Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 09 juni 2011
gepubliceerd op 23 juni 2011

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de exploitatievoorwaarden voor de opslag van LPG

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2011031332
pub.
23/06/2011
prom.
09/06/2011
ELI
eli/besluit/2011/06/09/2011031332/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JUNI 2011. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de exploitatievoorwaarden voor de opslag van LPG


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, met name artikel 6, § 1;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu, gegeven op 10 november 2010;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad van 18 november 2010;

Gelet op het advies n° 49.461/3 van de Raad van State, gegeven op 19 april 2011, in toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Minister van Leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeen Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, verstaan we onder : 1° LPG : Vloeibaar petroleumgas, zoals butaan, propaan en mengsels daarvan, dat beantwoordt aan de norm NBN T52 - 706.2° Brandwerendheid (Bw) : eigenschap van een bouwelement dat bestand is tegen verbranding door vuur volgens de norm NBN-713-020.3° Flessen : elk mobiel recipiënt dat moet worden getransporteerd om met LPG te worden gevuld of om te worden gebruikt.Tankwagens, gastanks van auto's en spoorwagons vallen evenwel buiten deze definitie. 4° Opslagzone : zone voorbehouden voor de opslag van LPG-flessen.5° Veiligheidszone : Zone rond de opslagzone, die is afgebakend : - hetzij door een 2 u Bw wand, eventueel voorzien van een 1 u Bw deur of een SAS; - hetzij door een veiligheidsafstand van 3 m., horizontaal gemeten, rond de opslagzone. 6° Onbrandbaar materiaal : materiaal van klasse A0 volgens de Belgische norm NBN S21-203.7° Sas : ruimte die elk van de volgende kenmerken vertoont : - 2 deuren die in gesloten toestand 1/2 u Bw zijn en opengaan in de vluchtrichting - voorzien van 2 u Bw wanden - een minimale oppervlakte van 2 m2 8° Rack : Metalen structuur of kooi, bestemd voor de opslag van de LPG-flessen, die de stabiliteit van de flessen en een fysieke bescherming tegen externe schokken garandeert.9° Opslag in open lucht : opslag in open lucht, ten hoogste voor drie vierden van de omtrek gesloten, eventueel voorzien van een dak.10° Bestaande installaties : installaties die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit toegelaten zijn.11° Nieuwe installaties : installaties die na de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn toegelaten. Afdeling 2. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op alle niet-tijdelijke opslagplaatsen van mobiele LPG-recipiënten, wanneer de totale opslagcapaciteit hoger of gelijk is aan 300 liter.

Daartoe behoren de installaties van klasse 2 en 1B zoals bepaald in rubriek 74, a) en b) van het besluit van 4 maart 1999 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.

Art. 3.Vallen niet onder het toepassingsgebied van dit besluit : - aangesloten mobiele recipiënten, HOOFDSTUK II. - Ligging en constructie Afdeling 1. - Algemene veiligheidsvoorwaarden

Art. 4.De bodem van de opslagzone moet bestaan uit een sterk, onbrandbaar materiaal en zodanig zijn aangelegd dat de stabiliteit van de flessen gewaarborgd is. Worden beschouwd als beantwoordend aan deze vereiste : - ofwel een asfaltbedekking, - ofwel opslag van de flessen in een « rack ».

Art. 5.Wat de verlichting van de opslagzone betreft, is enkel elektriciteit als energiebron toegelaten.

Art. 6.Elk verwarmingssysteem of elke warmtebron is verboden binnen de veiligheidszone.

Art. 7.De gevaren die verbonden zijn aan LPG, de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen en het rookverbod moeten duidelijk zijn aangegeven door middel van de voorgeschreven pictogrammen (koninklijk besluit) van 7 juli 1997 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Bijlage 5). Deze pictogrammen moeten goed zichtbaar worden aangebracht bij de ingangen van de veiligheidszone, alsook in deze zone.

Art. 8.De omtrek van de opslagzone moet duidelijk zijn afgebakend met permanente markeringen op de grond. Bij opslag in een « rack » zijn geen grondmarkeringen vereist.

Art. 9.Elke opslag van mobiele LPG-recipiënten in een gebouw moet verplicht gebeuren in een ruimte die voldoet aan de veiligheidsnormen vastgelegd in artikel 52, punt 3.3.2. en punt 3.3.3. van het A.R.A.B.

Art. 10.De veiligheidszone moet voorzien zijn van een afdoende lage verluchting die rechtstreeks in de buitenlucht uitkomt. Deze openingen moeten zijn afgesloten met gaas of een rooster, en mogen niet uitmonden in een ruimte waar het LPG zich kan opstapelen, zoals een kelderopening of een riool, of kan ontvlammen.

De plaatsen en afmetingen van de verluchtingsopeningen moeten worden bepaald op basis van de capaciteit van de opslagzone om de opstapeling van LPG in de veiligheidszone te voorkomen.

Art. 11.De veiligheidszone mag zich in geen geval uitstrekken tot buiten de eigendomsgrens van de exploitatie.

Naargelang de ligging van de opslagzone en omwille van de veiligheid, kan de milieuvergunning een veiligheidszone voorschrijven die is afgebakend met een veiligheidsafstand van meer dan 3 meter, horizontaal gemeten.

Art. 12.Als de veiligheidszone is afgebakend met een of meer Bw wand(en) zoals gedefinieerd in artikel 1, 5°, moet(en) deze minstens 0,50 meter hoger zijn dan de flessen.

Art. 13.De opslagzone moet tegen de bewegingen van voertuigen beschermd zijn door middel van een voldoende sterke fysieke bescherminrichting, rekening houdend met de lokale verkeerssituatie.

Art. 14.Wanneer de veiligheidszone toegankelijk is voor het publiek, moet de opslagzone worden afgesloten door het plaatsen van een veiligheidshekwerk, of door gebruik van een « rack » met een traliewerk. Dit traliewerk moet verhinderen dat aan de kranen van de flessen kan worden gedraaid.

Art. 15.De bodem van de veiligheidszone mag geen holte vormen ten opzichte van het omliggende terrein, en mag geen openingen bevatten, tenzij deze voorzien zijn van een veiligheidssifon die zodanig ontworpen is dat een eventueel gaslek zich niet door deze sifon kan verspreiden, en die zodanig gedimensioneerd is dat hij heel het jaar door correct functioneert, met name bij droogte. Afdeling 2. - Afwijkingen

Art. 16.Op basis van een gemotiveerde aanvraag bij de vergunnende overheid, kan de milieuvergunning afwijken van een of meer van de voorschriften van afdeling 1 voor de installaties die kunnen aantonen dat het technisch onmogelijk is zich naar de eisen van het besluit te schikken.

Deze aanvraag tot afwijking moet de volgende elementen bevatten : a) een nota die preciseert welke voorschriften niet kunnen worden nageleefd, b) de technische argumenten die de aanvraag tot afwijking verantwoorden, c) een situatieplan met vermelding van de bestemming van de gebouwen in een straal van 50 m rond de opslagplaats voor LPG-recipiënten.d) een gedetailleerd plan van de installaties.e) een voorstel van alternatieve oplossing waarbij een veiligheidsniveau wordt gegarandeerd dat overeenstemt met de bepalingen van dit besluit.

Art. 17.Wat de opslag in open lucht betreft, kan de milieuvergunning een veiligheidszone definiëren die is afgebakend met een veiligheidsafstand van minder dan 3 meter, horizontaal gemeten, op voorwaarde dat de opslagzone is afgeschermd met een vol scherm dat onbrandbaar is in de betekenis van artikel 1, 6°, of enige andere inrichting waarmee de LPG-flessen efficiënt kunnen worden beschermd tegen een brand aan de buitenkant.

Deze afwijking kan door de vergunnende overheid worden toegestaan op basis van een gemotiveerde aanvraag die beantwoordt aan de vereisten van artikel 16, al. 2, punt b), c) en d) HOOFDSTUK III. - Exploitatievoorwaarden

Art. 18.Bij afwezigheid van de uitbater of van zijn gemachtigde, is de toegang tot de opslagzone verboden voor het publiek.

Wanneer de opslagzone toegankelijk is voor het publiek, geschiedt de toegang onder de verantwoordelijkheid van de uitbater of van zijn gemachtigde.

Wanneer de toegang tot de opslagzone verboden is voor het publiek, moeten een zichtbare mededeling of de reglementaire pictogrammen die op dit verbod wijzen goed zichtbaar zijn aangebracht bij de ingang van de opslagzone.

Art. 19.De opslagzone is uitsluitend voorbehouden voor de opslag van flessen LPG. De stabiliteit van de flessen moet in alle omstandigheden doeltreffend zijn gewaarborgd.

De volle of lege flessen moeten verticaal worden opgeslagen, op hun voet.

Art. 20.Tenzij hiervoor een toelating voorzien is in de milieuvergunning, is het overhevelen, vullen of herstellen van flessen strikt verboden.

Art. 21.De flessen LPG dienen met passende voorzorgsmaatregelen te worden gehanteerd en vervoerd, om ongevallen te voorkomen of de schadelijke gevolgen ervan te beperken.

Art. 22.De uitbater dient na te gaan of de kranen van de opgeslagen flessen, ook die van de lege flessen, correct zijn gesloten en beschermd tegen mechanische schokken.

De flessen mogen enkel worden gehanteerd en getransporteerd als de kranen beschermd zijn met een passende dop of met een geïntegreerd beschermsysteem. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 23.De uitbater dient de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen, conform alle wettelijke en reglementaire voorschriften inzake brand- en explosiebestrijding. Hij dient hiertoe de passende maatregelen te treffen om het publiek en het milieu te beschermen, namelijk : a) de evacuatiemiddelen voor de aanwezige personen in de bedrijfsvestiging en de organisatie die noodzakelijk is om de veiligheid van personen te garanderen in geval van brand, met inbegrip van de middelen en organisatie voor de evacuatie van eventuele minder mobiele personen;b) de toegang van de nooddiensten tot de verschillende sectoren, gebouwen en lokalen van de vestiging;c) de keuze, de plaatsing en het goede onderhoud van de preventiemiddelen, de melding en de bestrijding van branden en explosies;d) de definitie van de handelwijze in geval van brand, met name met betrekking tot de bezoekers en het aanwezige publiek.

Art. 24.Het in artikel 23 bedoelde materiaal moet gebruiksklaar zijn, oordeelkundig zijn geplaatst, goed aangeduid en makkelijk bereikbaar zijn. Het moet doeltreffend beschermd zijn tegen vorst.

Art. 25.In de veiligheidszone is het verboden te roken, vuur te maken en apparaten met vlammen of open vuur te gebruiken, en andere ontvlambare of brandbare materialen op te slaan.

In afwijking van vorig lid, is het opslaan van andere ontvlambare gassen in de veiligheidszone toegelaten voor zover de veiligheidszone die op die manier ontstaat geen bijkomende risico's met zich meebrengt.

Ontvlambare gassen die daarnaast nog andere risico's vertonen (irriterend, schadelijk, explosief, toxisch, schadelijk, corrosief of gevaarlijk voor het milieu) mogen niet in dezelfde veiligheidszone worden opgeslagen. Op basis van een gemotiveerd verzoek bij de vergunnende overheid kan de milieuvergunning echter afwijken van dit lid, mits die afwijking geen verhoging van de gevaren of hinder voor het leefmilieu en de menselijke gezondheid met zich meebrengt.

Art. 26.De uitbater gaat na of de blusmiddelen jaarlijks worden nagekeken en onderhouden.

Art. 27.De bepalingen van Hoofdstuk 4 gelden onverminderd de voorschriften van artikel 52 van het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming, wanneer dit van toepassing is.

Desgevallend dient de uitbater zich eveneens te houden aan de voorschriften van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding

Art. 28.Voor de bestaande inrichtingen zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing, zes maanden na de inwerkingtreding.

Art. 29.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 juni 2011.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

^