriftelijke proeven die betrekking hebben op een gedeelte van de onderwerpen bedoeld in artikel 12;2° een mondelinge proef die betrekking heeft op bepaalde onderwerpen, uitgeloot onder die onderwerpen waarover geen schriftelijke proef werd afgelegd. § 2. De eerste schriftelijke proef bestaat uit vragen over de theorie in de vorm van hetzij meerkeuzevragen, hetzij open vragen, hetzij een combinatie van de twee systemen;

De tweede schriftelijke proef bestaat uit oefeningen betreffende casestudies.

Elke schriftelijke proef duurt ten minste twee uur. § 3. Alleen de geslaagden voor de schriftelijke proeven mogen deelnemen aan de mondelinge proef. § 4. Zowel voor elk van de schriftelijke proeven als voor de mondelinge proef, mag de weging van de punten niet lager zijn dan 25 % en niet hoger zijn dan 40 % van het totaal aantal toe te kennen punten. § 5. Om te slagen voor het examen moeten de kandidaten een gemiddelde van minstens 60 % van het geheel van de toe te kennen punten behalen zonder dat het percentage van de punten van elke proef minder dan 50 % van de te bekomen punten mag bedragen.

Evenwel kan de examencommissie, enkel voor één proef, dit percentage verlagen van 50 % naar 40 %.

Art. 14.§ 1. De vergoedingen voor de prestaties geleverd door de voorzitter, de secretaris en de leden van de examencommissie, evenals de vergoeding voor de kosten veroorzaakt wegens het vervullen van hun opdracht, vallen ten laste van het door de minister erkende organisme om een logistieke ondersteuning aan de examencommissie te geven; ze worden vastgesteld als volgt : 1° verbetering van de schriftelijke proeven : 2 euro per examencahier;2° ondervraging bij de mondelinge proef : 33 euro per uur, 's zaterdags en 45 euro per uur, 's zondags;3° deelneming aan de deliberatie van de examencommissie : 20 euro per uur;4° vergoeding van de voorzitter van de examencommissie : 128 euro per examenzitting;5° vergoeding van de secretaris van de examencommissie : 199 euro per examenzitting en 1,50 euro per deelnemer aan de schriftelijke proeven van het examen, met een maximumbedrag van 767 euro. § 2. De in § 1 bedoelde bedragen worden op 1 september van elk jaar aangepast aan de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de volgende formule : basisvergoeding vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.

Onder « nieuw indexcijfer » wordt verstaan, het gezondheidsindexcijfer van de maand die aan de aanpassing van de vergoeding voorafgaat en onder « aanvangsindexcijfer », het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2004. Afdeling 4. - Samenstelling, bevoegdheden en werking van de

examencommissie

Art. 15.§ 1. De examencommissie bedoeld in artikel 11, bestaat uit een voorzitter en een ondervoorzitter, beiden magistraat of professor van het hoger onderwijs of ambtenaar van ten minste rang A3 aangewezen door de Minister, alsmede uit ten minste vier assessoren, die aangewezen worden wegens hun bijzondere bevoegdheid.

De ondervoorzitter vervangt de voorzitter bij verhindering van deze laatste.

De voorzitter, de ondervoorzitter en de assessoren worden door de Minister benoemd voor een maximumduur van drie jaar. De mandaten kunnen worden hernieuwd.

Een ambtenaar van de Directie Taxi's en Bijzondere Vormen van Geregeld Vervoer wordt tot secretaris van de examencommissie aangesteld door de directeur-generaal van Mobiel Brussel. De secretaris heeft raadgevende stem. § 2. Van de examencommissie kunnen geen lid zijn : 1° de personen die het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg uitoefenen, de personen die tewerkgesteld zijn in een onderneming die deze werkzaamheid verricht en zij die er een mandaat uitoefenen;2° de leden van het personeel van de beroepsverenigingen van de in 1° bedoelde sector.

Art. 16.§ 1. Rekening houdende met de bepalingen van artikel 13, § 2 van dit besluit, bepaalt de voorzitter van de examencommissie, voor elk onderwerp of groep van onderwerpen, de duur van de schriftelijke proeven van het examen. § 2. De leden van de examencommissie, die in plenaire zitting samenkomen, beraadslagen op geldige wijze indien ten minste de helft van de leden aanwezig is.

De vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter of de ondervoorzitter van de examencommissie of, bij hun afwezigheid, door een assessor aangesteld door de aanwezige leden.

De beslissingen van de examencommissie worden genomen bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de vergadering doorslaggevend. Afdeling 5. - Inhoud van het examen en weging van de punten

Art. 17.De schriftelijke proeven van het examen slaan op de onderwerpen bedoeld onder de rubrieken 3° en 5°, a) tot g) van bijlage 2.

De mondelinge proef van het examen slaat op vier onderwerpen of groepen van onderwerpen, die worden bepaald bij loting uit deze die niet het voorwerp hebben uitgemaakt van de in het eerste lid bedoelde schriftelijke proeven.

Art. 18.De weging van de punten tussen de verschillende gedeelten van het examen wordt als volgt vastgesteld : 1° voor de schriftelijke proef dat uit vragen over de theorie bestaat : 30 % van het totaal van de toe te kennen punten;2° voor de schriftelijke proef dat uit oefeningen betreffende casestudies bestaat : 30 % van het totaal van de toe te kennen punten;3° voor de mondelinge proef : 40 % van het totaal van de toe te kennen punten. Afdeling 6. - Frequentie van de examenzittingen

Art. 19.De examenzittingen hebben plaats volgens de noodwendigheden en ten minste éénmaal per jaar. Afdeling 7. - Wijze en deelnemingsvoorwaarden aan het examen

Art. 20.De examenzittingen worden minstens één maand vóór de datum aangekondigd in het Belgisch Staatsblad.

Art. 21.De kandidaten zenden een aanvraag tot inschrijving aan het organisme bedoeld in artikel 14, § 1, binnen de in de examenaankondiging gestelde termijn.

De aanvraag tot inschrijving moet verplicht worden gesteld op een door de secretaris van de examencommissie afgegeven formulier.

De inschrijving voor het examen geschiedt tegen betaling van een som van 87 euro, de belasting op de toegevoegde waarde niet inbegrepen.

Dit bedrag moet worden overgemaakt aan het organisme bedoeld in artikel 14, § 1, bij ontvangst van de door dit organisme toegezonden factuur en is slechts terugbetaalbaar in geval van overmacht, tot een beloop van 50 euro.

De examens worden afgenomen in het Nederlands of in het Frans, volgens de taal die de kandidaat in zijn aanvraag heeft vermeld.

De kandidaat die geslaagd is voor de schriftelijke proeven van een examenzitting en die zich niet aanmeldt voor de mondelinge proef van dezelfde zitting of die voor deze mondelinge proef zakt, wordt enkel voor de volgende twee zittingen vrijgesteld van de schriftelijke proeven en dit op schriftelijke aanvraag gericht tot de secretaris van de examencommissie.

Art. 22.Bij het verstrijken van de termijn bepaald voor het indienen van de aanvragen om inschrijving, sluit de secretaris van de examencommissie de lijst van de kandidaten af en roept ze op voor het examen.

Art. 23.Na bij de leden van de examencommissie elk nuttig advies te hebben ingewonnen, stelt de voorzitter van de commissie de vragen vast van de schriftelijke proeven en bepaalt, rekening houdende met de bepalingen van artikel 18, het respectievelijk belang van zowel de schriftelijke als de mondelinge onderwerpen of groepen van onderwerpen.

Art. 24.Zo laat mogelijk vóór de schriftelijke proeven wordt de vragenlijst, door toedoen van de secretaris van de examencommissie, afgedrukt op het aantal nodig geachte exemplaren. De exemplaren worden onder verzegelde omslag geplaatst en veilig weggeborgen. Afdeling 8. - Tucht tijdens de examenzittingen

Art. 25.Het toezicht tijdens de examenzittingen wordt uitgeoefend door de voorzitter van de examencommissie of door personen die hij hiertoe aanduidt.

Art. 26.Voor de schriftelijke proeven gelden de volgende regels : 1° de kandidaten die zich aanmelden voor de schriftelijke proeven moeten de plaats innemen die hun in de oproepingsbrief wordt aangewezen. Iedere kandidaat ontvangt examencahiers waarop hij de gevraagde identiteitsgegevens vermeldt en zijn handtekening plaatst. Een toezichthouder vergelijkt deze gegevens en de handtekening met de identiteitskaart van de kandidaat; 2° de omslag met de exemplaren van de vragenlijst wordt geopend door de secretaris van de examencommissie of door een toezichthouder die hij hiertoe aanduidt, in het bijzijn van twee getuigen die niet tot de examencommissie behoren;3° de toezichthouders staan in voor de orde in de examenzaal.Zij mogen geen uitleg aan de kandidaten geven. Wanneer hierom wordt gevraagd, verwittigen zij de secretaris van de examencommissie of zijn vertegenwoordiger; 4° de kandidaten die de orde verstoren, bedrog plegen of pogen te plegen, worden uitgesloten door de voorzitter van de examencommissie of door personen die hij hiertoe aanduidt. Zij mogen, op straf van onmiddellijke uitsluiting, noch ander dan het hun gegeven papier gebruiken, noch met elkaar of met de buitenwereld communiceren, noch nota's, boeken of elektronische gegevensdragers raadplegen buiten de eventueel toegelaten documentatie.

Wie nota's, boeken, informatica- of telecommunicatieapparatuur bij zich heeft, moet die overhandigen aan de secretaris van de examencommissie of aan zijn vertegenwoordiger; 5° de kandidaten mogen de zitting slechts verlaten na het in de oproepingsbrief vermelde tijdstip.Vanaf dit ogenblik mag geen enkele kandidaat nog tot de examenzaal worden toegelaten; 6° de kandidaten mogen de zaal slechts verlaten na overhandiging van hun examencahiers aan de bevoegde toezichthouder.De oproepingsbrief wordt dan afgestempeld; 7° als de schriftelijke proeven afgelopen zijn, worden de examencahiers van de kandidaten onder verzegelde omslag geplaatst door een toezichthouder of door de secretaris van de examencommissie en door deze laatste veilig weggeborgen.

Art. 27.Voor de mondelinge proef worden de kandidaten gegroepeerd volgens de taal van het examen en worden zij opgeroepen in de volgorde bepaald door de voorzitter van de examencommissie. Afdeling 9. - Toekenning van de beoordelingscijfers

Art. 28.§ 1. Voor elk onderwerp of groep van onderwerpen wordt het beoordelingscijfer uitgedrukt in een geheel getal van 0 tot 20. § 2. Wat de schriftelijke proeven betreft, noteren de verbeteraars op de examencahiers, in de marge naast de antwoorden, het toegekende cijfer gevolgd door hun paraaf. § 3. Wat de mondelinge proef betreft, worden de examinatoren in het bezit gesteld van een lijst van de kandidaten.

Naast de naam van elke kandidaat duiden zij het toegekende cijfer aan en ondertekenen zij de lijst. § 4. De cijfers worden medegedeeld aan de secretaris van de examencommissie; deze legt ze voor aan de voorzitter van de examencommissie met het oog op de deliberatie van deze commissie. § 5. Het proces-verbaal met de naam van de kandidaten en de behaalde cijfers wordt opgemaakt door de secretaris van de examencommissie en ondertekend door de voorzitter van de examencommissie. Afdeling 10. - Mededeling van de examenresultaten

Art. 29.De kandidaten worden door de secretaris van de examencommissie ingelicht over de cijfers die zij behaald hebben voor elk onderwerp of groep van onderwerpen waarover zij werden ondervraagd alsmede over het percentage van de voor het geheel van de onderwerpen behaalde cijfers. Afdeling 11. - Aanwending van het getuigschrift van vakbekwaamheid

Art. 30.§ 1. Opdat er sprake zou kunnen zijn van een permanente en daadwerkelijke leiding van de vervoerwerkzaamheden van een onderneming, moet de persoon die zijn getuigschrift of zijn bewijs van vakbekwaamheid doet gelden voor die onderneming : 1° hetzij zelf het beroep van ondernemer van vervoer van personen over de weg als natuurlijke persoon uitoefenen;2° hetzij het mandaat van zaakvoerder of van afgevaardigd bestuurder bekleden en uitoefenen;3° hetzij bewijzen dat hij met de onderneming een arbeidsovereenkomst heeft gesloten die onder meer toelaat vast te stellen dat deze persoon de beleidsdaden, zoals bedoeld in § 2, 2° en 3°, vervult;deze overeenkomst moet gesloten worden voor voltijdse of deeltijdse arbeidsprestaties, voor zover de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur ten minste gelijk is aan vijftig percent van de prestaties van de werknemers met volledige dagtaak van die categorie in de betrokken bedrijfstak of in de onderneming. § 2. De persoon die zijn getuigschrift of zijn bewijs van vakbekwaamheid doet gelden voor de onderneming en die niet voldoet aan de bepalingen van § 1, moet kunnen bewijzen : 1° dat hij volmacht heeft op de financiële rekening van de onderneming en dat hij die volmacht uitoefent;2° dat hij regelmatig tussenkomt in de volgende werkzaamheden : a) het aanschaffen van de voertuigen;b) het sluiten van de overeenkomsten met de klanten en de onderaannemers;c) het sluiten van de verzekeringsovereenkomsten;d) het ondertekenen van de dagelijkse briefwisseling;3° dat hij regelmatig tussenkomt in tenminste twee van de volgende werkzaamheden : a) het berekenen van de kostprijs en het opmaken van de prijsopgaven;b) de facturatie;c) het sluiten van de overeenkomsten van aankoop en verkoop;d) het personeelsbeheer. § 3. De onderneming moet om de vijf jaar het bewijs leveren dat zij nog voldoet aan de voorwaarde van vakbekwaamheid.

Daarenboven moet de onderneming dit bewijs leveren telkens de Minister of zijn gemachtigde erom verzoekt.

Om het in het tweede lid bedoelde bewijs te leveren, beschikt de onderneming over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de verzendingsdatum van de vraag door de Minister of zijn gemachtigde. § 4. Een ongunstige beslissing omdat de vervoerwerkzaamheden van de onderneming niet daadwerkelijk of niet permanent worden geleid door een persoon die houder is van het getuigschrift of bewijs van vakbekwaamheid, kan door de Minister worden herzien.

Art. 31.§ 1. Wanneer een van de personen aangewezen om de vervoerwerkzaamheden van de onderneming te leiden overlijdt, lichamelijk of wettelijk onbekwaam wordt om zijn functie uit te oefenen of de onderneming verlaat in andere omstandigheden, moet de onderneming deze gebeurtenis binnen de maand aan de Minister of aan zijn gemachtigde melden. § 2. Wanneer een van de personen aangewezen om de werkzaamheden van de onderneming te leiden overlijdt, wettelijk of lichamelijk onbekwaam wordt om zijn functie uit te oefenen, beschikt de onderneming over een termijn van één jaar vanaf deze gebeurtenis om in de aanstelling van een plaatsvervanger te voorzien.

De onderneming kan niet genieten van de in het eerste lid bedoelde termijn indien de bovenbedoelde gebeurtenis plaatsvindt vooraleer haar een eerste communautaire vervoervergunning of een eerste gebruikstoelating werd afgegeven. § 3. Wanneer een van de personen aangewezen om de vervoerwerkzaamheden van de onderneming te leiden de onderneming verlaat in andere omstandigheden dan deze bedoeld in § 2, eerste lid, bepaalt de Minister of zijn gemachtigde een termijn van maximum zes maanden vanaf deze gebeurtenis om in de aanwerving van een plaatsvervanger te voorzien.

De onderneming kan niet genieten van de in het eerste lid bedoelde termijn indien de bovenbedoelde gebeurtenis plaatsvindt vooraleer haar een eerste communautaire vervoervergunning of een eerste gebruikstoelating werd afgegeven. HOOFDSTUK IV. - Financiële draagkracht Afdeling 1. - Principe

Art. 32.§ 1. Indien de onderneming een natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van financiële draagkracht wanneer zij kan aantonen een hoofdelijke borgtocht te hebben gesteld waarvan de waarde tenminste gelijk is aan 9.000 euro voor het eerste voertuig en 5.000 euro voor elk bijkomend voertuig. § 2. Indien de onderneming geen natuurlijke persoon is, voldoet zij aan de voorwaarde van financiële draagkracht wanneer zij kan aantonen te beschikken over een kapitaal en reserves waarvan de waarde tenminste gelijk is aan 9.000 euro voor het eerste voertuig en 5.000 euro voor elk bijkomend voertuig. Afdeling 2. - Bewijs

Art. 33.§ 1. Indien de onderneming een natuurlijke persoon is, wordt de financiële draagkracht bewezen door een bewijs opgesteld door een van de volgende instellingen, waaruit blijkt dat de betrokken instelling zich hoofdelijk borg gesteld heeft voor de onderneming voor het bedrag vastgesteld in artikel 32, § 1 : 1° een kredietinstelling naar Belgisch recht, erkend overeenkomstig titel II van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, of een bijkantoor van een kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Unie, geregistreerd overeenkomstig artikel 65 van de voornoemde wet van 22 maart 1993, of een niet in België gevestigde kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Unie en in België haar werkzaamheid verricht in het kader van het vrij verrichten van diensten, overeenkomstig artikel 66 van de voornoemde wet van 22 maart 1993;2° een verzekeringsonderneming, erkend overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. § 2. Indien de onderneming geen natuurlijke persoon is, wordt de financiële draagkracht bewezen door middel van een attest van kapitaal en reserves dat opgesteld is door een bedrijfsrevisor of door middel van de meest recente jaarrekeningen neergelegd overeenkomstig de wettelijke bepalingen terzake.

Art. 34.De bewijzen van borgtocht en de attesten van kapitaal en reserves dienen aan de Administratie te worden geleverd, deze laatste minstens éénmaal per jaar en op elke vraag van de Administratie. Afdeling 3. - Aanwending van de borgtocht

Art. 35.§ 1. De borgtocht bedoeld in artikel 32, § 1, dient in zijn geheel om de schulden van de onderneming te waarborgen voor zover zij opeisbaar werden tijdens de periode bedoeld in § 2 en voor zover zij voortvloeien uit de vervoersactiviteit van de onderneming.

De borgtocht strekt zich uit tot al hetgeen bij de hoofdschuld en haar invordering komt.

De borgtocht dient evenwel niet tot waarborg van de schulden die voortvloeien uit elke operatie inzake financiering, huur en financieringshuur. § 2. Op de borgtocht kan slechts aanspraak worden gemaakt voor zover de schulden opeisbaar werden in de periode van 365 dagen die aan de datum van aanspraak op de borgtocht voorafgaat.

Indien een schuldeiser tegen de onderneming een rechtsvordering instelt en de hoofdelijke borg daarvan in kennis stelt bij een aangetekende zending van een kopie van de akte van rechtsingang, is de in het eerste lid bedoelde periode van 365 dagen, die welke voorafgaat aan de datum van de aangetekende zending.

Indien, in geval van faillissement van de onderneming, een schuldeiser een aangifte van schuldvordering indient, en de hoofdelijke borg daarvan in kennis stelt bij een aangetekende zending, is de in het eerste lid bedoelde periode van 365 dagen die welke voorafgaat aan de datum van die aangetekende zending.

Op de borgtocht kan evenwel nooit aanspraak worden gemaakt voor schulden : 1° die reeds opeisbaar waren vóór de datum waarop het in artikel 33, § 1 bedoelde bewijs werd opgesteld;2° die ontstaan zijn na het faillissement van de onderneming, behalve als de rechtbank van koophandel toestemming heeft gegeven voor de voorlopige voortzetting van de handelsverrichtingen van de gefailleerde.

Art. 36.§ 1. Op de borgtocht kan alleen aanspraak worden gemaakt door de houders van schuldvorderingen bedoeld in artikel 35, door overlegging, bij een aangetekende zending geadresseerd aan de hoofdelijke borg bedoeld in artikel 33, § 1 : 1° ofwel van een ten laste van deze onderneming in België genomen, zelfs niet uitvoerbare, rechterlijke beslissing;2° ofwel, in geval van faillissement van de onderneming, van het bewijs van aanvaarding van de schuldvordering in het passief van dit faillissement door de curator of de rechtbank van koophandel. § 2. Behalve in geval van faillissement, zullen de aanspraken op de borgtocht worden afgehandeld volgens de datum van afgifte van de aangetekende zending geadresseerd aan de hoofdelijke borg; de postdatum geldt als bewijs.

Indien verscheidene aanspraken op dezelfde datum op de post worden afgegeven en het bedrag van de borgtocht onvoldoende is, zal tot een evenredige verdeling tussen de betrokken schuldeisers worden overgegaan.

De hoofdelijke borg die een aanspraak op de borgtocht niet betwist, moet de schuldeiser betalen binnen de zestig dagen na ontvangst van deze aanspraak. § 3. In geval van faillissement zal tot een evenredige verdeling worden overgegaan tussen de schuldeisers die aanspraak hebben gemaakt op de borgtocht overeenkomstig § 1, 2°, binnen de maand na de datum waarop de schuldvorderingen werden aanvaard in het passief van het faillissement.

De hoofdelijke borg die een aanspraak op de borgtocht niet betwist, moet de schuldeiser betalen binnen de zestig dagen na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn.

Art. 37.§ 1. In geval van volledige of gedeeltelijke afneming op de borgtocht : 1° geeft de hoofdelijke borg, bij een aangetekende zending, onverwijld kennis aan de Minister of zijn gemachtigde van het bedrag van de verrichte afneming, alsook van de naam en het adres van de betrokken schuldeiser;2° deelt de hoofdelijke borg onverwijld de verrichte afneming mee aan alle schuldeisers die zich schriftelijk tot hem hebben gewend;3° zendt de minister of zijn gemachtigde een kopie van de in 1° bedoelde kennisgeving naar de betrokken schuldeiser;4° deelt de Minister of zijn gemachtigde de afneming mee aan de onderneming bij een aangetekende zending;5° is de onderneming verplicht de borgtocht te herstellen of aan te vullen binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de in 4° bedoelde mededeling. § 2. In geval de hoofdelijke borg, op eigen initiatief of op verzoek van de onderneming, beslist zich geheel of gedeeltelijk te ontdoen van zijn verplichtingen : 1° geeft de hoofdelijke borg kennis van zijn beslissing aan de Minister of zijn gemachtigde;2° deelt de hoofdelijke borg onverwijld zijn beslissing mee aan alle schuldeisers die zich schriftelijk tot hem hebben gewend;3° deelt de Minister of zijn gemachtigde de beslissing van de hoofdelijke borg mee aan de onderneming;4° is de onderneming verplicht de borgtocht te herstellen of aan te vullen binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van de in 3° bedoelde mededeling. § 3. In geval de hoofdelijke borg beslist de verplichtingen over te nemen van een andere hoofdelijke borg die zich van tevoren van zijn verplichtingen heeft ontdaan : 1° geeft de hoofdelijke borg die de verplichtingen overneemt kennis van zijn beslissing aan de Minister of zijn gemachtigde.2° deelt de Minister of zijn gemachtigde deze overname van verplichtingen mee aan de borg die zich van zijn verplichtingen heeft ontdaan;3° deelt de hoofdelijke borg die zich van zijn verplichtingen heeft ontdaan onverwijld zijn beslissing mee aan alle schuldeisers die zich schriftelijk tot hem hebben gewend, alsook de identiteit van de borg die zijn verplichtingen overneemt. § 4. Het bedrag van de borgtocht dat het voorwerp van een kennisgeving van afneming, opzegging of vermindering is geweest, wordt niet meegerekend in het bedrag van de borgtocht waarmee rekening wordt gehouden voor de afgifte van gebruikstoelatingen zodra de Minister of zijn gemachtigde de afneming, opzegging of vermindering aan de onderneming heeft meegedeeld.

Art. 38.§ 1. Bij ontstentenis van contractuele bepalingen tussen de hoofdelijke borg en de onderneming betreffende de bevrijding van de borg, is de hoofdelijke borg bevrijd van zijn verplichtingen jegens de eventuele schuldeisers na het verstrijken van een termijn van negen maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de Minister of zijn gemachtigde van deze hoofdelijke borg de brief, houdende kennisgeving van zijn beslissing zich geheel of gedeeltelijk van zijn verplichtingen te ontdoen, heeft ontvangen.

Nochtans kan gedurende de laatste zes maanden van de in het eerste lid bedoelde termijn, slechts op de borgtocht aanspraak worden gemaakt indien de schuldvordering vóór het begin van deze laatste zes maanden is ontstaan. § 2. Indien vóór het verstrijken van de termijn van negen maanden bedoeld in § 1, een schuldeiser tegen de onderneming een rechtsvordering instelt en de hoofdelijke borg daarvan in kennis stelt bij een aangetekende zending van een kopie van de akte van rechtsingang, wordt deze termijn ten voordele van deze schuldeiser opgeschort; deze termijn begint pas opnieuw te lopen de dag waarop de rechterlijke eindbeslissing in kracht van gewijsde is gegaan. § 3. Indien bij faillissement van de onderneming een schuldeiser een aangifte van schuldvordering indient en daarvan de hoofdelijke borg, vóór het verstrijken van de termijn van negen maanden bedoeld in § 1, in kennis stelt bij een aangetekende zending van een kopie van zijn aangifte van schuldvordering, wordt deze termijn ten voordele van deze schuldeiser opgeschort; deze termijn begint pas opnieuw te lopen de dag van de aanvaarding of de afwijzing van de schuldvordering. § 4. In afwijking van §§ 1, 2 en 3, kan de borg die zich van zijn verplichtingen heeft ontdaan niet meer worden aangesproken met ingang van de datum waarop de Minister of zijn gemachtigde een bewijs heeft ontvangen van een nieuwe hoofdelijke borg die verklaart de resterende verplichtingen van de eerste borg over te nemen. HOOFDSTUK V. - Controle

Art. 39.De ambtenaren van de Administratie die met een mandaat van gerechtelijke politie belast zijn en waarvan de lijst werd opgesteld door de Minister, worden aangesteld om de inbreuken op dit besluit en op zijn uitvoeringsbesluit op te sporen en vast te stellen, overeenkomstig de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg. HOOFDSTUK VI. - Sancties

Art. 40.§ 1 Indien een onderneming die houder is van een vervoervergunning niet langer voldoet aan één van de voorwaarden inzake betrouwbaarheid, vakbekwaamheid of financiële draagkracht vastgesteld door dit besluit, stuurt de Administratie een waarschuwing waarin aan de onderneming een termijn van minimum zes maanden wordt toegestaan waarbinnen ze haar toestand kan regulariseren. § 2. Indien de onderneming haar toestand niet binnen de in de waarschuwing verleende termijn heeft geregulariseerd, kan haar vergunning door de Administratie voor bepaalde tijd worden opgeschort of definitief worden ingetrokken, onverminderd de bepalingen van artikel 31, §§ 2 en 3.

Vóór elke maatregel betreffende de tijdelijke opschorting of definitieve intrekking, wordt de betrokken onderneming door de Administratie opgeroepen voor een voorafgaande hoorzitting. In deze oproeping worden de haar ten laste gelegde grieven uiteengezet en wordt ze op de hoogte gebracht van het feit dat ze het dossier van de procedure kan raadplegen.

De beslissing tot tijdelijke opschorting of definitieve intrekking wordt binnen de tien dagen na de hoorzitting met een aangetekend schrijven via de post betekend aan de betrokken onderneming.

Na deze termijn wordt de Administratie geacht definitief af te zien van een opschorting of intrekking op basis van de feiten die de betrokken persoon ten laste werden gelegd, behoudens nieuwe elementen.

De beslissing tot tijdelijke opschorting of definitieve intrekking gaat in na een termijn van twee maanden vanaf de betekening.

Na een beslissing tot intrekking omwille van het niet voldoen aan de voorwaarden inzake betrouwbaarheid geldt een termijn van maximum zes maanden voor de aanwerving van een vervanger, voor zover de veroordelingen die aan de basis liggen van deze beslissing niet uitgesproken werden ten laste van de fysieke persoon die het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg uitoefent. HOOFDSTUK VII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 41.De ondernemingen die het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg reeds uitoefenen beschikken, voor wat hun voertuigen betreft die reeds gebruikt worden voor hun vervoersactiviteiten vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, over een termijn van 6 maanden vanaf deze datum, om te voldoen aan de verplichtingen inzake betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en financiële draagkracht.

Art. 42.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2010.

Art. 43.De Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 januari 2010.

De Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage 2 Lijst van de onderwerpen van de cursussen en examens van vakbekwaamheid 1° Elementaire kennis van het burgerlijk recht a) de overeenkomsten in het algemeen;b) de belangrijkste overeenkomsten die in het wegvervoer gangbaar zijn, met name de eruit voortvloeiende rechten en verplichtingen;c) de onderhandeling van een rechtsgeldige vervoersovereenkomst, met name wat de vervoervoorwaarden betreft;d) het onderzoek van een klacht van zijn opdrachtgever in verband met door reizigers geleden schade of schade aan hun bagage ten gevolge van een ongeval tijdens het vervoer of in verband met schade als gevolg van vertraging, en het bepalen van de gevolgen van de klacht voor zijn contractuele aansprakelijkheid; 2° Elementaire kennis van het handelsrecht a) de voorwaarden en de regels inzake de bedrijfsuitoefening en de algemene verplichtingen van ondernemers (inschrijving, handelsboeken, enz.) en van de gevolgen van een faillissement; b) de ondernemingsvormen en de daarmee verband houdende voorschriften inzake oprichting en werking. 3° Elementaire kennis van het sociaal recht a) de rol en de werking van de sociale instellingen in de wegvervoersector (vakbonden, ondernemingsraden, werknemers - vertegenwoordigers, arbeidsinspecteurs, enz.); b) de verplichtingen van de werkgevers op het gebied van de sociale zekerheid; c) de arbeidsovereenkomsten van de verschillende categorieën werknemers van wegvervoerondernemingen (vorm van de overeenkomsten, verplichtingen van de partijen, arbeidsvoorwaarden en werktijden, betaald verlof, verbreking van de overeenkomst, enz.); d) de reglementeringen betreffende de rij- en rusttijden van de bestuurders en de tachograaf, alsmede de wijze waarop deze bepalingen in de praktijk worden toegepast.4° Elementaire kennis van het belastingrecht a) de btw op vervoerdiensten;b) de motorrijtuigenbelasting;c) de belastingen op bepaalde voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van personen over de weg, alsmede de tolgelden en rechten voor het gebruik van bepaalde infrastructuur;d) de inkomstenbelasting.5° Commercieel en financieel beheer van de onderneming a) de wettelijke bepalingen en de praktijk met betrekking tot het gebruik van cheques, wisselbrieven, promesses, kredietkaarten en andere betaalmiddelen of -methoden; b) de kredietvormen (bankkrediet, documentair krediet, waarborgen, hypotheken, financieringshuur, verhuring op lange termijn, factoring, enz.) en de eruit voortvloeiende lasten en verplichtingen; c) balans (bepaling, opstelling en interpretatie);d) de lezing en de interpretatie van een resultatenrekening;e) de analyse van de financiële situatie en van de rentabiliteit van de onderneming, met name op basis van financiële ratio;f) het opstellen van een begroting; g) de elementen van de kostprijs (vaste kosten, variabele kosten, exploitatiefonds, afschrijvingen, enz.) en zijn berekening per voertuig, per kilometer of per reis; h) het opmaken van een organisatieschema voor de werknemers van de onderneming, de werkplannen, enz.; i) de beginselen van het marktonderzoek (marketing), de verkoopbevordering van vervoersdiensten, het opzetten van klantenbestanden, reclame, public relations, enz.; j) de soorten verzekeringen die eigen zijn aan het wegvervoer (aansprakelijkheidsverzekering, verzekering van passagiers, goederen, bagage) en de ermee verband houdende waarborgen en verplichtingen;k) de telematicatoepassingen in het wegvervoer;l) de toepassing van de regels met betrekking tot de tarieven en de prijsstelling in het openbaar en particulier reizigersvervoer;m) de toepassing van de regels inzake de facturering van personenvervoerdiensten over de weg.6° Toegang tot het beroep en tot de markt a) de reglementeringen betreffende het vervoer van personen over de weg voor rekening van derden, het huren van bedrijfsvoertuigen en de onderaanneming, met name de voorschriften betreffende de officiële organisatie van het beroep, de toegang tot het beroep, de vergunningen voor nationaal, communautair en extracommunautair vervoer, alsmede de controle en de sancties;b) de voorschriften inzake de oprichting van een wegvervoeronderneming;c) de documenten die vereist zijn voor de uitvoering van wegvervoer en de ontwikkeling van controleprocedures om ervoor te zorgen dat in de onderneming en aan boord van de voertuigen de vereiste documenten aanwezig zijn met betrekking tot ieder uitgevoerd transport, met name de documenten betreffende het voertuig en de bestuurder;d) de marktordening van het personenvervoer over de weg;e) de invoering van nieuwe vervoerdiensten en het opstellen van vervoerplannen.7° Technische normen en exploitatie a) de massa en de afmetingen van de voertuigen in de lidstaten van de Europese Unie en de afwijkingen van de algemene regels voor het uitzonderlijk vervoer; b) de keuze van de voertuigen en de onderdelen (onderstel, motor, transmissiesysteem, remsysteem, enz.), toegespitst op de behoeften van de onderneming; c) de formaliteiten inzake de goedkeuring, de registratie en de technische keuring van de voertuigen;d) de maatregelen tegen de luchtverontreiniging veroorzaakt door de emissies van motorvoertuigen, alsook tegen de geluidsoverlast;e) het opstellen van de periodieke onderhoudsplannen voor de voertuigen en hun uitrusting. 8° Veiligheid op de weg a) de door het rijdend personeel vereiste beroepsbekwaamheden (rijbewijs, medische attesten, getuigschriften van vakbekwaamheid, enz.); b) de maatregelen om ervoor te zorgen dat de bestuurders zich houden aan de in de lidstaten van de Europese Unie geldende verkeersvoorschriften, -verboden en -beperkingen (snelheidsbeperkingen, voorrangsregels, voorschriften inzake stilstaan en parkeren, gebruik van lichten, verkeerstekens, gedrag tegenover de zwakke weggebruikers, enz.); c) het opstellen van instructies voor de bestuurders met betrekking tot het preventief rijgedrag en de controle op de veiligheidsnormen inzake de staat van de voertuigen, hun uitrusting en de passagiers;d) het opstellen van de procedures die bij een ongeval moeten worden gevolgd, en de toepassing van de gepaste procedures om herhaling van ongevallen of zware inbreuken te voorkomen;e) de structuur van het wegennet in de lidstaten van de Europese Unie (elementaire kennis). Gezien om gevoegd te worden bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 januari 2010 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van personenvervoer over de weg.

De Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS

^