Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 04 maart 2010
gepubliceerd op 16 maart 2010

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter invoering van de gewestelijke politieverordening voor het kanaal en de Haven van Brussel

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2010031142
pub.
16/03/2010
prom.
04/03/2010
ELI
eli/besluit/2010/03/04/2010031142/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 MAART 2010. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter invoering van de gewestelijke politieverordening voor het kanaal en de Haven van Brussel


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, artikel 16bis, § 2, ingevoegd bij de ordonnantie van 6 november 2003;

Gelet op de wet van 5 mei 1936 ter vastlegging van het statuut der havenkapiteins (hierna de « wet van 5 mei 1936 » genoemd);

Gelet op het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende het reglement van politie en scheepvaart voor het kanaal van Brussel naar de Rupel en voor de Haven van Brussel;

Gelet op het voorstel van de raad van bestuur van de Haven van Brussel van 29 mei 2009;

Gelet op advies 47.017/4 van de Raad van State, gegeven op 28 september 2009 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van haar Minister bevoegd voor Openbare Werken, Vervoer en de Haven van Brussel, Besluit :

Artikel 1.De gewestelijke politieverordening voor het kanaal en de Haven van Brussel wordt gevoegd bij dit besluit.

Art. 2.Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende het reglement van politie en scheepvaart voor het kanaal van Brussel naar de Rupel en voor de Haven van Brussel opgeheven en vervangen door de artikelen, bepaald in de bijlage bij dit besluit : 1° art.44, § 1 door art. 31 en 55, § 1; 2° art.45, § 1 door art. 62, § 1 en § 2; 3° art.45, § 2 door art. 59, § 1; 4° art.45, § 3 door art. 68, § 1; 5° art.48, § 1 door art. 69, § 2; 6° art.49 door art. 69, § 1; 7° art.50 door art. 118, § 1 en § 2; 8° art.83, § 2 door art. 19; 9° art.83, § 7 door art. 19; 10° art.83, § 8 door art. 16.

Art. 3.Dit besluit wordt van kracht vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 4.De Minister bevoegd voor Openbare Werken, Vervoer en de Haven van Brussel is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 4 maart 2010.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister bevoegd voor Openbare Werken, Vervoer en de Haven van Brussel, Mevr. B. GROUWELS

Port de Bruxelles Haven van Brussel Redersplein 6, 1000 Brussel GEWESTELIJKE POLITIEVERORDENING VOOR HET KANAAL EN DE HAVEN VAN BRUSSEL Bijlage van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 2010 ALGEMENE POLITIEVERORDENING VOOR HET HAVENDOMEIN VAN BRUSSEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN 1.1. Toepassingsgebied 1.2. Definities 2. BEPALINGEN INZAKE BEHANDELING EN OPSLAG VAN GOEDEREN IN HET HAVENDOMEIN 2.1. Algemene bepalingen 2.2. Gevaarlijke en vervuilende stoffen 2.3. Het gebruik van elektrische leidingen en hijs- en hefwerktuigen 3. BEPALINGEN INZAKE HET IN- EN ONTSCHEPEN VAN PASSAGIERS 4.BEPALINGEN INZAKE DE TOEGANKELIJKHEID VAN HET HAVENDOMEIN EN HET KANAAL 5. BEPALINGEN INZAKE TECHNISCHE DIENSTPRESTATIES EN PRESTATIES OP HET KANAAL : LOODSEN, SLEPEN, AANMEREN EN AFVAREN VAN SCHEPEN 5.1. Begeleiding van de scheepvaart 5.2. Varen in het havengebied 5.3. Gebruik van sleepboten 5.4. Aanleggen, aanmeren, afvaart en aangelegde schepen 5.5. Drijvende voorwerpen, gezonken vaartuigen en voorwerpen onder water, vaartuigen en voorwerpen die de scheepvaart hinderen 5.6. Bunkeren 5.7. Uitvoeren van onderhouds- en herstellingswerken 6. BIJZONDERE BEPALINGEN INZAKE DE VOORWAARDEN WAARAAN PERMANENT IN HET HAVENDOMEIN VAN BRUSSEL AANGEMEERDE SCHEPEN MOETEN VOLDOEN 6.1. Permanent aangemeerde schepen in het Becodok 6.2. Permanent aangemeerde schepen langs de Kanaaldijk te Anderlecht. 7. BESCHERMING VAN HET MILIEU, DE INTEGRITEIT, DE VEILIGHEID EN DE GEZONDHEID IN HET HAVENDOMEIN EN DE KANAALZONE 7.1. Instandhouden van de haveninfrastructuur 7.2. Veiligheid, gezondheid, hygiëne en milieu 7.3. Uitoefenen van diverse activiteiten GEWESTELIJKE POLITIEVERORDENING VOOR HET HAVENDOMEIN VAN BRUSSEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN 1.1. TOEPASSINGSGEBIED

Art. 1.Dit reglement is van toepassing in het havendomein van Brussel, zoals bepaald in artikel 6 van dit reglement. 1.2. DEFINITIES

Art. 2.Onder « kapitein » wordt verstaan iedere persoon die met het bevel van het schip is belast, of die er het bevel over voert (eventueel ad interim).

Art. 3.Onder « verantwoordelijke van een schip » wordt verstaan, de reder of de eigenaar, de bevrachter, de kapitein of de persoon die als mandataris van een van hen handelt.

Art. 4.§ 1. Onder « schip » wordt verstaan, elk zee - of binnenvaartuig, inbegrip van kleine vaartuigen en veerponten, alsmede drijvende werktuigen. § 2. Onder « tankschip » wordt verstaan, een schip, en meer bepaald een zeeschip dat is gebouwd of geschikt is gemaakt voor het bulkvervoer van gevaarlijke vloeibare en/of gasladingen, die als zodanig zijn vermeld en opgenomen in de wetboeken van de Internationale Maritieme Organisatie. § 3. Onder « tanklichter » wordt verstaan, een schip, en meer bepaald een binnenschip dat is gebouwd of geschikt is gemaakt voor het bulkvervoer van gevaarlijke vloeibare en/of gasladingen, die als zodanig zijn vermeld en opgenomen in het « Transportreglement van gevaarlijke stoffen op de Rijn », het reglement over het vervoer van gevaarlijke stoffen. § 4. Onder « opgelegd schip » wordt verstaan een schip dat tijdelijk of definitief uit de vaart is gehaald.

Art. 5.Onder « aanmeerlijnen » worden verstaan, trossen, stalen kabels en kettingen die worden gebruikt om het schip op z'n aanlegplaats te houden.

Art. 6.Onder « havendomein » of « haven » wordt verstaan, wateroppervlakten, wegen, kaaien, terreinen, bruggen, opslagruimten, magazijnen en haveninrichtingen gelegen op de perimeter zoals vastgesteld in punt 4 van de inleiding van het bestek vastgesteld door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 mei 1993 ter invoering van het Bestek waaraan de Haven van Brussel is onderworpen.

Art. 7.Onder « bunkeren » wordt verstaan, de bevoorrading van bunkerbrandstof.

Art. 8.§ 1. « Gevaarlijke stoffen » zijn : 1° De stoffen zoals vermeld in het « International Maritime Dangerous Goods Code » (« IMDG-code »);2° De gevaarlijke vloeistoffen uit hoofdstuk 17 van het « International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk » (« IBC-code »);3° De vluchtige gassen uit hoofdstuk 19 van het « International Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk » (« IGC-code »); 4° Stoffen voor het vervoer waarvan passende omstandigheden zijn bepaald overeenkomstig de paragraaf 1.1.3. van de IBC-code of paragraaf 1.1.6. van de IGC-code; 5° De vaste stoffen zoals bepaald in bijlage B van het bijzondere wetboek met de praktische regels inzake de veiligheid van vaste en bulkladingen van de « Internationale Maritieme Organisatie ».6° Stoffen zoals bepaald door het « reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn » (« ADNR »). § 2. « Vervuilende stoffen « zijn : 1° de categorieën koolwaterstoffen zoals vermeld in bijlage I van de MARPOL overeenkomst;2° de schadelijke vloeibare stoffen zoals vermeld in bijlage II van de MARPOL overeenkomst;3° de schadelijke stoffen zoals vermeld in bijlage III van de MARPOL overeenkomst.

Art. 9.Onder « de vennootschap » wordt verstaan de publiekrechtelijke vennootschap « Haven van Brussel », opgericht door de Ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Redersplein 6.

Art. 10.§ 1. Onder « havenkapitein » wordt verstaan de persoon die beschikt over het statuut bepaald door de wet van 5 mei 1936 tot vaststelling van het statuut der havenkapiteins en wiens bevoegdheden in artikel 6 van die wet staan vermeld. § 2. Worden beschouwd als « vertegenwoordigers van de havenkapitein » uitsluitend tot toepassing van onderhavige gewestelijke politieverordening : de haveninspecteurs en de scheepsbestuurders die deel uitmaken van de vennootschap (varend personeel) die in de vennootschap zijn tewerkgesteld. § 3. De « Kapiteinsdienst » is de havendienst ingesteld door de wet van 5 mei 1936 tot vaststelling van het statuut der havenkapiteins, die voor rekening van en onder het bevel van havenkapitein ermee is belast alle maatregelen te nemen tot handhaving van de openbare orde, de rust en de veiligheid van de havenactiviteiten zoals : 1° de regelgeving inzake de behandeling en de opslag van goederen, het inschepen en ontschepen van passagiers;2° de regelgeving inzake toegang tot het havendomein en autoverkeer binnen het havendomein;3° de bescherming van het milieu, de integriteit en de veiligheid van het havengebied.

Art. 11.Onder « havenloods » wordt verstaan ieder persoon die voor een erkende loodsdienst werkt en die als taak heeft het aan- en afmeren van schepen.

Art. 12.Onder « het Becodok » wordt verstaan het watervlak tussen Sainctelette- en Redersbrug alsook de Aken- en Materialenkaai.

Art. 13.Onder « woonschip » wordt verstaan een schip dat als woning, kantoor, hotel,restaurant of plaats voor culturele, recreatieve of sociale ontmoetingen dienst doet, of nog een schip dat als atelier of opslagplaats dient, alsook bestemd is voor het vervoer van goederen of personen, dat meer dan 30 dagen is aangelegd, zonder dat het meer dan 500 meter is verplaatst. 2. BEPALINGEN INZAKE BEHANDELING EN OPSLAG VAN GOEDEREN IN HET HAVENGEBIED 2.1. ALGEMENE BEPALINGEN

Art. 14.De goederenbehandelaars en operatoren van terminals moeten de Kapiteinsdienst vooraf de exacte ligplaats van het schip en het type geladen of geloste goederen meedelen.

Art. 15.De kapitein van een schip dat langs de kaai laadt of lost moet de delen van de kaai die naar het schip leiden zo vaak als nodig schoonmaken. Restanten en samen geveegd stof mag niet in de waterweg of in de riolering gestort worden.

Art. 16.De betroffen goederenbehandelaar moet het afval en wat na het laden en lossen van de lading en verpakking overblijft verwijderen.

Afval of opveegsel moet selectief worden verwijderd, overeenkomstig de terzake geldende wettelijke bepalingen.

Art. 17.Het is verboden opslagruimten, goederenmagazijnen, technische installaties van de Haven van Brussel of kelders, met open lichtbronnen, vuur of voorwerpen die vuur kunnen produceren, te betreden.

Art. 18.§ 1. De Kapiteinsdienst mag steeds de plaatsen bepalen waar vrachtwagens en andere voertuigen zich op de parkeerstroken of kaaien moeten parkeren. § 2. Wanneer een vrachtwagen of ander geparkeerd voertuig het verkeer hindert, wanneer wordt geweigerd een vrachtwagen of voertuig te verplaatsen, of wanneer de overtreder niet ter plaatse is, mag de Kapiteinsdienst de vrachtwagen of het voertuig laten verplaatsen.

Art. 19.Het is verboden voorwerpen, ongeacht de aard ervan, neer te leggen of achter te laten en voertuigen te parkeren, met uitzondering van mobiele kranen die tijdelijk worden gebruikt voor het laden en lossen van schepen, op minder dan 1,60 meter van de sporen voor spoorvoertuigen of voor kranen. Deze afstand wordt gemeten vanaf de buitenkant van de sporen, op de rijwegen van de kaaien.

Art. 20.Voor het laden en lossen van de schepen in het havengebied moet beroep te worden gedaan op dokwerkers overeenkomstig de wet van 8 juni 1972 inzake de regeling van de havenarbeid.

Art. 21.Personen die in het havendomein goederen laden, lossen of vervoeren moeten alle nodige beschermings- en veiligheidsmaatregelen nemen om ongevallen, vernieling of vervuiling te voorkomen. Ze zullen zich daarom moeten schikken naar de bevelen en bijzondere voorwaarden van de Kapiteinsdienst. 2.2. GEVAARLIJKE EN VERVUILENDE STOFFEN

Art. 22.Het laden en lossen van gevaarlijke en/of vervuilende stoffen in bulk op andere plaatsen dan die die daar speciaal door de Kapiteinsdienst voor zijn ingericht en voorbehouden is verboden, behoudens schriftelijke toestemming van de havenkapitein.

Art. 23.Bij het laden of lossen van gevaarlijke stoffen in bulk is het verboden andere verpakte ladingen in diezelfde zone te laden of te lossen.

Art. 24.Het ontgassen is enkel toegestaan op daartoe door de Kapiteinsdienst aangeduide plaatsen en mits naleving van de door hem bepaalde voorwaarden. 2.3. HET GEBRUIK VAN ELEKTRISCHE LEIDINGEN EN HIJS- EN HEFWERKTUIGEN

Art. 25.Het is verboden elektrische leidingen en kraanbanen die eigendom zijn van de vennootschap te gebruiken zonder schriftelijke toestemming van deze laatste.

Art. 26 Het is verboden : 1. goederen in bulk te laden en te lossen boven de elektrische leidingen voor kranen zonder deze leidingen correct te hebben afgedekt;2. de goede werking van de elektrische leidingen voor kranen te hinderen;3. hinderende ladingen of goederen op elektrische leidingen voor kranen neer te leggen, ongeacht de aard ervan.

Art. 27.§ 1. De verplaatsing van drijvende hijs- en hefwerktuigen en van mobiele kranen moet vooraf aan de Kapiteinsdienst worden gemeld.

Ook uur en plaats van vertrek en aankomst van de kraan, en het traject dat zal worden afgelegd, moeten worden meegedeeld. § 2. De verplaatsing van mobiele kranen mag enkel langs de kaaien gebeuren. Buiten deze zone mogen de mobiele kranen enkel onder begeleiding worden verplaatst.

Art. 28.De drijvende hijs- en hefwerktuigen mogen enkel langs schepen aanmeren, die aan petroleuminstallaties of speciaal voor de behandeling van gevaarlijke stoffen ingerichte aanlegplaatsen liggen aangemeerd, mits schriftelijke toestemming van de havenkapitein.

Art. 29.§ 1. De Kapiteinsdienst mag indien nodig, gelasten een hijs- en hefwerktuig te verplaatsen. § 2. Wanneer weeromstandigheden de veiligheid in het havendomein in gevaar brengen mag de Kapiteinsdienst alle activiteit waarvoor kranen nodig zijn tijdelijk onderbreken. 3. BEPALINGEN INZAKE HET IN- EN ONTSCHEPEN VAN PASSAGIERS Art.30. § 1. De havenuitrustingen voor het inschepen en ontschepen van passagiers die door de vennootschap worden beheerd, omvatten van stroomop- naar stroomafwaarts : de steiger van het Becodok, de trap van de Akenkaai rechts van Citroën, de Heembeekkaai, en dit tijdelijk tot wanneer de nieuwe toerusting voorhanden zal zijn, elke andere door de Kapiteinsdienst voor dat soort operaties toegestane plaats, § 2. Deze installaties zijn voor alle gebruikers toegankelijk, onder voorbehoud van wat onder § 3. van onderhavig artikel is vermeld en mogen bovendien watersportactiviteiten door taxiboten en door boten die worden ingezet voor een opdracht van openbare dienstverlening worden gebruikt voor activiteiten op het water. § 3. Voor elk gebruik van die havenuitrustingen moet vooraf de toelating van de Kapiteinsdienst worden aangevraagd, ongeacht of het gaat om het aanleggen, aanmeren of stilleggen van een schip. De door de vennootschap erkende operatoren van cruises/excursies hoeven deze toelatingen niet aan te vragen maar ze zullen enkel mogen aangemeerd liggen voor de tijd die nodig is voor het in- en ontschepen van hun passagiers.

De door de vennootschap, via de Kapiteinsdienst, uitgereikte toelating is afhankelijk van : a. het voorleggen van volgende elementen : naam van het schip of de boot met vaarvergunning(en), recent verzekeringsattest, naam en bevoegdheid van de kapitein of van de eigenaar, inschrijvingsattest van het schip of de boot.b. verenigbaarheid van het schip met de haveninrichtingen die het wenst te gebruiken. De toegang tot de voormelde havenuitrustingen is strikt verboden voor personen die geen rechtstreekse band hebben met de schepen die er zullen aanmeren of stilliggen.

Art. 31.De door de schepen gebruikte ligplaatsen worden, ongeacht de duur van hun aanwezigheid, door de Kapiteinsdienst bepaald en toegewezen. De schepen zullen normaal langs de steigers moeten aanleggen. Het aanmeren van twee schepen naast mekaar is, ook zonder passagiers, verboden. Afwijkingen zijn mogelijk voor de voorhaven waar de waterweg breder is : de Kapiteinsdienst zal ze geval per geval behandelen.

Art. 32.Het tussenstopprogramma, en dus ook de reservering van de uitrustingen, wordt door de Kapiteinsdienst opgesteld. De gebruikers dienen hun aanvraag om een bepaalde uitrusting te gebruiken, voldoende lang op voorhand aan te vragen en dienen het opgelegde programma te respecteren.

De reserveringen van de uitrustingen gebeuren in de volgorde waarin de Kapiteinsdienst de aanvragen ontvangt.

De Kapiteinsdienst zal de toegang tot de havenuitrustingen om volgende redenen kunnen weigeren : onverenigbaarheid van het schip met de structuur van het werk; niet-naleven van de bepalingen van dit reglement en van die inzake zee- en binnenvaart; iedere reden van algemeen belang of geval van overmacht.

Om diezelfde redenen zal de Kapiteinsdienst ook zonder vooropzeg en zonder schadeloosstelling, een einde kunnen maken aan een gebruiks- of aanlegtoelating.

Art. 33.Zeevaarders of schippers dienen respect te betonen voor de haveninrichtingen die ze onder hun volledige verantwoordelijkheid gebruiken. Ze dienen er steeds en in alle omstandigheden op toe te zien dat hun schip, zijn bemanning en zijn passagiers geen schade berokkenen aan kunstwerken en andere schepen, en de uitbating van de havenuitrustingen niet hinderen.

Art. 34.De kapitein van het schip zal alle regels naleven inzake veilig onthaal van het publiek. Indien het schip geen toelating heeft om stil te liggen, of indien het aanmeren van verschillende schepen langs het kunstwerk niet mogelijk is, zal slechts een schip per operatie de installaties mogen gebruiken en zal het het kunstwerk zo snel mogelijk moeten vrijmaken om andere schepen te laten aanmeren.

De toegang van passagiers tot de pontons voor het inschepen is enkel toegelaten na het aanmeren van het schip en nadat alle passagiers die het moeten verlaten zijn ontscheept.

Art. 35.Brandstofbevoorrading is op alle havenuitrustingen verboden.

De Kapiteinsdienst kan echter afwijkingen toestaan. Schippers zullen daarentegen wel water en elektriciteit kunnen gebruiken, wanneer deze voorhanden is, en die eventueel ter beschikking zullen worden gesteld mits naleving van de uitreikingsvoorwaarden.

Deze uitreiking kan worden geweigerd in geval van betwisting, inbreuk, ontbreken van aanlegtoelating, technische installaties van het schip die niet compatibel zijn of niet voldoen, of het niet-naleven van de bepalingen van deze verordening. Bovendien kan er geen enkele aansluiting gebeuren, of kan er geen water of elektriciteit worden afgenomen, bij afwezigheid van de verantwoordelijke van het betreffende schip.

Art. 36.Het is formeel verboden puin, afval, ongezonde vloeistoffen of andere stoffen op de aanlegsteiger of in het kanaal te gooien. Het is bovendien verboden om wat dan ook te storten op het terrein van de haveninrichtingen, zelf voorlopig.

Operatoren en de vennootschap kunnen echter wel overeenkomsten inzake afvalophaling afsluiten.

Art. 37.Gebruikers mogen in geen geval de hen ter beschikking gestelde installaties wijzigen. Ze dienen beschadigingen of anomalieën die ze vaststellen zo snel mogelijk aan de Kapiteinsdienst te melden, ongeacht of zij daarvan de oorzaak zijn. 4. BEPALINGEN INZAKE DE TOEGANKELIJKHEID VAN HET HAVENDOMEIN Art.38. Niemand mag zonder voorafgaande toestemming van de vennootschap : a) het havendomein privatief bezetten of gebruiken;b) werken in het havendomein uitvoeren;c) een recreatieve, sportieve of toeristische manifestatie op het havendomein uitvoeren.

Art. 39.De publieke kaai bestaat uit de terreinstrook die het in concessie gegeven goed van de kaaimuur scheidt en waarvan de breedte in de bijzondere clausules van de concessieakte staat vermeld.

De publieke kaai is voorbehouden voor het inrichten en het gebruik van overslaginstallaties, spoorwegen en andere toegangswegen tot de kaai en tot de installaties van de gebruikers van de concessieverlener.

Art. 40.§ 1. De Kapiteinsdienst controleert de toegang tot het havendomein. § 2. De toegang tot de kaaien in het havendomein is voorbehouden voor personen met een toegangskaart die door de havenkapitein, conform de door hem bepaalde voorwaarden is uitgereikt, of voor personen met een werkkaart die door de havenkapitein is uitgereikt aan havenarbeiders en personen die om beroepsredenen in het havendomein moeten zijn. § 3. Het gebruik van de openbare weg binnen het havendomein, die is voorbehouden voor laad- en losplaatsen, moet steeds mogelijk zijn. § 4. De gebruikers die op het havendomein toegelaten zijn moeten er na hun aanwezigheid over waken dat hekkens, poorten en barelen die ze geopend hadden om binnen te treden, opnieuw goed op slot zijn. § 5. Wanneer betreding van het havendomein sleutels, badges of toegangscodes vereist, moet de gebruiker die toestemming heeft, deze voorafgaandelijk aan de Kapiteinsdienst aanvragen.

Art. 41.De kapitein van een schip moet erop toezien dat geen enkel onbevoegd persoon aan boord van de schepen of in de omgeving van de kaaien wordt toegelaten.

Art. 42.§ 1. De kapitein van een schip mag op de kaaien of langs het dok noch kabel, noch anker, noch enig ander voorwerp neerleggen, of laten neerleggen, die de weg zou kunnen versperren of de doorgang hinderen. § 2. De kaaien dienen steeds toegankelijk te zijn voor bevoegde personen en hun voertuigen. 5. BEPALINGEN INZAKE TECHNISCHE DIENSTPRESTATIES EN PRESTATIES OP HET KANAAL : LOODSEN, SLEPEN, AANMEREN EN ONTMEREN VAN SCHEPEN 5.1. BEGELEIDING VAN DE SCHEEPVAART

Art. 43.De Kapiteinsdienst is bevoegd voor de scheepvaart in het havendomein en voor de wijzigingen van ankerplaats. Alle door de Kapiteinsdienst uitgevaardigde instructies, richtlijnen en bevelen met betrekking tot de scheepvaart, dienen strikt te worden opgevolgd.

Art. 44.De kapitein van een zeeschip, of zijn scheepsagent, dient het schip via de Kapiteinsdienst in het informatiesysteem van de haven in te schrijven en aankomst- en vertrekuren, verhalen, alle nuttige gegevens en de wijzigingen ervan te melden. De Kapiteinsdienst kan onder bijzondere omstandigheden afwijkingen op die verplichtingen toestaan.

Art. 45.§ 1. Elk schip moet zijn uitgerust met een goed werkende marifoon installatie die geschikt is voor de communicatie tussen schepen, het ontvangen van zeevaartinformatie en de communicatie met de voor de scheepvaart georganiseerde diensten. § 2. Schepen die met een AIS (Automatic Information System) zijn uitgerust dienen dit systeem tijdens het varen in het havendomein te activeren.

Art. 46.De scheepskapitein die het havendomein betreedt of verlaat, die aanlegt of afvaart, dient dit onmiddellijk aan de Kapiteinsdienst te melden. Deze communicatie dient via het daartoe voorziene VHF-kanaal, of indien niet aanwezig, via de telefoon te verlopen.

Art. 47.De scheepskapitein met een uitstekende deklading dient er de Kapiteinsdienst van in kennis te stellen, vooraleer hij het havengebied binnenvaart. 5.2. VAREN IN HET HAVENGEBIED

Art. 48.Schepen die zich naar een ligplaats begeven dienen traag en met een aangepaste snelheid te varen en de door de vennootschap voorgeschreven snelheidsbeperkingen na te leven. De kapitein met een mechanisch aangedreven schip dient z'n snelheid zo te regelen dat hij geen schade aan andere schepen, trossen, hun lading of de kunstwerken aanricht, als gevolg van de aanzuigkracht, de deining of enige andere reden.

Art. 49.Ankers en andere uitstekende voorwerpen op boten die zich naar een ligplaats begeven moeten worden ingetrokken. De havenkapitein kan steeds afwijkingen toekennen.

Art. 50.Er mag in het havendomein geen enkel schip varen met een anker dat tegen de bodem schraapt.

Art. 51.Schepen met een boegschroef moeten het gebruik ervan beperken op plaatsen waar dit een gevaar kan betekenen voor de kaaimuren, aanlegsteigers, aanmeerboeien, dukdalven en drijvers en/of voor de andere schepen.

Art. 52.De scheepskapiteins moeten voldoende plaats voorzien om de bewegingen van andere schepen niet te hinderen, overeenkomstig artikels 44 en volgende van het Reglement van politie en scheepvaart voor het kanaal van Brussel naar de Rupel en voor de haven van Brussel vastgesteld door het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 evenals artikel 38 en volgende van het Algemeen reglement der scheepvaartwegen van het Koninkrijk zoals vastgesteld door het koninklijk besluit van 15 oktober 1935. 5.3. GEBRUIK VAN SLEEPBOTEN

Art. 53.Het gebruik van sleepboten in het havendomein is niet verplicht. Desgevallend kan de Kapiteinsdienst het gebruik van sleepboten verplichten.

In dat geval mogen voor het verhalen van schepen enkel sleepboten worden gebruikt van de houder(s) van een vergunning voor de sleepdienst(en). 5.4. AANLEGGEN, AANMEREN, ONTMEREN EN AANGELEGDE SCHEPEN

Art. 54.De eigenaars van schepen die een ligplaats in het havendomein wensen moeten in het bezit zijn van een aansprakelijkheidsverzekering met een bergingsclausule. Een kopij van de verzekeringspolis zal op eenvoudig verzoek van de Kapiteinsdienst worden voorgelegd.

Art. 55.§ 1. De Kapiteinsdienst kent de aanmeerplaatsen van de schepen toe. § 2. Het toekennen van een ligplaats stelt de kapitein niet vrij van de verplichting na te gaan of de ligplaats is aangepast en veilig is voor zijn schip. § 3. Het is verboden een schip op een ligplaats te leggen of van ligplaats te veranderen zonder schriftelijke toestemming van de Kapiteinsdienst.

Art. 56.Het is voor derden verboden schepen aan te meren of te ontmeren zonder de uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de Kapiteinsdienst.

Art. 57.De kapitein mag zijn schip pas ontmeren na toestemming van de Kapiteinsdienst.

Art. 58.Het aanmeren en ontmeren van schepen in het havendomein is voorbehouden voor bemanningsleden van het schip en voor erkende havenloodsen.

Art. 59.§ 1. Een schip mag enkel aan daartoe voorziene aanmeerinstallaties aanmeren. § 2. Het is verboden een schip aan te meren op een manier waarop de kunstwerken of veiligheidstoerusting van het havendomein zouden kunnen worden beschadigd door de trossen, ankers, stootblokken of andere gebruikte middelen. Het verkeer op de wal of het gebruik van de havenuitrustingen mag in geen geval worden gehinderd.

Art. 60.§ 1. Schepen die naast elkaar in verschillende lijnen mogen aanmeren, moeten de nodige maatregelen treffen om het schip naast het welke ze zijn aangemeerd niet te beschadigen. Woonboten mogen niet in verschillende lijnen liggen aangemeerd. § 2. Het is verboden schepen te bevestigen of bevestigd te houden aan andere schepen die niet correct zijn aangemeerd.

Art. 61.De kapitein van een aangemeerd schip moet er de Kapiteinsdienst onmiddellijk na zijn aankomst van in kennis stellen.

Hij moet de naam van het schip, de diepgang ervan en de ingenomen ligplaats opgeven.

Art. 62.§ 1. De kapitein dient erop toe te zien dat zijn schip, zolang het op een ligplaats ligt, met de nodige kennis van zaken is aangemeerd. De trossen moeten voldoende stevig zijn en zodanig zijn bevestigd dat ze de boten in meerdere lijnen naast mekaar aangemeerd kunnen houden. § 2. Elk zeeschip moet met minstens 6 geschikte trossen in goede staat aangemeerd liggen, om het schip in alle omstandigheden aan de kaai te houden, gelet op zijn waterverplaatsing, en wel als volgt : een voortouw, een dwarstros vooraan, een voorspring, een achtertouw een achterspring. Die verschillende aanmeerlijnen moeten voldoende strak zijn om voorwaartse, achterwaartse of zijdelingse verplaatsingen van het schip te vermijden. De aanmeerlijnen moeten zijn verdeeld tussen verschillende bolders en een gelijke last dragen, om de uitgeoefende krachten gelijk te verdelen. § 3. De kapitein van een aangemeerd schip is verplicht : 1° zijn schip op een efficiënte manier tegen de kaai te houden;2° zijn schip steeds vlottend te houden;3° efficiënte stootblokken te plaatsen;4° de lengte van de aanmeerlijnen van zijn schip aan te passen aan de wijzigende diepgang van het schip;5° de nodige verlichting te voorzien (cf.artikelen 64, 65 en 66).

Art. 63.De kapitein mag geen ankers uitgooien. De Kapiteinsdienst kan op voorafgaand schriftelijk verzoek en mits naleving van de veiligheidsmaatregelen, voor elk schip afzonderlijk, uitzonderingen op dit verbod toestaan. De Kapiteinsdienst kan deze toelating steeds intrekken.

Art. 64.Van zonsondergang tot zonsopgang moeten alle uitstekende delen van de aangemeerde schepen met een duidelijk wit licht worden aangegeven.

Art. 65.Van zonsondergang tot zonsopgang moeten openingen in de brug correct worden verlicht en/of afgesloten.

Art. 66.Van zonsondergang tot zonsopgang moeten de in het havendomein aangemeerde schepen de kaaien waarlangs ze liggen aangemeerd, de brug en de boord aan de oeverkant voldoende verlichten.

Art. 67.§ 1. De kapitein van een aan de kaai aangemeerd schip, of van naast mekaar aangemeerde schepen, moet voor de bemanning ervan en voor personen die uit hoofde van hun activiteiten aan boord moeten zijn, een voetgangersverbinding tussen enerzijds het schip en de kaai, en anderzijds de boten onderling voorzien. Deze voetgangersverbinding moet in overeenstemming zijn met de ter zake geldende voorschriften. § 2. In de onmiddellijke nabijheid van de valreep moeten een reddingsboei, een veiligheidsnet en voldoende verlichting worden voorzien. Het net onder de valreep moet het gewicht van een persoon kunnen dragen.

Art. 68.§ 1. Behoudens schriftelijke toestemming van de Kapiteinsdienst is het de kapitein van een mechanisch aangedreven schip dat ligt aangemeerd aan de kaai, aan een aanlegsteiger, een dukdalf, een drijver of een aanmeerboei, verboden zijn aandrijfmachine draaiende te houden. § 2. Indien een schip tests uitvoert, moet er een installatie worden voorzien voor het koelwater van de machine, om vervuiling van het havenwater te vermijden.

Art. 69.§ 1. Geen enkel schip mag onbewaakt in het havendomein worden achtergelaten, behoudens schriftelijke toestemming van de havenkapitein en het naleven van de door deze laatste opgelegde voorwaarden. De bewaking moet door bevoegde personen worden uitgevoerd. § 2. Op aanwijzing van de Kapiteinsdienst moet de kapitein zijn schip binnen een vastgelegde termijn kunnen verhalen naar een andere ligplaats. De kapitein van elk schip moet aan boord over de nodige uitrusting beschikken om onmiddellijk te kunnen verhalen. § 3. De aanwezigheid van een bewaker aan boord van opgelegde schepen volstaat, op voorwaarde dat hij de nodige veiligheidsmaatregelen kan treffen. De verantwoordelijke van zo'n boot dient er echter op toe te zien dat zijn schip indien nodig, uiterlijk 6 uren na kennisgeving door de Kapiteinsdienst, klaar is om te verhalen. 5.5. DRIJVENDE VOORWERPEN, GEZONKEN VAARTUIGEN EN VOORWERPEN ONDER WATER, VAARTUIGEN EN VOORWERPEN DIE DE SCHEEPVAART HINDEREN

Art. 70.§ 1. De verantwoordelijke van een schip dat is gezonken of de eigenaar of houder van een voorwerp dat de scheepvaart hindert moet de Kapiteinsdienst onmiddellijk informeren over de aanwezigheid van dit schip of dit voorwerp. Betrokkene moet tevens de omstandigheden en de exacte plaats van het schip of het voorwerp vermelden. § 2. Betrokkenen moeten dag en nacht bakens of veiligheidssignalen boven het gezonken schip, of boven het voorwerp dat de scheepvaart hindert plaatsen, en er blijven op toezien zoals de Kapiteinsdienst dit vereist. § 3. De verantwoordelijke van een schip dat is gezonken of de eigenaar of houder van een voorwerp dat de scheepvaart hindert moet erop toezien dat dit schip of dit voorwerp wordt opgehaald en eventueel uit het vaarwater wordt verwijderd binnen de door de havenkapitein bepaalde termijn en overeenkomstig de door deze laatste voorgeschreven methode. § 4. Eenieder die de aanwezigheid van in het water gevallen voorwerpen (of personen) vaststelt moet dit zo snel mogelijk aan de Kapiteinsdienst melden. § 5. Voorwerpen of goederen die in het water zijn gevallen mogen enkel na toelating van de Kapiteinsdienst worden opgehaald. 5.6. BUNKEREN

Art. 71.§ 1. De verantwoordelijke van het bevoorradingsschip moet de Kapiteinsdienst minstens 30 minuten vóór de bevoorrading van een zeeschip behalve de plaats en het beginuur van de bevoorrading, ook het type en de hoeveelheid brandstof meedelen. § 2. Vóór de bevoorrading van een binnenvaartschip moet de verantwoordelijke er de Kapiteinsdienst via radiotelefoon (VHF) of telefoon over informeren. Betrokkene zal daarbij ook de ligplaats of de positie van het schip en de hoeveelheid afgenomen brandstof vermelden. § 3. De verantwoordelijke van het bevoorradingsschip moet de Kapiteinsdienst via VHF of telefoon informeren over begin en einde van de bevoorrading.

Art. 72.§ 1. De verantwoordelijke van een bevoorradingsschip zal pas met de bevoorrading mogen starten wanneer het bevoorradingsschip correct ligt aangemeerd en indien de bevoorradingsslangen gebruiksklaar zijn. § 2. De kapitein van een zeeschip zal pas met de bevoorrading starten wanneer de spuigaten en de ongebruikte bevoorradingsslangen en -kranen zijn afgesloten. § 3. Bij de bevoorrading van zeeschepen zien de kapiteins van de schepen erop toe dat er pas met de bevoorrading wordt gestart wanneer de veiligheidschecklist voor de bevoorrading volledig en correct is ingevuld en ondertekend door de verantwoordelijken van de schepen die worden bevoorraad. § 4. De kapiteins of verantwoordelijken van de schepen die worden bevoorraad zien erop toe dat : 1° de bevoorradingsslangen goed zijn opgehangen en dat er voldoende speling op zit;2° de aansluitingsinstallatie voor de bevoorrading niet lekt;3° alle gaten van de bouten van de aansluitflenzen van de aansluitingsleiding zijn afgesloten met correct aangespannen bouten, of, indien de bevestiging van de aansluitingsleiding enkel mogelijk is met daarvoor gemaakte kwaliteitshechtingen of snelkoppelingen, dat deze bevestiging zodanig is aangebracht dat lekken uitgesloten zijn;4° er onder de aansluitingsleiding de nodige middelen worden aangebracht om eventuele lekkage op te vangen;5° de maatregelen die in geval van noodstop moeten worden getroffen gekend zijn;6° er tijdens de bevoorrading, tussen het zeeschip en het bevoorradingsschip, voortdurend communicatie is;7° er geen las- of andere herstellingswerken worden uitgevoerd die een open vuur of vonken kunnen veroorzaken;8° er niet wordt gerookt.

Art. 73.§ 1. De verantwoordelijke van het bevoorradingsschip zorgt ervoor dat er aan boord, in de buurt van de bedieningsinstallatie van de pompen, een bewaker aanwezig is die permanent op de bevoorrading toeziet. § 2. De kapitein van een zeeschip zorgt ervoor dat er op de brug een bewaker aanwezig is die permanent op de bevoorrading toeziet.

Art. 74.Tijdens de bevoorrading is de kapitein van het zeeschip verantwoordelijk voor het regelmatig peilen van de te vullen tanks.

Art. 75.De bevoorrading zal onmiddellijk worden stopgezet indien wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan een van de bepalingen uit artikelen 71, 72 of 73 van onderhavig reglement.

Art. 76.De kapiteins of verantwoordelijken van de schepen die worden bevoorraad zien erop toe dat de ingevulde en ondertekende veiligheidschecklist voor de bevoorrading aan boord van hun schip voor controle beschikbaar is, tijdens de bevoorrading en tijdens de 24 uren na de bevoorrading. 5.7. UITVOEREN VAN ONDERHOUDS- EN HERSTELLINGSWERKEN

Art. 77.De schriftelijke toelating van de Kapiteinsdienst is vereist voor onderhouds- of herstellingswerken aan schepen die hinder of schade kunnen veroorzaken.

Art. 78.§ 1. De schriftelijke toelating van de Kapiteinsdienst is vereist voor onderhouds- of herstellingswerken aan schepen die aan de kaai liggen en die mogelijks gloeiende voorwerpen of vonken kunnen verspreiden. § 2. Personen die onderhouds- of herstellingswerken uitvoeren of die laten uitvoeren, zullen vooraf steeds controleren of er in de buurt geen ontvlambare producten of vloeistoffen op het wateroppervlak drijven. Indien dit wel het geval is mogen die werken niet worden uitgevoerd. § 3. Lopende onderhouds- of herstellingswerken aan schepen dienen onmiddellijk te worden opgeschort indien de aanwezigheid van ontvlambare producten of vloeistoffen wordt vermoed of vastgesteld.

Art. 79.§ 1. Onderhouds- of herstellingswerken aan boord van tankschepen tijdens hun verblijf in het havengebied zijn verboden, behalve op voorlegging van een attest dat is uitgereikt door een erkende firma die is gespecialiseerd in dat type werken, en die door de Kapiteinsdienst ook als dusdanig wordt erkend, waaruit blijkt dat er op het schip geen gas aanwezig is. § 2. Wanneer bij andere als tankschepen onderhouds- of herstellingswerken aan tanks voor brandstof of petroleumproducten, of in de nabijheid ervan, moeten worden uitgevoerd, moet het onder § 1 van onderhavig artikel vermelde attest worden voorgelegd.

Art. 80.Apparaten voor elektriciteits- of stoombevoorrading mogen enkel worden geïnstalleerd langs schepen die aan petroleuminstallaties of aan aanlegplaatsen die speciaal zijn ingericht voor de behandeling van gevaarlijke producten liggen aangemeerd, mits schriftelijke toestemming van de Kapiteinsdienst.

Art. 81.Het is te allen tijd formeel verboden aan boord van schepen pek, hars, teer, olie, vernis of andere gelijkaardige stoffen op te warmen, of die stoffen met vuur aan te maken. Afwijkingen op dit verbod kunnen door Kapiteinsdienst worden toegestaan. Een vuurvergunning wordt door de technische directie van de vennootschap verleend.

Art. 82.Werken onder water zijn verboden zonder schriftelijke toestemming van de Kapiteinsdienst. 6. BIJZONDERE BEPALINGEN INZAKE VOORWAARDEN WAARAAN PERMANENT IN HET HAVENDOMEIN VAN BRUSSEL AANGEMEERDE SCHEPEN MOETEN VOLDOEN 6.1. Permanent aangemeerde schepen in het Becodok

Art. 83.Gelet op de configuratie en afmetingen van het Becodok, namelijk : maximum 5,30 m. vrije hoogte van de Redersbrug, de versmalling van +/- 22 m. van de vaargeul ter hoogte van de Redersbrug en de Sainctelettebrug, de breedte van de waterweg van 30 m. aan de Redersbrug tot 45 m. aan de aanlegsteiger bij de Sainctelettebrug, de verplichting om aan weerskanten van een kunstwerk (in dit geval de twee voormelde bruggen), 50 m. vrij te laten, en om 22 m. vaarwater te behouden, is het verboden om « in koppel » aan te leggen en op die manier bochten te creëren.

Art. 84.Schepen die permanent in het Becodok wensen aan te meren moeten vooraf een schriftelijke concessie van de vennootschap ontvangen.

Art. 85.Permanent aangemeerde schepen langs de rechter oever in het Becodok moeten aangesloten worden op het elektriciteits- en rioolnet en op het net van de waterdistributie.

Art. 86.Permanent aangemeerde schepen in het Becodok mogen niet langer zijn dan 84 meter en niet breder dan 10,50 meter behalve bij afwijking toegestaan door de Kapiteinsdienst.

Art. 87.Permanent aangemeerde schepen in het Becodok mogen geen diepgang van meer dan 2,50 meter hebben.

Art. 88.De onuitneembare of vaste structuur van permanent aangemeerde schepen in het Becodok mag niet meer dan 5 meter boven het wateroppervlak uitsteken. Een structuur van meer dan 5 meter zal demonteerbaar en uitneembaar zijn.

Art. 89.Alle permanent aangemeerde schepen in het Becodok zullen optimaal zijn aangemeerd, en wel als volgt : minstens 2 stevige trossen vooraan; minstens 2 stevige trossen achteraan; minstens 2 kruislijnen aan de voorsteven; minstens 2 kruislijnen aan de achtersteven, en een afstand tussen de schepen van minstens 5 m.

Art. 90.Permanent aangemeerde schepen in het Becodok moeten voldoen aan de voorschriften van het reglement betreffende de politie en de scheepvaart, die het voorwerp vormen van het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 en aan de hieruit volgende wijzigingen.

Art. 91.Permanent aangemeerde schepen in het Becodok moeten minstens over volgende documenten beschikken : een meetbrief voor binnenvaartschepen; een klassificatiecertificaat voor de binnenvaart betreffende de stevigheid van de romp; een verzekeringspolis die het risico op eventuele berging dekt. Een kopie van deze verzekeringspolis moet jaarlijks aan de vennootschap worden bezorgd; een verzekeringspolis tegen schade als gevolg van de bezetting of de activiteit.

Art. 92.De concessiehouder van het schip zorgt ervoor dat zijn schip presentabel is, dat het er aan de buitenkant steeds verzorgd uitziet en dat het regelmatig wordt onderhouden.

Art. 93.De concessiehouder van het schip zal steeds zorgen voor de bewaking, de veiligheid en het onderhoud van het schip en van de installaties die door de vennootschap ter beschikking worden gesteld, zoals water- elektriciteitsaansluitingen enz

Art. 94.Schade aan bouwwerken van de waterweg of zijn aanhorigheden moet onmiddellijk aan de vennootschap worden gemeld.

Art. 95.In geval van oever- of baggerwerken zal de concessiehouder van het schip deze werken binnen de bezette perimeter moeten laten uitvoeren en gevolg geven aan een eventueel verzoek om zijn schip te verwijderen.

Art. 96.De vennootschap behoudt zich tenslotte het recht voor aanbevelingen te doen inzake architectuur en landschap, om de schepen optimaal in het stadslandschap van het Becodok te integreren.

Zo moeten permanent aangemeerde schepen in het Becodok aan volgende aanbevelingen inzake architectuur en landschap voldoen, behalve bij afwijking toegestaan door de vennootschap : bezetting van de kaai (inclusief de kroonsteen) met vaste installaties (afsluitingen, beplantingen, enzovoort) is verboden. Verder zijn op de kaai ook losse installaties zoals terrasmeubilair, planten en potten, reclameborden, enzovoort verboden. De eigenaar van het schip zal zorgen voor het onderhoud en de netheid van het schip en de kaai; aangezien het gabarit van de schepen afhankelijk is van de doorvaart onder de bruggen, bedraagt de maximale vrije hoogte 5 m. De verhoging mag geen schermeffect creëren tussen de kaai en de waterweg. De vaarinstallaties of installaties die eigen zijn aan het schip mogen een groter gabarit hebben op voorwaarde dat ze wegneembaar of intrekbaar zijn; pastiches die verwijzen naar scheepsbouw die niets te maken heeft met Europese riviertypes zijn verboden. De volledige zichtbare structuur en bekleding zal uit metaal, hout, glas of doek bestaan. Het glas zal helder, niet reflecterend en niet gekleurd zijn. Terrassen op de verdieping boven de brug zullen niet overdekt zijn. Bruggen en terrassen zullen een metalen uitzicht hebben of in geschilderd of natuurhout zijn. Voorts wordt de voorkeur gegeven aan traditionele kleuren van de Europese scheepsbouw; aanmeersystemen zullen in de architectuur van het schip zijn geïntegreerd. De architectuur van de loopbruggen zal licht zijn en in het verlengde liggen van het architecturale uitzicht van het schip; een verlichtingssysteem aan boord dat het algemene evenwicht van de lichtomgeving waarbinnen het kader verstoort, of dat de gebruikers van de waterweg kan verblinden, is verboden. De verlichting van de omgeving en de toegang gebeurt vanop het schip. Verlichting van het schip vanaf lichtpunten op de kaai is verboden; enkel door de vennootschap geleverde brievenbussen zijn toegelaten.

Daarop zal het nummer van de bolder staan die met de plaats van het schip overeenkomt; wat de uithangborden betreft, is de reglementering van de Stad Brussel van toepassing. Letters of letterhouders zullen niet lichtgevend zijn maar mogen met spots worden verlicht; technische uitrusting zoals schotelantennes, reservoirs, enzovoort die buiten staan opgesteld en zichtbaar zijn, zijn verboden. Enkel technische elementen voor navigatie, verankering, manoeuvres, scheepswant en aanmeren mogen zichtbaar zijn; het gebruik van geluidsversterkingsystemen wordt beperkt tot wat nodig is voor de geluidsinstallatie binnen het schip. 6.2. Permanent aangemeerde schepen Langs de kanaaldijk te Anderlecht

Art. 97.Woonboten zijn in principe enkel toegelaten in één enkele zone in Anderlecht, langs de rechteroever van de Kanaaldijk.

Art. 98.De vennootschap behoudt zich echter het recht voor om andere plaatsen in het havendomein beschikbaar te stellen voor het aanmeren van woonboten

Art. 99.De concessiehouder van het schip moet een aangifte doen van de aard van de bezette plaats : hetzij exclusieve woon-, professionele, commerciële of gemengde functie, hetzij als permanente ligplaats zonder activiteit aan boord. Hij dient aan de vennootschap het telefoonnummer op te geven van een permanent te bereiken contactpersoon.

Art. 100.Woonboten moeten voldoen aan de voorschriften van het reglement betreffende de politie en de scheepvaart, die het voorwerp vormen van het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende het reglement van politie en scheepvaart van het kanaal van Brussel tot de Rupel en voor de Haven van Brussel.

Art. 101.Woonboten dienen minstens over volgende documenten te beschikken : een meetbrief voor binnenvaartschepen; een klassificatiecertificaat voor de binnenvaart betreffende de stevigheid van de romp; een verzekeringspolis die het risico op eventuele berging dekt. Een kopij van deze verzekeringspolis dient jaarlijks aan de vennootschap te worden bezorgd; een verzekeringspolis tegen schade als gevolg van de bezetting of de activiteit (eventueel in combinatie met het vorige punt van onderhavig artikel).

Art. 102.De concessieovereenkomst verleent geen toelating om op het jaagpad te rijden, noch om de oevers in te nemen. Daarvoor is een bijkomende toelating van de vennootschap nodig.

Art. 103.De concessiehouder van het schip moet het wateroppervlak en de oevers rond zijn schip onderhouden en proper houden. Rechtstreekse lozing in het kanaal of het storten op de oevers zijn verboden.

Art. 104.De concessiehouder van het schip zorgt ervoor dat zijn schip presentabel is, dat het er aan de buitenkant steeds verzorgd uitziet en dat het regelmatig wordt onderhouden.

Art. 105.De concessiehouder van het schip zal steeds zorgen voor de bewaking, de veiligheid en het onderhoud van het schip en van de installaties die door de vennootschap ter beschikking worden gesteld, zoals water elektriciteits, enz.

Art. 106.Schade aan bouwwerken van de waterweg of zijn aanhorigheden moet onmiddellijk aan de vennootschap worden.

Art. 107.In geval van oever- of baggerwerken zal de concessiehouder van het schip deze werken binnen de bezette perimeter moeten laten uitvoeren en gevolg geven aan een eventueel verzoek om zijn schip te verwijderen. 7. BESCHERMING VAN HET MILIEU, DE INTEGRITEIT, DE VEILIGHEID EN DE GEZONDHEID IN HET HAVENDOMEIN EN DE KANAALZONE 7.1. INSTANDHOUDEN VAN DE HAVENINFRASTRUCTUUR

Art. 108.§ 1. Het is ieder niet door de vennootschap daartoe aangesteld persoon verboden een apparaat/tuig en uitrustingen ervan, die aan de vennootschap toebehoren te bedienen, te verplaatsen of ermee in contact te komen. § 2. Waterkranen die door de vennootschap gratis ter beschikking worden gesteld zijn uitsluitend bestemd voor gebruik door de binnenvaart en dit enkel voor het vullen van de drinkwatertanks. Wat de zeevaart betreft, dient de toelating te worden gevraagd van de Kapiteinsdienst die het daartoe voorziene technische personeel van de vennootschap zal verwittigen. § 3. Derden mogen signalisatiemiddelen, reddings- en beschermingsmateriaal enkel in noodgevallen gebruik

Art. 109.Het is verboden, zonder schriftelijke toestemming van de Kapiteinsdienst, in het havendomein elektrische stroom of water af te nemen, met uitzondering van de in artikel 108, § 2 van dit reglement vermelde waterkranen.

Art. 110.Het is verboden goederen, voertuigen of materiaal voor of op de deksels op de putten waarin de watertellers zijn geïnstalleerd te plaatsen : deze tellers moeten steeds toegankelijk blijven. Het is ook verboden de aanwending van de laad- en loskaaien te blokkeren of te belemmeren.

Art. 111.Het is verboden om kaaien, bruggen, sluizen, heftuigen, materiaal, opslagruimten van goederen of enig ander object van welke aard dan ook dat eigendom is van het havendomein te beschadigen of te verontreinigen.

Art. 112.De kapitein dient de nodige maatregelen te nemen om te vermijden dat zijn schip averij, schade of ongevallen veroorzaakt en de veiligheid van personen, schepen en/of tuigen in gevaar brengt.

Art. 113.Het is verboden om eender welk voorwerp, van welke aard dan ook in het water van het havendomein te gooien, te laten vallen, te pompen of te laten afvloeien.

Art. 114.§ 1. De scheepskapitein of de gebruiker van de haveninrichtingen die 1° schade aan een kunstwerk, een installatie, een haventoestel of een ander schip veroorzaakt;2° een lading, brandstof of voorwerpen verliest of dreigt te verliezen;3° een hindernis, vervuiling of schade aan haveninrichtingen vaststelt;4° is verontreinigd door een vervuilende stof, ongeacht de aard of oorsprong ervan moet dit onmiddellijk aan de Kapiteinsdienst melden. § 2. Deze aangifte stelt de kapitein van het schip of de gebruiker van de haveninrichtingen er echter niet van vrij om in persoon de nodige maatregelen te treffen om een nieuw schadegeval te vermijden. 7.2. VEILIGHEID, GEZONDHEID, HYGIENE EN MILIEU

Art. 115.Het is verboden om in het havendomein en aan boord van de schepen vuur met een naakte vlam aan te steken. De Kapiteinsdienst kan, krachtens artikel 81 van onderhavig reglement, afwijkingen op deze regel toestaan.

Art. 116.Het is verboden om van een schip of van de kaai, stoom, gas, rook en vloeistoffen te laten ontsnappen, indien dit een gevaar kan betekenen of schade kan veroorzaken.

Art. 117.§ 1. De kapitein van een door een vervuilende stof verontreinigd schip, ongeacht de aard of oorsprong ervan, dient dit incident onmiddellijk te melden aan de Kapiteinsdienst vooraleer hij het Brusselse havendomein binnenvaart. § 2. Deze mededeling stelt de kapitein van het schip niet vrij van zijn verplichting zelf de nodige maatregelen te treffen om een nieuw schadegeval te vermijden. § 3. Het is voor deze schepen verboden het havendomein binnen te varen zonder schriftelijke toestemming van de havenkapitein.

Art. 118.§ 1. De kapitein, of elk bemanningslid van een schip waar brand uitbreekt, dient er de Kapiteinsdienst en de lokale brandbestrijdingsdiensten zo snel mogelijk van te verwittigen. § 2. Deze mededeling stelt de kapitein van het schip niet vrij van zijn verplichting zelf de nodige maatregelen te treffen om een nieuw schadegeval te vermijden.

Art. 119.§ 1. De kapitein, of elk bemanningslid van een schip dat dreigt te zinken, dient er de Kapiteinsdienst zo snel mogelijk van te verwittigen. § 2. Deze mededeling stelt de kapitein van het schip niet vrij van zijn verplichting zelf de nodige maatregelen te treffen om de schade te beperken en een nieuw schadegeval te vermijden.

Art. 120.De Kapiteinsdienst is bevoegd om zonder formaliteiten de nodige bewarende maatregelen te treffen met betrekking tot achtergelaten schepen of voorwerpen.

Art. 121.De scheepskapitein die een lading met gashoudende producten vervoert dient er de Kapiteinsdienst minstens 24 uur voor zijn aankomst over te informeren. De hiervoor voorziene gereglementeerde signalisatie moet hierbij toegepast worden.

Art. 122.Een toelating van de Kapiteinsdienst is vereist voor het vernietigen van ongedierte en insecten en/of om aan boord van schepen of installaties die zich in het havendomein bevinden ontsmettingsoperaties uit te voeren.

Art. 123.§ 1. De scheepskapitein moet zich strikt houden aan alle bepalingen van het internationale reglement van de Wereldgezondheidsorganisatie en aan de richtlijnen die in dit verband door daartoe gemachtigde of aangestelde mandatarissen of ambtenaren zouden zijn uitgevaardigd. § 2. Ziektegevallen van twijfelachtige aard die tijdens de reis en/of tijdens het verblijf in het havengebied onder de bemanning zouden uitbreken, moeten onmiddellijk aan de Kapiteinsdienst en de bevoegde gezondheidsinspecteur van de overheid worden gemeld.

Art. 124.De Kapiteinsdienst is bevoegd om schepen in het havendomein te laten ontruimen of om hen de toegang tot het havendomein te weigeren, om redenen van orde, veiligheid of hygiëne.

Art. 125.Het gebruik van het kanaalwater als drinkwater, of het gebruik ervan voor het schoonmaken van voedingsmiddelen, vaatwerk en keukengerief is verboden.

Art. 126.§ 1. In het havendomein mag afval enkel in daartoe ter beschikking gestelde recipiënten afval worden gestort en alleen door passagiers van de in het havendomein aangemeerde schepen. § 2. Opveegsel uit het ruim en van de brug van de schepen dient te worden bevochtigd of bedekt om stofverspreiding te vermijden. § 3. Afval dat van het schip zelf en van de lading afkomstig is zal worden gesorteerd en selectief worden opgehaald. § 4. De concessiehouders en goederenbehandelaars mogen geen afval in het havendomein achterlaten. Indien er achtergelaten afval wordt aangetroffen zal de Kapiteinsdienst eisen dat dit afval binnen een welbepaalde termijn wordt verwijderd. In geval van weigering om het afval te verwijderen, mag de Kapiteinsdienst van ambtswege de nodige maatregelen treffen om het afval te laten verwijderen op kosten, risico en gevaar van de in gebreke blijvende daders. 7.3. UITOEFENEN VAN DIVERSE ACTIVITEITEN

Art. 127.De aanwezigheid en het gebruik in het havendomein van zeil-, roei of motorboten, of andere kleine vaartuigen is toegelaten. Voor het gebruik van jetski's, surfplanken en andere door de wind voortgetrokken glijdende tuigen is een voorafgaande en schriftelijke toelating van de Kapiteinsdienst vereist.

Art. 128.§ 1. Behalve schriftelijke toestemming van de havenkapitein, is het verboden : 1° in het havendomein op vogels te jagen of er te vangen;2° in het havendomein te vissen;3° in het havendomein, zowel op de brug van de schepen als op de kaaien dieren vrij te laten rondlopen. § 2. Recreatieve activiteiten op het water en watersport zijn in het havendomein toegelaten maar hebben geen voorrang op de commerciële scheepvaart. Via berichten aan de binnenschippers kunnen gedurende bepaalde periodes een aantal zones worden voorbehouden voor recreatieve activiteiten op het water en watersporters.

Art. 129.Behalve voorafgaande schriftelijke toestemming of toelating van de havenkapitein is ambulante handel in het havendomein verboden.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 2010 ter invoering van de Gewestelijke politieverordening voor het kanaal en de Haven van Brussel De Minister President, Ch. PICQUE De Voogdijminister, Mevr. B. GROUWELS

^